De Wreedheden van den Kus.
Lippen en Brozen.
(1 Vervol»),
s Anderdaags, rond 9 ure, was de Polak volgens gewoonte op
den koer bezig met hout te kappen, als hij van verre zijn vrouw zag
komen die iets onder eene witte servet droeg, 't Hert van den ban
neling klopte geweldig en hij dacht weer eenige gelukkige ooeen-
blikken over te brengenmaar de cipier had de vrouw zien komen
hi; ging wraak nemen over zijne 12 slagen, en riep tot numero i3
dat hij naar boven moest om het zinken dak af te vegen.
Dit werk van alle weken, was maar daags te voren gedaan. Cesar
bleef dus nen oogpink staan.
Honddaar ge 't zijtriep den Rus, zoo luide dat de vrouw het
hooren kon zult ge gaan of niet'k zal u onder de knoutslagen
doen bezwijken! .~ya
Cesar gehoorzaamde en dan scheen de cipier maar te zien dat
Marfa naderde
Watmoet gij hebben, galeivrouw, vroeghij metbotte grove stem
Mijnen man zien, als 't mogelijk is.
Uwen man! ge lacht zeker! de gevangenen hebben geene
vrouw; vraag het liever aan deze schaapjes, zegde hij, d'ander ga
leiboeven toonendezie, dat is er eenen die zijn vrouw vermoord
neettge kunt hem als echtgenoot nemen, indien 't u lust
De galeiboeven naderden en begonnen de edele Peolsche vrouw
op allerlaagste wijze te bespotten; zelfs was er eenen die haar bii
den arm greep en wilde meeslepen.
Laat mij los! riep de Polonèse.
Neen, neen, mijn liefste, riep de schelm, ge blijft bij ons
Wilt ge mij los laten of.... En Marfa, de daad bij het woord
voegende, liet haar pak vallen en gaf den boef een hevige slag vlak
in zijn wezen.
Zoo onverwachts was de slag gekomen dat de boef een oogenblik
als aan den grond vastgenageld scheen; maar aanstonds bekwam hii
builde van schaamte en vloog naar de vrouw.
A u0Cf l9eS?r.had van het P!atvorm alles gezien, en vooraleer
de boef Marfa kon aanraken, schoven de rangen open de moorde
naar bevond zich tegenover den Polak, die met trotsch opgeheven
wezen, gloeiende oogen en van gramschap bevende lippen ziinen
egenstrever afwachtte.
Weldra waren zij handgemeen en al de galeiboeven in eenen
kring geschaard.
Cesar was kort en teer; de Rus, 'ne reus van sterkte maar nog-
tans de overtuiging der plicht verdubbelde den Polak zijne krach
ten daarbij hij was een zoo welgeoefende worstelaar, dat het 00
genblik naderde op welk de grove Rus ten gronde zou vallen Doch
dit maakte de rekening van den valschen cipier niet, die zich' lafher
Uglijk onder de vechters mengende, zijnen stok tusschen de beenen
van Cesar stak; de Polak stronkelde, viel en den Rus boven op hem
Hoera voor den Rusriep de cipier; hoera! slaat er maar
op.... Maar eensklaps verbleekte hij: de Sergeant stond daar voor
hem, rood van gramschap, gevolgd van zijne brigade kozakken-
Ha, hondsjongeren nep hi,t is alzoo dat gij uwen dienst doet-'
toe, vrienden, slaat er op en hard... Én hij sloeg met zijnen stok op
den cipier, terwijl de kozakken, hunne baguetten uithalende rechts
en links, in den boom, geesselden, overal waar het wilde vallen
't Bloed spatte rond maar t regende nog gedurig slagen op slagen
,.Halt! »ep de Sergeant eindelijk, halt! en die drijhondsjongens
in d ijzers. Hij toonde den cipier en de twee vechters.
Hoogheid! mijn man is onschuldig, riep Marfa.
Wat, duivel, doet gij daar, galeivrouw?
