fie, Wreedheden van den Rus. SYLVESTER-AVOND. (16 Vervolg). Ja, ging de Franschman voort, zift bevreesd, blijft hier; en binnen eenige jaren zit gij in de kasern of in 't diepste eener zilver mijn, en de kinderen die God u verleent, zullen den eigendom van Rusland worden, ze zullen daar opgebracht worden in den haat tegen Palen, om later als beulen en cipiers hunner landgenoten te dienen. Cesar werd nog bleeker. Liever, zegde hij, liever duizendmaal sterven; geef mijd'hand, duurbare rampgenoot; mijn besluit is genomen; wij vluchten al te samen. Terwijl de bannelingen aldus spraken, was er in 't Paleis van den Commandant, een geheim komiteit, samengesteld uit Pavel, zijne vrouw Adoftia, en Polosikof, den lekkeren bruidegom. Pavel'morde en knorde over de berispingen welke hij uit Sint Petersbutg ont ving; Adoitia verweet hem dat zijne toegevendheid er d'eenigste oorzaak van was Polosikof fluisterde judasselijk dat niemand dan een dei ondankbare bannelingen, hunnen kommandant kon aange klaagd hebben; ze zijn te vrij, zegde hij, ze mogen alleen wonen en Godweet wat er gebeurt. Dank aan t wanschepsel werden er krachtige maatregels genomen en s anderdaags las men op de muren der kasern en der citadel dat het keizerlijk besluit van iÏLj.5 in al zijn strengheid terug in voege kwam. Dienzelfden dag sliepen Hendrik en Cesar in de kasern, geboeid aan hun ellendig bed. De woning van den jager was ledigen Marfa weende bitterlijk, terwijl Nox al bassende en huilende zijnen mees ter nep. Alles herbegon nu weêr voer de bannelingen, gelijk in den aan vang van ons verhaal. Cesar werd, onder streng toezicht, nog op het bnieel toegelaten, maar buiten de uren van zijn schrijfwerk moest hij nevens d ander gevangenen, alle slafelijk werk verrichten De cipier welken hij vroeger zoo dappèr neergeslagen had, deed hem nu die vernedering uitboeten. De Polak las in doogen van den Franschman dat deze ernstiglijk op de vlucht peisde. Maar eene vlucht uit Siber'ë, dat is misschien het moeielijkste waagstuk; duizenden hebben eraan gedroomd doch zijn voor de hinderpalen achteruitgeweken; duizende hebben' na de beste voorzorgen, dit reuzenstuk ondernomen, zijn gevlucht, en zijn in de bosscben en ijswoestijnen, van honger of koude bezwe ken, of wel in de handen hunner vervolgers gevallen, terug naar 't gevang gebracht,aldaar bezweken onder den knout of voor hun eeu- wige levensdagen gekerkerd, honderde voeten diep in den grond,in eene sombere en killige mijn. Dank aan de tiansche taal, die niemand anders verstond, konden de bannelingen samen spreken, als de cipiers het spreken toelieten. Alle drij gelijk vluchten was onmogelijk; 's anderdaags zouden zij zekerlijk aangehouden zijn er werd dus beslist dat de Franschman zich eenen hulpgenooot zou zoeken om door de sneeuwwoestijnen te trekken, dat hij bij de Ostiaks, een naburige wilde volksstam, eene schuilplaats zou trachten te vinden en daar wachten totdat eene gelegenheid zich voor de Polakken aanbood, om hem te ver voegen. Die gelegenheid moest zijn de jaarlijksche groote visch- vangst naar steur; Marfa moest aan Vera zeggen dat Cesar een ge heim had, om de steuren in 't net te doen komen niemand is bijge- looviger als een Rus; men zou hem gelooven en de kommandant zou uit baatzucht den Polak en zijne vrouw met de visscherssloepen laten vertrekken naar t Land der Ostiaks; daar zou een muts op eenen staak het teeken zijn dat de Franschman gevonden had wat hij zocht en dat de Polakken hem mochten komen vervoegen. Zekeren