De Vlucht uit Siberië. (ECHT VERHAAL UIT ONZE DAGEN). 9° Vervolg. Inderdaad, 't geen Marfa in haar hand droeg, was een afgeknaagd been. Terzeivertijde Cesar, de hand uitstekende, voelde een zacht en fijn vel, ineengekrold gelijk een moffel, waarin aanstonds beweging kwam. Laat ons vluchten, riep hij; we zijn in een bewoond hol; ik heb de beerenjongskes gevoeld! Vluchten ware nog 't gevaarlijkste van al, antwoordde Hen drik; de beeren moeten in't omliggende zwerven, en zien zij ons uit hunne spelonk komen, wij zijn verloren Maar ze zullen ons zeker vinden, als wij hier blijven Hier is toch middel van ons te verdedigen. Laat ons den in gang barrikaderen en wachten. De beeren afwachten? De beeren en den dag? en de Franschman stak zijn brandende fakkel omhoog, en ze konden nu zien in welke ongelukkige schuil plaats zij geraakt warenDe spelonk kon tien stappen omtrek heb ben; zij had den vorm van eenen bakkersoven, en maar eene kleine opening, die langs waar ons vrienden binnengekomen waren. Hier en daar, beenderen en horens van herten of rendieren lagen op den aarden vloer, die op verscheide plaatsen rood was van 't bloed eenige rotsblokken van de vout gevallen, vormden op 't einde der spelonk eene soort van alkoof, waarin,op een bed van mos en droog kruid, twee slekvette beerenjongskes lagen, het hoofd met hunne pooten gedekt; de beerkes waren vosachtig van kleur, een teeken dat zij tot d'ergste soort der menscheneters toebehoorden. Ge kunt denken dat het hert der vluchtelingen klopte. Aan de Russen ontsnapt zijn om hier, op een onbewoonde plaats, tot voed sel aan de beeren te dienenwant ongetwijfeld gingen de kerels ko men, ten minste de beerinne zou niet lang haar jongskes alleen la ten, en met welke razernij ging zij de schenders harer woning aan vallen! De Franschman besefte nog meest van al het dreigende ge vaar; doch hij bleef kalm en zonder veel vrees te laten uitschijnen, gaf hij de lakkei aan de Polonèse Licht nu, zegde hijgij, Cesar, help mij die brok rots voor den ingang rollen eens dat ze goed vast ligt en on s wapens ge reed zijn, we zullen onzen thé bereiden. Twee minuten nadien was de ingang gebarikadeerd juist gepast; want men hoorde een plotselijk gerucht en zag een zwarte schaduwe verschijnen. Cesar liet den steen los en greep zijne karabien. Schiet niet! riep zijne vrouw 't is Nox. 't Was hij ook, die van de jacht kwam, en zoo gelukkig was ge weest eenen witten haas te vangen. Een half uur vroeger zou die vangst een groote vreugd veroorzaakt hebben nu, als Nox in de grot sprong en op zijn achterste pooten staande, den cadeau aan zijn meester bood, nu werd hij onbeschoft weggestooten. Nox kon dit slecht onthaal niet uitleggen en ging met hangenden steert naar Marfa. Ondertusschen gingen de vluchtelingen voort met kleine stukken rots, de groote brok vast te leggen, derwijze dat er eene opening bleef, groot genoeg om 't daglicht te laten indringen, doch te klein voor 't grof lichaam van eenen beer. Cesar wilde d'opening nog kleiner maken, maar Hendrik sloeg zijn voorstel af: Gelijk ze nu is, zegde hij, is 't geene poort meer voor onze vijanden, en voor ons is 't een venster om hunne terug komst af te speuren, en een schietgat tegen hunnen aanval. Laat eenen bal in uw karabien vallen en eenen in de pistool van Marfa; terwijlent zal ik mij een lans maken, met mijn russisch mes aan eenen stok te vestigen dan staan wij, elk op zijn beurt, schildwacht en Marfa zal onzen thé bereiden; niet waar, zuster? Ja wel, wij hebben twee cederappels, maar hout noch water. Hout! och, er is droog