Z'is de schuld van al de wanorde, riep de cipier 't is zij
Ge liegt, onderbrak Cesar; gij liegt... mijne
Zwijg, hond! riep de Sergeant. Ik spreek de'galeivrouw aan
dat zi, alleen antwoorde. Wat kwaamt gij doen?
Aan zijne Excellentie den Commandant de gebakjes brensen
volgens zijn verzoek. 8
Ha 't is waar!'k had er aan den luitenant van gesproken, die
op zijne beurt Zijn Excellentie er over zal gehandeld hebben En
waar zijn ze, de gebakjes?
De Polonèse toonde op den grond den lijmachtigen deeg vertrap
peld en bemodderd. De sergeant bezag wanhopig de vernielde lek
kermjen, richtte dan zijn gloeiende oogen naar den cipier en beeon
hem te srhnnnen en te stamnen -
schuld 1
Zwijn
galgenhaas
Ondertusschen waren de twee vechters naar 't prison gestooten
om er hun vonnis af te wachten; Marfa zweeg, een gunstiger oo
genblik afwachtende en de sergeant mompelde tusschen zijn grove
tanden: Nu zal'top mijnen toren gaan luiden; ik heb den cipier
afgerost, omdat hij de galeiboeven niet genoeg bewaakt had de lui
tenant gaat mij doen geesselen, omdat ik den cipier niet °enoeg be
waakt heb de kapitein zal de slagen doen verdobbeleeren en de"
Commandant is m staat mij te degradeeren. En de ongelukkige
voortgaande in zijne wanhoop, keek van de gebakjes naar zijne stre'
pen en dan naar een zekere venster, in den hoek der kasern- een
venster met roode gordijnen en waar een gewapende schildwacht
eerbiedig over en weer wandelde.
Eensklaps werden de roode gordijnen opengeschoven, de venster
ging open en ne man, gekleed in prachtigen tabbaard, een beeren
Volledig Pachtersrecht, 5,00.
muts op den kop en een lange pijp in den mond, stak zijn hoofd
naar buiten.
De Commandantriep de sergeant; Varnaka wat nu gedaan?
De man met de beerenmuts zag statig naar den zonnewijzer; 't
stond er 10 uren opdan weerklonk eene ruwe stem op den koer:
Hédaar, sergeant
- Kom met mij, moederken, sprak de Sergeant tot de Polonèse
op smeekenden toon. En hij ging naar de venster gelijk een veroor
deelde naar de slachtbank.
Daar stond Zijne Excellencie die op barschen loon riep: Zwijn!
doe toch de tafel opdienen 't is 10 uren ik ga een versche flesch
genever doen halen, om met die fameuse poolschegebakjes te drinken.
UI- Bij den Russischen Goeverneur.
Pavel Astakof, de man in den damasten tabbaart, was sedert 6
jaar goeverneur der stad Bezerof, welke plaats hij bekomen had na
door bijna al de graden van t leger gepasseerd te zijn. Kapitein zijn
de, was hij met zijn regiment in streken van oproer gezonden, om
er de wreedste bevelen van 't Goevernement uit re voeren, en zijn
laatste briezeltje gevoeligheid te verliezen. Daar was Pavel getrouwd
met de dochter van een Kapitein, die hem weldra weduwenaar liet
met eene doehter. Men raadde hem aan van dit meisje in een wee-
zenhuis te plaatsen en zijn zwervend leven te hernemen, doch Paveï
had nog beter gevoelens, hertrouwde met eene weduwe, Adoftia
genaamd, die van t begin af kapitein speelde en haar man deed datv-
sen gelijk zij schuifeldenamate Pavelin graad opklom, vermeer
derde ook't gezag zijner wederhelfttoch wegens het dochterken,
Vera, handelde zij menschlievend en scheen er zelf genegenheid voor
te koesteren.
't Was voor die Familie dat de sergeant ging verschijnen; de man
beefde uit al zijn lidmaten, want hij wist dat eene kwetsing der
keuken bij Adoftia gerekend was als eene misdaad van hoogverraad.
Hij klopte zachtjes op de deur.
