En zèó gelukkig kunnen zijn
Brief van I. II. Paus LE-
:r%'
A
9
Volledig Pachtersrecht, 5,oo.
(iste Vervolg).
Ja, kinderen, sprak de weduwe, wij hadden ons huis, vrij en
onbelast; wij mochten gerust leven; al wat wij er aan deden, was
voor onsuw vader werkte met moed en vreugd, ik deed mijn beste;
wij gingen, dank aan 't werk van ons handen en aan den zegen
Gods, dat moet er bij gezegd worden, wij gingen welstellende lie
den worden, als uw vader ziek viel, over dertien jaar,och, de brave
ziel! zijne laatste woorden waren: Vrouw, zorg toch voorde kinderen.
Ja, ja, onderbrak, Oom-Sis, mijn broer Livien was een zorg
dragende vader; en bij God, waar zijn lieve ziel is, zal hij u niet
verlaten hebben.
'k Peis dat ook, zwager; 'k ben daar zekers van zie, verbeeldt
u mijn positie weduwe van 'ne werkman, ongefortuneerd en met
twee kinderen blijven zittenmaar 'k heb al mijn koeragie in han
den genomen, peizende Ons Heer slaat en hij zalft; 'k heb lastige
dagen beleeft, dikwijls halve nachten gewerkt, meer dan eens slape-
looze nachten overgebracht, maar einde goed alles goed: de kinderen
werden alle dagen 'nen dag ouder on "k moet het t'hunner eer zeg
gen, 't was hun plicht, ja k heb meer voor hun gedaan wat zij ooit
kunnen denkenmaar z'hebben mij wel bijgestaan en veel troost
verschaft!
Och, moeder! sprak Wivina, de hand harer moeder vastgrij
pende; Bavo keek rond naar de kaders die den muur bekleedden,
om niet te laten zien dat zijn oogen vol tranen schoten.
Laat mij voortspreken, kinderen, 't moet er al uit, van daag
ik zeg dus dat wij al sukkelende, maar toch te vreden door de we
reld geraaktenten tijde van mijnen man-zaliger zou hij het nooit
gewild hehben, maar nu ging ik uit werken; want een eerlijk hart,
zie dat is 't bijzonderste in de wereld; al waren wij gering, nooit
heb ik moeten beschaamd staan; nooit heb ik mijn hand moeten
uitsteken om 't brood aan mijn kinderen te geven. Allengskes ver
beterden ons zakenWivina begon't huishouden te doen; ik kon
al 'nen dag meer uit 't werken gaan Bavo was, na zijn eerste Com
munie, op 't schrijnwerken gegaan; ik had 't geluk gehad hem 'nen
goeden meester te vindenhij begon al iets te winnen en alle baten
helpen, Oom-Sis.
Zekerlijk, een huishouden, waar allen een zeel trekken, 't
moet voorwaarts; g'hebt daar.overal exempels van.
Bijzonderlijk in de steden, Oom-Sis.
Och, in de gemeenten ook, zwagerinnein ons Drongen,
waar wij wonen, kunt ge metteroogen zien de pachthoeven waar
geen eendracht en geen reglementatie bestaat.
Och, Oom-Sis, er zijn er zooveel in Gent, zooveel huishoudens
die konden floreeren en vooruitgaan, maar die nu in ellende kwij
nen; waarom? omdat al de winst niet in eenenzak komt: hoe gaat
het? de jongen wordt achtien, negentien jaar; hij begint geld te
winnen en hij koopt thuis zijn kosten, geeft zes, zeven, acht fran
ken ten hoogsten at, en al de rest is voor zijn* kleeren en voor den
drankmet de dochters gaat het vansgelijken; ze loopen gekleed om
hun ouders beschaamd te makenen dat i's de pest der werkmans
huishoudens dat is een grootere plaag als de patatterplaag.
Ongelukkige Ouders, die zulks toelaten
En hoe gaat het verder, Oom-Sis? ja, hoe gaat het? als de
moeder dit ziet, dat de kinders op hun eigen sparen; z'en heeft ook
geen koeragie om haar huishouden te beridderen alles is daar
alle weken" o-p, 't is zelfs te schrabben om'toe te komen, en bij den
eersten slechten dag, speelt de kat op de koorde.... Dank God, bij
mij is dat niet gebeurd: (en 'k zou 't ook niet overleefd hebben, de
kinderen weten dat); hoe klein dat de prée ook was, ze kwam on
geschonden binnen, met vreugd en blijdschap'k heb een censken
gespaard met zooveel zorg als 'nen dobbelen frank, en God zij ge
dankt, we zijn er doorgesukkeld.
