Ën zóó gelukkig kunnen zijn I SAMENSPRAAK. Vla™dR\insprak\Trnfiretn,rwij moeten ons sociale gedachten ver spreiden 'de vrijheid, saperlotde volstrekte vrijheid Volledig Pachtersrecht, 5,oo (4de Vervolg). Beeeven wij ons langs de Koornmarkt en de Veldstraat, naar 't Paleis van Justicie; een der prachtigste gebouwen van dezen tijd, maar ook een gebouw waarin bittere zuchten worden gelaten en schrikkelijke verwenschingen uitgebraakt God gevedat er in dezalen aan de Justicie toegewijd, niemand onschuldig worde veroordeeld God geve dat de Rechters die daar zetelen, steeds het oog houden op hunne zending van 't kwaad te straffen en den misdadiger tot inkeer te brengen. Rond dit Paleis is 's voornoens gedurige beweging Rechters enadvokaten, juré's, getuigen, gendarms, veldwachters en beschuldigden, bloedverwanten en vrienden der ongelukkigen die met de menschelijke Justicie af te rekenen hebben met dit zwbêfd dat onmeêdoogend slaat en kaptverder, een talrpkpubliek: bedien den der dagbladen, advokaten, die in hun leerjaren zijn, statige ren teniers die den tijd komen vermoorden, vreemdelingen die eens wil len groote advokaten hooren en groote phchtigen zien; en eindelijk ziet men in de Justicie-Paleizen der groote steden een soort van volk die zijn vermaak vindt in de schandalen waarmede schier altijd de grove schelmstukken omgeven zijn; men vindt er nogdegepaten- tenteerde luiaards en herbergpilaren, de kereld die daar dikwijls lee- ren, hoe zij straffeloos aan d'handen van menschelijk gerecht zullen D'herbergen ontbreken niet rond de Justiciepaleizen, des te meer dat men den Schouwburg heeft, een gebouw zwart en afzichtelijk van buiten, maar nog zwarter en afzichtelijker van binnen, waar zooveel herten gekraakt en bedorven worden. Kom we gaan maar in een dier herbergen, ons verhaal vraagt het wij vinden daar twee manskerels, bezig met geneverenden eenen ziet er rond de vijftig uiten heeft zwarte deugenietenoogen achter zijn brilglazen; den anderen ziet er een verfrommelde jonk heid uit: allebei in 't zwart, maar slordig gekleed, met zwarte frak en hoogen hoed, maar een frak, die reeds aan zijnen tweeden eige naar is° en 'den hoed, dito, een gewezen pensionnaire van den oud- kleerkooperswinkel Z'hebben plezier, de twee kerels Ze blinken van vreugd. Laat ons hooren, waaromn 1 Rik, zegt de oudste, wat dunkt u van die tijdingen uit Parus De jong'e trekt zijn schouders op: We trekken 't land van beloften in, gaat de oude voortde ,aren zeventig beginnen goed; Vive de liberpenseé, saperlot ons Broeders hebben te Parijs den Aartsbisschop vermoord met een groot getal van die zwarte; dat zal hier ook zoo ver komen. Weg met die paperija, yermill^ antwoordt de jonge, dat ons oogen kogels waren er leefde'geenen enkelen paap meer De tijd zal komen, Rik. Er moet een ander order order in de Samenleving komen. Jazeker, een ander order, Rik! Of g'heel't kot vliegt omver js niet wreed en onmenschehjk, Rik, gelijk dat in de wereld gebeurtdat, sapperlot! wij, verstandige lieden, hier met een arm glazeken genever zitten, terwijl daar op den Kouter, in die Cafes... Alia, 't is te wreed om te peizen. Maar, Vermillen, die daar op den Kouter in de Cafes zitten, zijnjjeer^pappensapperlot, al degeen die zich tegen ons geluk stellen. Is dat een verdeeling der goederen? Die d haver ver- die(Schoonet spreuk! en gij, lekkere filosofenweet gij den tijd nog te "XTruppeTs' Se'nnofeens volgeschonken en de kerels ont- Ze moesten de biechtstoelen afbreken en de kerken maar effenaf SlUÜeWat doen zin den biechtstoel, Rik? ons vrijheid schenden Is daar dat ons de groote slagen worden toegebracht; en Vermil len vertelde, hoe hij eens op trouwen stond met eene welhebbende dochter en schandig aan de deur werd gewezen, nadat zijn toeko mende iets over zijn levenswijze had vernomen: Kleinigheden, ïïde hij, bagatellen! mag 'ne man met vn, leven? wi, zouden ons zeker aan die zedewetten moeten binden; wachtmaar!nep deschurk, ziin vuist op tafel slaande; onze dag van wraak zal wel komen Ge ziet wel dat ons Parnassus-zaal te klein wordt. Te klein ja, Vermillen; maar t is t volksken. Ge zoudt daar zeker renteniers willen, Rik Neen, maar eerlijke, achtbare arbeiders! Gelijk wij De twee schurken schoten in ne lach. Er is'och beweging, Rik, en we zullen maar altijd aanpree- ken hooge woorden doen afgeven, van manifesten en van manifesta tion spreken. en doen alsofg'heel 't Gentsch volk met ons ware. ja Vermillen, en een kas doen maken. Dat is 1102 't principaalste... Apropos, er is ons door tHoofd- komiteit last gegeven van te jagen naar zekeren schrijnwerker, die gaaf meestergast op zijnen atelier worden, de zoon der weduwe dik kereltje met Klapkraam. 