dag was Marfa bij haren echtgenoot die in de gevangen zaal stond niet ver van daar was de Franschman de cipier zag er baisch en kwaad uit, gelijk iedere maal dat Marfa in 't gevang kwamhij kon niet vergeten de aanklacht door haar bij den kom mandant gedaan Hendrik sprak m t zijn oogen en zou geerne iets in d ©oren zijner vrienden gefluisterd hebben; doch de cipier liep rond, gelijk een getergde schepershond; eindelijk, niet wetende hoe zijn gedachten te doen kennen, deed de schilder een Fransch lied weerklinken geen klank der Poolsche taal mocht in 't gevang weer klinken; maar voor t Fransch was er een weinigske meer toege vendheid. I)e dag is nabij, zong de Franschman, De dag is nabij dat het noodlot gaat spreken, Dat 't vogeltje klein uit zijn natten-gaat breken Morgf n, de roover vraagt mij in zijn klauw, Ik volg zijn bevel en viuchto dan gauw. Tra, la la, la, la, la. la la, la, O vrienden lot op, sla alles wel ga Marfa zag op en beteekende met haar woorden dat alles verstaan was. 'k Wil vrij zijn of dood, de beker geschonken, Door dappere hand, moet zijn uitgedronken, Houdt alles bereid, 't kostuum en 't cachet Den hond neem ik meê, wij zijn haast gered. Tra, la, ia, la, la, la, la, la, la, Mijn vrienden, vaarwel en tot weerziens ik ga. De dag die gaat volgen, 'k zal nemen afscheid, En gaan ten Paleize, maakt alles bereid Geen vreeze, geen duchten 't is leven of dood Al zijn or gevaren, de vrijheid is groot. Tra, la, la, la, la, la la, l'a, la Onder (rods hoede, mijn vrienden, ik ga, Marfa deed teeken dat zij alles verstaan had en nam afscheid van haren echtgenoot. Daags nadien zei de Franschman aan den surveillant dat hij bij den kommandant om order moest gaan voor de jacht, met liet hem vertrekken; aan de deur van 't bureel wachtte de Polak hem, stak hem iets in d hand en drukte ze teederlijk, misschien voor de laat ste maal. Dan ging de Polak naar zijn schrijftafel en de Franschman trad binnen; Polosikof was juist in 't bureel. Dier! wat komt ge doen snabte hij. Mij ten dienste stellen Uwer Hoogheid, sprak de Franschman zeer koelbloedig. 't Is wel! wij hebben geen wild meer en ge moogt gaan; nog- tans ge zijt verwittigd dat wij nog eene rekening te vereffenen heb ben. Mij is bericht dat sedert dat gij mijn leven gered hebt, gij ze- onafhankelijke gewoonten aanneemt die u moeten afgeleerd worden. Dezen avond brengt gij uw karabien binnen; lvan vervangt u als garde-chasseverstaan Jawel, Uwe Hoogheid. En avant marche dan 't was alies wat ik u te zeggen had, en zich tot den Polak wendende, zegde hij op schertsenden"toon Numero i3, schrijf op de rol der straffen, de nieuwe staat van den Frantjouse en maak zegelpapier in orde voor de benoeming van Ivan. De Polak wierp een schuinschen blik op Hendrik die uitging; hunne zielen omhelsden malkaar; de oogen des Franschmans snaai den van ontembare wilskracht. 't Lot was geworpen. De vlucht begon. Een Martelaar. Den 20 september is uit de gevangenis gekomen, de eerw. heer Classen, pastoor der O. L. Vrouw, van Trier die reeds 14 maal door den Kuliurkampf veroordeeld werd. Do past or is bekend als wonderen van liefdadigheid gedaan to hebben, tijdens liet heerschender chalora enden oorlog van 1870-71. Dat belet niet dat de vervolgers hem gedurig achter de hielen zitten. Zijn 25 jarig priestor schap vierde hij in de gevangenis. De eerw. heer Classen heeft in he geheel 2 1/2 jaar in de gevangenis doorgebracht. Een dezer veroordeelingen werd hem toegepast, omdat hij bij de aan houding van den onderpastoor Schneider, voor het outaar 'zelve, eo..e aanklacht tegen de policie voor gepleegde gewelddadigheid had gedaan. Het bloed had op dat oogenbiik in de kerk gestroomd De policie be weerde niettemin dat de aanklacht valsch wasen van daar alwéér yeroordeeling Men mag zeggen dat de pastoor Classen een martelaar is van den liwlurknmpf. Nu is hij door het pruisisch goevornement ont zet van do functie van pastoor in gemelde kerk. 