kruid genoeg nevens menheeren de beerkes; aan water geraken, is moeielijker; daar zullen we later op peizen. Na eenige oogenblikken blikkerde er een vuur nevens de verwon derde jongskes. Mij dunkt, zegde Cesar, door 't schietgat kijkende, dat er inde verte eene schemering van 't daglicht opkomt; een soort van dauw. Daalt of klimt hij Hij klimt, een teeken dat wij binnen eenige uren den dag zullen hebben. Des te beter; want ik wacht ongeduldig den oogenblik af, dat de beeren naar hun hol komen. Liever de korte pijn dan de lange! Ze zullen geen klein beetje verwonderd zijn van hun logist gesloten te vinden En hoe nu aan water geraakt? vroeg Marfa. Aan water, ja!... maar wacht; Cesar, hoort gij geen ruwen zwaar geloei Nox was opgesprongen, d'ooren recht omhoog, maar de Fransch man gebood hem met d'hand van weêr te gaan liggen, en zegde met halve stem Elk op zijnen post! de vijand is daar Zij naderden: Cesar, met de gewapende karabien, Marfa, de pis tool in d'eene hand en in d ander de fakkel, en Hendrik, zijne lancie in d'hand en d'oogen sterlings naar buiten gevestigd. Een halve minuut van koortsachtigen angst ging voorbij. Eensklaps klonk er een dubbel en machtig gebrul, misschien hon derd voeten van het holmet de snelheid van den bliksem, pas seerde eene groote schaduwe, ze ging tot den boord des afgronds en wipte met eenen wonderbaren sprong in de duisternis. 't Was eenen hert van Siberië die, achtervolgd zijnde, over den afgrond eene schuilplaats zochtonmiddelijk daarop* volgden twee ander grooter schaduwen, die metzulken drift hunne prooi najaag den, dat zij voor den afgrond kwamen, in d'onmogelijkheid er over te geraken of zich in te houdeneen der monsters rolde al huilende in de diepte; zijn gezel had bijna hetzelfde lot; hij aarzelde een oo genblik, klampte zich met woede aan de rots vastmen hoordezijne stalen klauwen op desteenen kretsen; eene afschuwelijke muil kwam te voorschijn, gevolgd van het monsterachtig lijf der beerinhet wreede dier staarde den afgrond in, naar 't verminkt lijk van haren makkerde beerin scheen als vastgenageld, en liet bijwijlen een droef geloei hooreneensklaps sprong zij op en vloog naar de spe lonk; een harer jongskes schreide; Nox, door zijn meester verge ten, was aan 't snuffelen gegaan, en sleep met de tanden het beeren- jonk voort. De beerin vloog dus met gloeiend oog,uitgerekt vel en bedreigende klauwen, haar jongskes ter hulp. Op het zicht van den steen voor den ingang, bleef zij verwonderd staan, trachtte de brok rots weg te krijgen, en hierin niet gelukkende, stak zij haren kop door de ope^ ning en wierp hare vurige blikken in het hol. De vluchtelingen zagen dienrostachtigen afschuwelijken kop,g'en* cadreerd tusschen de rots, die twee fonkelende oogen, dat wreed gebijt, meer dan genoeg om 't bloed te doen verstijven in de aderen der dapperste krijgsmans. Naar de muil! riep Hendrik, en vuur gegeven Wee wee deed de Polak, zijn wapen wegnemende en met wanhoop tegen den grond slaande de kapsule is gevallen. Zoek ze of neem eene andere, zegde Hendrik, zijne lancie in 't kinnebekken van 't monster stekende, met zulke hevigheid dat het mes de kaak der beerin doorboorde en tegen de rots brak. Toen Hendrik zijn wapen wegtrok, had hij nog alleenlijk den stok. Met een pijnlijk gehuil was de beerin achteruit gesprongenze keerde aanstonds terug, met razend geweld, greep in hare machtige klauwen den rotsblok, schudde hem met zulke onweerstaanbare macht, dat al de kleine rotssteenen derbarrikade in de spelonk vielen. De Polak zocht in de duisternis de kapsule