l)e Wreedheden van Nut en Vermaak; Verdediging der Rechten van 't Vlaamsche Volk. se (8 Vervolg). Voor de Bruiloft der goede Vera, sprak de Polonèse en moet daarvoor iets opzoeken? 't Zullen dan reêbokken zijn? Nog niet! Wilde rendieren? Een eland? Neen. Dan geef ik mij verloren. En gij, Cesar? Ik ook. Welnu, sprak de Franschman spottende, 't zal dan voor mor gen zijn. Nox heeft gesoupeerd.... Ge zoekt dus niet meer?.. G'hebt gelijkhoort: de schoone Adoitia, die teedere Excellencie haakt en verzucht naar eenen beer. 'nen BeerGe wilt zeggen een beerenvel. Nenni, madam, 'nen beer met een vel'nen beer op welken zij gelijk Diana, hare schichten zal kunnen zenden Hé, hé, mijnheer de schilder, welk onderwerp voor uw paletde dikke kommandan- tinne, met groote botten en een groen floeren bonnet; maar wacht, 'k ga u uitleggen, van naaldeken tot draaiken, hoe ik daar ontvan gen werd. Ik wist niet wat Pavel van mij wilde en was half onge rust als ik aan de Residentie kwam, waar de vertegenwoordiger woont van onzen genadigen en vervloekten Keizer der Russen. De Sergeant had er nog geen woord van gezegd; ik werd boven ge bracht en mijn leidsman klopte aan de deur van eenen salon, waar verschcide personen spraken. Binnenriep Pavel met zijn beroeste stem. De sergeant opent, stoot mij vooruit en ziedaar'k ben in den salon. Ach God! riep Adoftia, wat leelijke beest! En dat durft hier binnenkomen! Pavel, jaagt dat eens buiten. 'k Meende dat Adoftia van mij sprak; doch aanstonds hoorde ik Pavel mij toeroepen: Dier, zwijn! waarom hebt g'uwen hond meêgebracht Dan zie ik dat Nox bij mij isik doe hem buiten en zet mij terug op den port darmes. (i Er was daar, buiten Adoftia, Juffra Vera, die borduurde, en Polosikof, haar toekomende, die, het kijkglas op den neus, gravu ren doorsnuffelde. Ik stond daar te wachten; Pavel bekeek mij met zijn ezelsoogenzijn vrouw, dit lomp stuk, bewaaide zich met ha ren neusdoek. Allons, Pavel, zegdezij, zeg dan aan dien Frantjsouse, leg hem de zaak uit. De kemmandant hoeste eens, deed zijn oogballen draaien, spuwde eens rechts, en eens links, stak zijn link been uit, deed zijn hand in zijn tuniek en begon in dezer voegen Luistert, dier, zegde hij. Ik luister, Excellencie. Ge weet dat te naaste maand mijn dochter trouwt met, ge ziet hem hier, den luitenant Polosikof.... Maar, man, ge wordt zot,-sprak zijn vrouw, aan de slip van zijn frak trekkende. Doch hij ging voortNatuurlijk-; er zal veel volk zijn, al den hoogen adel onzer streek, generaal Patapof, kolonel Vrinski, Pras- kovia, Feodorovna, hunne Hooge Edelheden Dmitri Grigorévitsel. God van den Hemel, Pavelhebt gij gedaan? wat gaat dit alles dien mensch aan waarlijk ik geloofde u zoo stom niet. Natuurlijk, er zal feest zijn, er zal geëeten worden, gedron ken waarom niet, wij zullen rooken, dansen... Zult ge zwijgen of moet ik bersten van schaamte, riep de kom- mandantsvrouw opspringende, rood gelijk een haantje, zeg effenaf waarvan er kwestie is, zonder in al die partikulariteiten te komen it De arme kommandante had nu den draad zijner woorden ver loren en nu kwam alles er in eenen keer uit. Natuurlijk, al wat ik gezegd heb, ging u niet aan; ik heb u doen komen, alleenelijk om u te zeggen dat mijne vrouw eenen beer vandoen heeft!!! Hoe ik mij dan niet zot gelachen heb, weet ik niet; ik stond daar bedwelmd over die fraaie woordenMijn vrouw heeft eenen beer vandoen En Adoftia? vroeg Marfa. Ge gaat goed te hooren hebbenze was uitzinnig van woede in hare gramschap nam zij den armen Pavel vast, slingerde hem in een kabinet, deed dit met den sleutel vast en keerde dan tot mij te rug. Ik verwachtte mij aan eene hagelvlaag scheldwoorden, want er is geene kozakkenvrouw, die woorden in haren mond heeft gelijk de zachtaardige Adoftia doch 't ging nog al welze zette zich met alle zachtmoedigheid neer en zich met veel gratie gelijk eenen os die in 'ne porceleinwinkel snuffelt, met veel gratie, zeg ik, naar Polosikof neigende Mijn lieve Polosikof, zegde zij,gelief eens de zaak aan dezen individu uit te leggen en hem uwe orders te geven. Weihoe, doet alles volgens uw goeddunken. Legt hem alles wel uitdat volk is zoo dom. Ik deed eene buiging voor 't compliment, Juffra Vera hief