'ne Fameuse kerel zoo 't schijnt, van goel reputatie, wel ter taaien dielaterallerbestalsredenaarin Parnassus zou optreden. Ik ken denhaas, Vermillen; hij zal moeielijkin ons garen komen Wij zullen hem eerst in een van ons Socictés trachten te knj- gen, Rik, hem doen loven en vleien, en ge zult.... zien; laat er ons nog een gans op pakken. (Vier maanden later). 't Rood komiteit bevindt zich in dezelfde herberg en is mei een lid vermeerderddezelfde aanvallen tegen de samenleving als den eersten keer als wij de lekkere kerels hoorden. En onzen haas? vraagt Rik, hoe is 't er meê. Moeielijk om krijgen, antwoordt Vermillen; er is daar een moeder, en een zuster, een kongreganiste. Een kongreganiste, roept de derde gezel, een rooden neus; dat goed stelt zich overal tegen ons Zonder die kwezelderij zou alles beter gaan, bemerkt yermfi- len; en de slechte kerel trekt oogen die genoeg toonen, met welke vuige driften hij bezield is. Nog niets gekregen? vraagt het dik kereltje. Zeker, hij is bij een Zang-Societé, waar veel van ons Socialis ten onder zijn. 'ne Groote stap wordt er bevestigd. (Een half jaar nadien) Rik trekt naar de vergadering van Parnassus en komt op d l-lout- lei Vermillen tegen. Een buitengewone handdruk wordt gewisseld. 't Is den onzen, zeg Rik; hij leest ons gazetten en neemt de vrije levenswijze aan. Een helsche grijnslach komt op 't wezen der schurken en in t ver blijf der duivelen weerklinkt 't geroepWeeral een ziel gewonnen. En in 't huisje der weduwe, hoe is het daar gesteld? (Wordt voortgezet.) (M. Pittomez en Anselmus). Ansdmus. Dag M. Pittomez. M. Pilomez. Dag Anselm. Anselmus. - De complimenten van ons meesteres en mijnen baas en ze zenden mij van hunnentwege met dat mandeken. M. Pilomez. Zet u neêr, Anselm wat gaat ge proflteeren. een druppelken of een glazeken bier Anselmus. Duizend keeren bedankt, mijnbeer. M. Pilomez. Neen, neen, alzoo en zult ge niet weggaan een glaze- zoken van ons goed, oud bier zal u best deugd doen. Anselmus. Maar, mijnbeer, 'k zal u gêneeren. Hl Pittomez. Gêneeren, wat dat ge peistOver dertigjaar, als iklin nffairens was jongen, dan zoudt ge mij ge gêneerd hebben er was dan o-eenen minuut'verlet, op 'nen heelen dag, en dik wijls moest er nog een stuk van den nacht aangehangen worden, om fakturen on brieven te schrijven.... Anselmus. 'k Weet het M. Pittomez, g'hebt uw fortuin deftig ge. wonnen. M. Pittomez. 'k Wil 't gelooven Selm, jongen ge zijt werkman. Anselmus. Ja, hovenier en huisknecht, al tien jaren bij denzelfsten heer! M Pittomez En ge wordt er gerespekteerd, enge zi|t er zoo ge lukkig als 'ne peerdenboer op 't grootste pachthof... Drink 'ne keer, Anselm op de gezondheid Anselmus. - Santé, mijnheer Pittomez Ge zijt werkman, zeg ik; werkman met d'handen ma'ar se moet u niet beklagen van geenen schrijver te zijn. of geenen fvimniercant of advokaat. Als bij u d'handen rusten, rust alles maar bij ne commergant gaat 't werk der hersens gedurig voortk ben zoo me- niaen nacht met mijn affairens b«zig geweestals er opslag of afslag op handen was, of als er groote betalingen te doen waren, of verliezen van slechte betalers en van bankroetiers Anselmus - Ja, affairens doen, 't is iets, mijnheer Pittomez't, is daarom dat't spreekwoord zegt: dat ge moet wakker zijn en neerstig, om goei affairens te doen. M Pittomez. Enfin, Anselm, —drink nog ne keer vriend, - elke staat brengt zijnen last bij en die kontent is in zijnen staat, is gelukkig. Och Heere, in den tijd dat ik in een klein huizeken woonde, k meende In "wide Oc.h wat zijn de menschen gelukkig, die in een groot huis wonen' 'k ben er nu, Anselm, 'k leef op mijn renten, 'k heb 'ne grooton hof én dat is allemaal 't zelfste'k heb mijn droeve dagen en mijn hliidëën als mijn hert te vreden is. is alles te vredeen alzoo leeft ieder een Keizer Wiihem op zijnen troon, gelijk 'nen arbeider in zijnen kor- tewao-en en elk geraakt aanzijn endeken. Anselmus- Maar, mijnheer Pittomez, hoe mag't nu zijn met den Staat van den Keizer van 't Pruisland m Pittomez Zijn wonden zijn genezen, Anselm maar stelt u in die positie: ge zijt in de tachentig jaar; er wordt twee keeren naar u ^schoten dat ge verscheide weken onder doctoors handen zit en achterna ziet g'u omringd van een bende uitgehongerde wolven. Anselmus. - Hij woont nu in 't diepste der bosschen, op een van zijn kasteelen, heb ik g'hoord. M Pittomez. - En wordt bewaakt geiyk ne gevangenen.. Ja. Anselm dat is een zaak die dient opgemerkt te worden Keizer W ilhem heeft zooveel onschuldige menschen gevangen gezet, zooveel Gees.e.ij-

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1878 | | pagina 3