'k Weet dat, zwagerinne ik ken uwen iever en uwe oppas
sendheid en 't is altijd met plezier dat ik hier gekomen ben, niet als
voogd der kinderen, maar als vriend van den huize.
Terwijl Oom-Sis die bemerking deed, hield de brave weduwe
d'oo^en sterlings gevestigd op haar twee kinderen en waarlijk ze
mocht er trotsch op wezen Wivina was eêl van gelaat en droeg op
haar wezen en in g'heel haren handel, den stempel van sterk karak
ter en vrome deugd; Bavo begon een flinke kerel te worden, vol
vuur en leven, 't evenbeeld van zijn Vader-zaliger.
Als vriend van den huizeherhaalde vrouw Klapkraam, wij
weten het, en we zijn u dankbaar, en daarom heb ik u vandaag
uitgenoodigd om 'ne kermisdag bij ons bij te wonen, 't En moeten
altijd dezelfde niet zijn, die kermis vieren, kinderen er is 'nen tijd
van sparen en'nen tijd van uitgeven.... En de vrouw ging naar de
kas en nam daar een cahierken, en uit dit cahierken een papierken,
't welk zij tromfantelijk toonde, zeggendeZie, dat lag al acht jaren
op mijn hert: 't was dan onzen lastigsten tijd: 'k had in 't jaar 62,
een leening moeten doen op ons huis,zeven honderd frank, bij brave
liên, die mij dit geld aan vier ten honderd gaven, met permissie van
het 'bij klein partijtjes te mogen afleggen.... Och Heere, kinderen!
dat biljetteken lag op mijn hert, alsof 't Sint Baafskerk geweest
ware, zoo zwaar!... Meteen half franksken seffens legde ik op zij,
om een sommeken te vergaren en als ik bij M. Piot, den braven
heer, die mij 't geld leende, twintig of dertig franken kon dragen,
de Koornmarkt was mij te smal, zoo gelukkig bevond ik mij!....
Wivina, zet maar de soep op, 'k heb gedaan.
Ja, moeder-lief!
Gelukkig! zie, Oom-Sis, ge zoudt uw huis willen belasten, om
nadien 't geluk te hebben van het te mogen zuiveren.... Eergisteren
ben ik met de laatste vijf-en-twintig franken bij M. Piot geweest, en
heden, kinderen! is 't voor ons een gelukkige dag: 't papierken is in
ons bezit.... ons huizeken is zuiver en onbelast..., M. Piot heeft mij
daarenboven gezegd, dat wij in alle omstandigheden op hem mogen
rekenen en stoutelijk aan zijn poort bellen.
Dan sprongen tranen van vreugd uit hare osgen wat acht jaren
op 't hert ligt en er af geraakt, brengt een geweldige schok te weeg
hare kinderen, insgelijken ontroerd omklemden haar met de teeder-
ste liefde en Oom-Sis, dat tooneel aanstarende, zegde in zijn eigen
Wat gelukkig huisgezin
Het papierken werd overscheurd, in 't vuur gesmeten; een blauwe
rook ging in d'hoogte zich vermengen met den onmeetbaren damp
kring en 't klonk in 't huizeken aan tafelaan tafel't wordt hoo-
gen tijd!
Geëerde Lezers, 'k ga hetzelfde doen en 'k wensch u 't geluk van,
omringd van ware vrienden, gerust van geest en van hert, de zoete
tafelvreugden te mogen genieten.
Rond den avond was geheel Gent op wandelingde lentezon
strralde zoo lief; de lucht was zoo gezond, zoo helder; Gent profi
teerde van 't aangenaam seizoen en toen, na de goddelijke Diensten,
de menigte, dank God, nog talrijk, die den zondag viert, gelijk hun
voorouders, de kloeke wereldberoemde Vlamingen van 't oude
bloeiende Genf hem vierden, eerst den Heer gediend, toen
die menigte zich bij d'eerste wandelaars vervoegde, dan zou men
gezegd hebben: g'heel Gent is verhuisd naar de buitenwijken.