Binnen, riep eene groue stem.
Doch, als een behendig krijgsman, liet de sergeant de Polonèse
voor hem gaan en bleel achter de vrouw verschuild.
Pavel zat op eenen kanapé van rooden damast, en rookte zijn pijp
in gezelschap van een jonge officier, echt kozakkenbloed trotsch.
stijf, buigend voor die boven hem waren, onmeêdoogend voor ai
d'anderen; Nicefora was een goede gezel voor Pavel en vleide de
meesteres van 't huis, om door hare almacht, de commandantsdoch
ter te krijgen.
Wat beteekent dat nu? grolde Pavel, toen hij de Polonèse
zag. Nicefora schoof zich achteruit en plaatste zijnen zilveren oog
kijker op den neus.... Ja, herhaalde Pavel, wat beteekent dat, ser
geant?
Ik meende dat Uwe Edelheid mij geroepen had voorde zaak
die.... welke.
Geroepenik heb u geroepen voor ons ontbijt, dier! Hoort
gij niet meer
Pardon, Uwe Excellencie,
Ik roep u om met de gebakjes boven te komen en ge brengt
mij, wat brengt ge mij (Wordt voortgezet).
Lippen. Och Brozen, zij-detgij?
Brozen. Wel. Lippen, wij zeilen gon 'ne pet pakken.
Lippen 't Is een eeuwigheid leen da'k u niet gezien heb, Brozen.
Brozen. Wel, 'k paasde zoo in mijn eigen 't is toch verloren
monjdag, 'k en heb nié en zié te doen en ik gon de kamraoqden van
Alost 'ne keer bezoeken.
Lippen. G'haalt er eer af, vriendj.
Brozen. Mor, wa zie ik dor van 'veer dat battement is dat de
kerk-St Josef'? wel, Lippen, vriend, 't is een monnement public
Lippen. Ja iedereen, die ze ziet, slaat zijn armen omhoog laat dat
'ne keer voltrokken zijn. Brozen, en de vreemdelingen zuilen expres
naar Oilst kommen, voor die kerk te zien.
Brozen. Ja,'tis de voyage weerd.
Lippen. Ge ziet wel dat er in onzen tijd nog mafinieke werken kun
nen uitgevoerd worden. En hoe is 't te Brissei?
Brozen. Wel, mafoi, nié en zié partikulier hie en daa een aksident
met den Amerikain, gelik da goit in de groote steên.
Lippen. En de bankroeten?
Brozen. Do en zen er gepasseerde week mor negen geweest. En in
place van beter te gon, we megen gerist zeggen dat Brissei alle dagen
in slechter lakens gelegd werd. Te minste veer een soortdie wildj
oppassen, kan een goei duit verdienen mor ge vindt er te veel die niks-
ken verriehten en als prinsj willen leven.
Lippen. Schoon manieren
Brozen. En dordee komt het dat er veel schrokkerie gebéert, dat er
veel de groote jan uithangen ge zoudt zeggen dijnen vent heeft schat
ten en renten, mor hij is dikwijls ermer als den gemeensten boeren
knecht en moet hem thuis wegsteken, als de Bank met een wisselken
komt. D'oude eerlijkheid gaat te Brissei om zeep; ge meegt awen naaste
fïühior niö hptrATVt»n an Ha tHiis 'k woon nn 't 7.Alfst.A kwnrh'AP nl iao
gebier niê betrawen, en de plus, 'k woon op't zelfste kwartier al zes
jaar en die boven mij wonen, 'k en ken ze nie.
Lippen. Maar, Brozen, vriend, lotj ons eerst nog ons pintjes uit
drinken. Ge zegt dat Brissei verslecht
Brozen. Schromelijk
Lippen. Dat 't kwaad aanwint
Brozen. Ge weldig, en veer een bagatel, ge vindt er die zich dood
schieten.
Lippen. Brrr, de lafaards nog een vraag peist de Koning of den
Burgemeester daarop
Brozen. 'k En hoor van nikskenze zergen veer feesten en plezie-