't Was een oprecht koud en stuur weêr, den 31 December van 't jaar 187ö. De hardgevrazene grond knarste onder do voeten der mensclion en onder de wagenwielen, on de wind jseg scherps sneeuwvlokjes door de straten van deduitsche gemeente G.. De oude Pastoor kwam uit de kerk; hij had verschei le uren in den Biechtstoel gezeten, en van kod sidderde de man; zijn blauwen laken- mastel had hem tegen de bijtende koude niet beschermd; zijn handen waren gansch stijf, zijn versteven voeten droegen hem moeielijk, en 't haar,'t welk in dunne lekken op zijnen halskraag viel, was zoo blank als den sneeuw. Da Pastoor ging naar zijn huis, zijn kamer in en zette zich bij 't vuur, om langzaam uitte warmen. Zijne bejaarde zuster bracht een i tas kolf ij en eenige wittebroodjes. Ik zou u een beter avondmaal willen bereid hebben, zegde zij met droefheid, doch go kent onze positie; 't is niet om uit te lieuden. De Pastoor zuchtte, 't Is een treurige Sjlvesteravond! zegde hij, en 't nieuwe jaar stolt het niet beter in; doch klagen wil ik niet; we zijn toch alleen niet die zoo hard getroffen worden; al ons konfraters in Prui sen hebben hetzelfde .at. En achter nieuwjaar gaan de rekeningen komen, ging de bezorgde zuster voort; ik weet niet waar wij op 't oinde zullen uitkomen; goen inkomen, klein misgeld en dan nog die staatsraven, die met 't beste weggaan. - Alles gelijk God blieft, liove zuster 't is eenen tijd van beproe zing; en wij, Priesters, zijn niet meest te beklagen, maar denkt eens wat de menschen uitstaan, op do Parociiiêndie zonder Priester zijn. Honger lij den naar't lichaam is erg maar de geestelijke hulpmiddelen missen, het voedsel der ziel ontberen, zondags da klok niet hooren luiden -- do kerk gesloten zien zijn kinderen zien opgroeien zonder de hulp van den Godsdienst; en bijzonderlijk zoovele stervende lieden, die de 11. Reispenningen niet kunnen ontvangen och, zuster, zwijg, ons lijden is niets in vergelijking van 't geen zooveol ander brave christens zielen ontstaan. De Priesters missen! men moet het ondervonden hebben, om te weten boe schrikkelijk het is! 't ls waar 't is waar, Pastoor maar er zijn toch rij ;e katholieken genoeg die niot zouden mogen gedoogeri dat oen man gelijk .gij, die alles 'voor't Geloof ten offer brengt dat hij armoede lijde. Gij laat nooit nie mand in steekmen mag u te middernacht hij eenen zieke roepen nooit is de weg u te ver of het weder te slechton u laat men in nood. Spreek zoo niet, zuster, dat is onliefdelijk zoo doende vervul ik slechts mijne plicht, en zijn de tijden nu moeielijk, de verdiensten zullen des te grooter zijn. Ik ben katholieke Priester, reeds veertigjaren waak ik als getrouwe Herder deze Parochie en als 't God blieft,'k blijf het doen tot mijnen laatsten adem. - Dat is fraai en wel, maar gij verstaat mij niet, g'kebtdaar, bijvoor beeld, dezen en genen onzer Parochie, rijke iieden, goede katholieken, ;a maar is 't nu genoeg in deze tijden van met den mond katholiok te zijn„.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1879 | | pagina 3