d'oo- gen niet op, doch ze werd rood. Polosikof wierp zich achterover in zijnen zetel, trok de wenk brauwen op, en bekeek mij van onder zijn oogglas, met de majesteit van eenen halven God. Hoort, zegde hij, ik trouwden i8d«; ik wil met eenige vrien den jagenis er veel wild in 't bosch Langs Kouskovna zijn er veel korhoenen en vossen. Is het met de lance of ter klopjacht dat Uwe Excellentiè'n willen gaan? Hij trok de schouders op. Wij willen den eland jagen, doch zonder gevaar; er zullen damen bij zijn. Ik moet Uwe Excellencie doen bemerken dat de sneeuw dan niet zacht genoeg of niet dik genoeg zal zijn, en zonder gevaar kan zulke jacht niet geschieden. Zwijgen wij er dus vanten anderen, die jacht is te eentoomg, niet waar G'hebt gelijk! sprak de kommandantsvrouwlaat ons een bee- renjacht bereiden. Luistert, wij willen den beer jagen en gij moet er ons eenen vinden op een geschikte plaats; wij zullen io of 12 jagers zijn, ten minste. Zeer wel, Excellencie: 'k zal eenen beer zoeken. 't Is niet zoeken, ge moet er eenen vinden. "k Zal hem vinden. Excellencie. Moet ik ook voor drijfjagers zorgen Zekerlijk, ge neemt 20 galeiboeven. Twintig, bemerkte de kommandantsvrouwdat is te weinig en dan ze mogen allen in dezelfde kleeding niet zijnze moeten aan boeren en boerinnen gelijken, in t nationaal kostuum. Ik moet uwe Excellencie doen bemerken, dat mannen der galei en boeren, mannen en vrouwen, 's winters in de bosschen ge kleed gaan in 't zelfde gewaad, bedekt met vellen Welnu, men zou hun dan boven de vellen een hemde kunnen steken, voor de mannen een rood, voor de vrouwea een blauw, een rooskleurig voor de dochters en aan allen gekleurde neusdoeken doen over 't hoofd binden. Maar 't zal een maskarade zijn, die jacht, bemerkte Marfa. Een echt zottespel, want moest gij gehoord hebben in welke kleederen de Excellenciën en hunne Genoodigden zullen steken, ge zoudt u doof gelachen hebben. En hoortj ge zult er bij zijn, gij Ce- sar, als jager en gij Marfa, als drijfster. En mijn ambt zal bestaan Van met eenen stok op een koperen plaat te slaan en zoo hard mogelijk te schreeuwen. Waarlijken dat is de beerenjacht Er is jacht en jacht, madam de jacht om te lachen, gelijk de gene welke gij zult bijwonen en de serieuse jacht, welke ik dikwijls gedaan heb, en die vol afwisselend gevaar is; want in plaats van den beer door een oorverdoovend gerucht benauwd te maken, men trekt er tegen op, man tegen beer, hand tegen hand. Ei, mijn God maar hij moet u versmachten en verscheuren Dit gebeurt bijtijd, doch zeer zelden, hoort, madam, hoe men tewerk gaat. Maar zouden wij niet eerst ons pijp stoppen, Cesar?... De Polak overhandigde zijnen tabak, terwijl Maria nog eenige stuk ken hout in 't vuur wierpwant in Rusland en Siberië', waar het 8 maanden winter is en vier maanden, dat men schier den neus niet kan buitensteken, daar is 't bijzonderste vermaak, rond een warm vuur uren en uren te vertellen en zijn pijpje te rooken. W. V. 1, .«7 iin vw.L'.'nmnrxijjmjgiUJt.azzffit'W Geen roosje zonder doren. Aan dan Vriend O. Hoe dat het gaat in 't. aardsche dal Moet ik u dat vertellen Geen roosje men er plukken zal Of 't kan u wreedlijk kwellen Voor jong en oud, voor arm en rijk Is 't zelfste lot beschoren Wij zijn hierin allen gelijk: Geen Roosje zonder doren De Zomer heeft zijn zoetigheid, Maar ook zijn pijnlijkheden #e lentezon, ons hert verblijdt, Het veld ons maakt te vreden Maar 't vuur, daarboven, uit den bol Verbrandt u zwart als mooren, Ge steekt u weg als eenen mol Geen Roosje zonder doren 't Is Winter, bij een warrem vuur, Wat is men wel gezeten Hoe slijt men een genoeglijk uur Als suiker smaakt het eten Maar Vriezeman komt aan den haard Uw lijf en long doorbooren; Gij hoest en kucht gelijk een paard Geen Roosje zonder doren G'hebt gelfl en goed in overvloed, Geen zorgen die u knagen Ge doet u deugd, ge doet u goed, Bij vrienden en bij magen. Maar zie, daar komt bei fleregijn, Uw vreugdedagen stooren Gij zucht en kermt en zit in pijn Geen Roosje zonder doren! Gij werkmanszoon, zijt twintig jaar In d'eersten bloei van 't leven Ge gaat nu voor 't lief Ouderpaar Uw felste krachten geven.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1878 | | pagina 3