van zijn karabien, de Franschman voelde 't waggelen van de rotsblok; nog eenige minu ten, nog een aanval der beerin, en hunne schuilplaats was ingeno men; er bleef hun niets dan de pistool van Marfa; maar de razende beerin toonde haren kop niet meer; ze werd gewaar dat de rots meekwam en ging al haar krachten samenspannen. Er moest kost wat kost tijd gewonnen worden. De beerenjongskesgeef mij de beerenjongskes riep de Franschman. De Polonèse bracht ze. Nox had er een doodgebeten. Hendrik stak het doode beerenjonk in de opening en deed het ander schreien. Op dit geroep, de moer rechtte zich op en een harer jongskes ziende, ze trok het zachtekes tot zich, nam het in hare bebloedde muil en legde het eenige stappen van daar op den effen grond, al waar zij het lekte, streelde,beademde, met eene onzeggelijke teeder- heid om het te doen bekomen. (Wordt voortgezet). De Socialisten schijnen somtemets in oneenigheid te zijn met de Geuzerij om alzoo te gemakkelijker eenige werklieden te verlei den, maar als er te strijden valt, dan staan de kopstukken der socia listen op d'eerste linie van de Goddeloosheidzoo zien wij De WERKER heden optreden tegen de Gasthuisnonnen, en deze eerbare dochters, ikzuchtige en vadsige menschen noemen dito WERKER verklaart zich voor't goddeloos, verplichtend onderwijs... Luistert en onthoudt het wel, geachte werklieden er is maar éen zaak in de wereld, die aan den mensch ware gevoelens van broederlijke liefde kan inprenten en dat is't Christendom, die ons leert dat wij ware broeders zijn, dat de wereld maar een ballingschap is, 'ne proeftijd, waarin den eenen mensch een hooger ambt bekleed, als den ande ren, doch dat allen eens voor denzelfden ALVADER strenge reke ning zullen gevenindien zulke gedachten iedereen bezielden, de wereld ware 'nen kleinen hemeler zouden geen dieven zijn, geen wrekken, geen slechte kinders, geen slechte mans of vrouwen; al d'ellenden zouden verzacht en gelenigd worden, 't Zijn de prin ciepen van't Christendom, die al die eeuwige hospitalen, weezen- huizen, oudemannekeshuizen, enz. enz. hebben doen ontstaan en begiftigen... Bijgevolg, hoe meer de samenleving van 't Christendom afwijkt, hoe meer ellende, armoede, wreedheid en bedorvenheid men zal vinden. Wel gelaptBeleefde mensehen laten op 't convoi iedereen ge rust en zoeken niet om over Godsdienstige kwestiën te twisten Over tijd zat er in een compartement van derde klas een kort protontieu ventje, nevens eenen landbouwer, en was volop bozig met de Religie te beoordeelen. Ja, zegde hij, 't is gelijk ik u zeg, en raadt nu eens van welke sekte ik ben? Van welke sekte, sprak de landbouwer, hem beziende, wel, 'k geloof dat mijnheer deel maakt van de Insekten Onlangs nam een bekend schrijver uit Weenen, in een duitsehe stad, kort voor het vertrek van den trein, in een der waggons plaats. Daar binnen zaten reeds zeven personen; hoe zou de achtste met zijn dikken pelsenfrak enz., plaats vinden! Men zag den indringer niet vriendelijk aan, maar deze legde zijn frak op den grond, zette zijne ver dere zaken hier en daar neêr en fcegon toen een gesprek Gelukkig zijn we nu spoedig te Berlijn; van zulk een reis is men dood af. Zoo van waar komt gij dan Wel uit Zuid-Rusland Er was reeds voor de derde maal geluid, maar toch sprongen nog drie reizigers uit den wagon. Aan de naaste statie volgden de anderen dit voorbeeld en de schrijver, die nooit in Rusland was geweest, kon rustig alleen voortrei zen. Do reizigers waren bang voor de pest....

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1879 | | pagina 3