Buiten de Brugsche poort wemelde en wandelde veel groot volk;
rijke madammen en heeren, kostelijk gekleedde juffers, in spiegel
gladde voituren, die de bloem der wandelingen uitmaakten en den
nijd van velen verwektensterk gefortuneerde burgers, met zware
gouden horlogie-ketingen en den traditionneelen gentschen wandel
stok; er wandelde veel groot, rijk, vereerd volk; doch voorzeker was
er geen gelukkigere groep dan de weduwe Klapkraam, met hare
twee kinderen en haren schoonbroedervoorzeker was er in geen
hert meer stille tevredenheid dan in 't hert der brave vrouw, die de
toekomst zoo helder zag als de helderste zomerluchtimmers, het
papierken, dat op 't hert lag, was verbrand en vernietigd. W. V.
Wij zoggen verbannen, omdat de schikking, waartoe men gekome
is en volgens welke het godsdienstig onderwijs slechts aan die jonge
lieden zal gegeven worden, wier ouders zulks formeel zullen vragen
eene hersenschimmige verzachting is. 't Is inderdaad onbegrijpelijk, hoe
de bewerkers dezer"heillooze schikking zich geene rekenschap hebben
gegoven van den treurigen indruk, welke op den geest der kinderen
moet gemaakt worden door het feit, dat juist het godsdienstige onder
wijs aan voorwaarden onderworpen wordt, zoo geheel in tegenstelling
met alle andere vakken van onderwijs. De jeugd heeft behoefte om hot
gewicht en de noodzakelijkheid te waardeeren van hetgeen men haar
leert-ten einde zich met'ijver aan de studie te wijden welke prikke
ling, welken aandrang zal zij nu echter kunnen gevoelen voor een vak
van onderwijs, opzichtens hetwelk de sohool overheid zich onverschillig
of zelfs vijandig toont, en 't welk die overheid slechts met weerzin schijnt
te dulden Bovendien, zoo ep ouders waren (en het is niet moeielijk aan
te nemen, dat er zoodanig kunnen zijn), die, uit verdorvenheid van ziel
of meer nog misschien uit onwetendheid of achteloosheid, verzuimden
voor hune 'kinderen de weldaad van het godsdienstige onderwijs aan te
vragen, dan zou een groot deel der jeugd ten nadeele der burgerlijke
maatschappij van de heilzaamste leeririgen verstoken blijven. Zou het
in zulk eenen staat van zaken niet de plicht zijn der personen, die aan
het hoofd van scholen staan, om de kwaadwilligheid of nalatigheid der
ouders te verijdelen In de hoop op voordeelen. ongetwijfeld veel minder
belangrijk dan die welke Wij zooeven aantoonden, heeft men er onlangs
aan gedacht, het lager onderwijs verplichtend te maken en do ouders,
zelfs met geldboete, te dwingen hunne kinderen ter school te zonden
hoe zou men nn den treurigen moed kunnen hebben de jeugdige Katho
lieken te onttrekken aan het godsdienstige onderwijs, 't welk zonder
eenigen twijfel de echtste waarborg is voor een verstandig en deugd
zaam bestuur van ons bestaan in deze wereld Is het niet eene wreed
heid te vorderen, dat de kinderen buiten de denkbeeldenen gevoelens
van den godsdien t opgroeien, totdat zij den leeftijd der onstuimige jon
gelingschap bereiken, waarin zij tegenover de verleiding en het geweld
tier hartstochten zullen staan, zonder wapenen om ze te bestrijden, zon
der eenigen teugel en met do zekerheid op deu glibberigen weg der mis
daad te zullen worden meêgesleept? Het is voor ons vaderlijk hort eene
groote smert, de beklagensweerdige govolgen dezer onbezonnene en
niette reehtveerdigene beraadslaging te overwegen, en onze smert
neemt no"- toe, wanneer Wij bedenken, dat in de tegenwoordige tijden
de verlokkingen tot de ondeugd sterker en talrijker zijn dan ooit. Gij,
Heer Kardinaal, die in de uitoefeniug der hooge bediening als onzen
Vicaris meer dan anderen in staat zijt om voet voor voet de verschil
lende afwisselingen te volgen van den ooriog, welke in ons Rome tegen
God en de Kerk gestreden wordt, gij weet, zonder dat wij uitvoerigere
ontwikkeling noodig hebben, hoe talrijk en machtig de gevaren zijn tot
bederf der jeugd; men verspreidt verderfelijke en verwoestende leer
stellingen van°allen denkbaren aard, men geeft zich over aan vermetele
en geweldig inbegrijpende gedachten ten nadeele en ter verlaging van
alle wettig "ezag. ï)e zedeloosheid eindelijk stapt zonder hinder en zon
der omsluiering voorten baant zich eensu weg om de oogen te bezoedelen
en de herten te bederven. ('t Vervolgt.)