De Vlucht uit Siberië. (ECHT VERHAAL UIT ONZE DAGEN). lle Vervolg. XII. De beklimming van den Oural Berg. De Polakken stonden nog immer, d'oogen sterlings op den Ou ral gevestigd. De schijn is dikwijls bedriegelijk, gegde Hendrik om hunnen moed op te beuren, wij zullen daarover geraken en'k zal u de plaats aanwijzenen hij toonde met den vinger, op 't bovenste des bergs eene soort van sneeuwbaan tusschen de steile rotsen. 'k Meende dat wij een bosch zouden gevonden hebben, be merkte Cesar. Het bosch is langs den anderen kant en loopt honderde uren wijd; maar hier zijn wij op de linie van den Poolkring, waar er niets groeit dan eenig lis en mos. Is den achterkant ook zij steil? vroeg Marfa. Ter contrarie, de berg gaat daar langwerpig naar zijn einde. Te Bezeroff heb ik menige reiziger ondervraagd en allen spraken eensgezind: langs den kant van Europa komende, is de gang aller gemakkelijkst; verscheide dagen bemerkt men bijna niet dat men eenen berg beklimt, totdat eindelijk op de hoogte, eenen afgrond voor uwe voeten openstaat, zoo onverwachts als dengene van dezen morgend, maar zoo breed, dat er rivieren en stroomen inloopen, en zoo afgrijselijk diep dat het dapperste hert grouwelt; 't is de Syberi- aansche Hel in al hare majestueuse verwoesting, zich uitstrekkende zoover als't gezicht reikt, gelijk een doodlaken met witte boorden afgelegd en bezaaid met zilveren tranen.... Schilder! onderbrak Cesar hem; wij zullen daarboven 'teffekt bewonderen nu is ons haastigste werk van te vertrekken, voor dat de zon ondergaat. Welnu, laat ons vertrekken,en morgen met 't krieken van den dag, loopen wij storm naar de vrijheid Hoeveel tijd, vroeg de Polonèse, denkt ge dat wij noodig hebben om op den berg te geraken? Twee of drij dagen, als 't God blieft en als wij geen beeren- spelonken voor hotel nemen. En als de Vogulen ons niet achtervolgen, voegde Cesar erbij. Wat doetu aan die brigands peizen? vroeg de Franschman, bij het hooren noemen dier baanstroopers, welke meer te vreezen zijn dan beeren en tiegers. De Polak bukte zich en raapte in 't gras eenen ijzeren ring, zonder eenig roest, zeker teeken dat hij onlangs door eenen krijgsman was verloren. Want in de woestijnen en wildernissen, moeten d'onbe- duidendste zaken nagespeurd en bestudeerd worden. Hendrik onderzocht dien ring; zonder eenig roesthet gebrekkig afbeeldsel eener schildpad stond erop hij mompeldeInderdaad, 't zijn de Vogulen die zich op jacht bevinden. God geve dat zij onze geweerschoten niet gehoord hebben.... Ja, ja, Cesar, g'hebt gelijk; er is reeds te veel tijd verloren, laat ons gaan; dezen nacht nog be ginnen wij de opklimming. De zon was reeds lang achter de rotsen, als na een marche-forgee van verscheide uren, onze reizigers den voet van den Oural-berg be reikten; dan bleven zij een weinig stil om te rusten en overzagen den langen afgelegden weg. Wat geluk dat de brigands ons niet gezien hebben! riep Marfa uit; nu kunnen wij toch een uur of twee slapen. Ja. sprak Hendrik, doe maar alle twee een goed slaapken; gij zult uw krachten noodig hebben, want wij zullen morgen een las tige dag hebben. En gij, wilt gij niet slapen? vroeg Cesar. Nog niet, antwoordde onze artister moet iemand waken en ik en Nox zullen dat doen; slaap maar gerust; als het tijd is, zal iku wekken. Zij rolden zich in hunne vellen en legden zich op den vochtigen grond; Hendrik, nevens hun gezeten op een brok rots, wendde zijne oogen naar den gezichteinder, die door den nacht overrompeld werd. Zijn gezellen sliepen weldra; toen werd de vrolijke artist weêmoedig en bij dacht aan zijn Frankrijk.... Zou hij het nog terug zien? Welke lotgevallen ging de dag van morgen aanbrengen? En zijn twee edele reisgenoten, zouden zij de vermoeienissen der vlucht kunnen volhou den?... Terwijl de Franschman,het hoofd op de borst gebogen, door eene diepe droomerij werd meegesleept, daar klinkt eensklaps den akeligen toon van den jachthoorn der wilden, uit schors gevormd. Hij beefde en sloeg zijn oogen in alle richtingen; de blaashoorn klonk wederom aan verschillige kanten, en eensklaps, op de plaats waar zij 's morgends de beerin hadden neèrgeveld, verschijnt eene hevige klaarte; op verschillige andere punten knettert de vlam in d'hoogte. De Franschman moest niet lang peizen de Vogulen hadden 't lijk van den beer gevonden en riepen,door het vuur, hunne gezellen om de prooi te deelen. 't Is schier onmogelijk, peisde hij, dat zij op ons speur niet zouden geraken.... Zou ik niet aanstonds mijn ge zellen wekken Maar de optocht zal zoo lastig zijn.... De wilden zullen niet vertrekken, vooraleer de beerin opgesmuld isIk zal de gezellen nog een uur of twee laten slapen. Als de tijd verloopen was, tikte hij zachtjes op den schouder van Cesar. Nog eenige minuten? smeekte de Polak. Neen, opgestaan en voorwaarts!... Vijf minuten nadienston den zij gereed, met pak en zak en elk eenen beslagen stok in d'hand. Alhoewel de berg zoo'recht niet was, als hij uit de verte scheen, nogtans was hij zoo steil dat zelfs een hert er niet op zou geraakt zijn, zonder omwegen te doen. De tijd was kostelijk, elke oogenblik konden de Vogulen in 't plein komen en de vluchtelingen bemerken; maar toch, rap zijn was hier de boodschap niet, en de karavaan trok met groote voorzichtigheid en slangsgewijze den berg op; 't is te zeggen een soort van weg volgende, door 't sneeuwwater ai kronke lende in de rots gevormd. De hond ging vooruit; hij kon best in de duisternis zien, en de hinderpalen en afgronden aanduiden. Van tijd tot tijd kwam men op eene soort van platvorm, waar een minuut of twee kon halte gemaakt worden, eens recht gestaan en eenige woorden gesproken. Reeds klommen zij verscheide uren, gelijk blinden met hunnen stok tastende, als van d'hoogre des bergs een zacht licht, de weer schijn van 't maanlicht, neêrdaalde en het kristaal van den sneeuw deed fonkelen. Mijn Godwat hebben wij weinig weg afgelegd, riep Cesar, met d'oogen afmetende van waar zij kwamen en waarheen zij moesten.' Van hier, antwoordde Marfa, zou de val nogtans schrikkelijk zijn. In's hemeis naam! sprak Hendrik, houdt d'oogen op den weg en niet naar de flikkerende klaarte, die uw hoofd zou doen draaien. Ze klommen in stilte voort, nog een kwartuurs, en vonden einde lijk eene plaatsom stil te blijven. De lucht was helder en zuiver. Stil gebleven en hier gesoupeerd, kommandeerde Hendrik; in de holte dezer rots is water, en elders zouden wij er geen vinden. Mag ik nu naar beneden zien? vroeg Marfa. Ja, zooveel als ge wilt; maar eerst een kleine voorzorguwen mantel omgekeerd. Waarom? De voeiering langs buiten. Zeer geerne, maar de rede als 't u blieft? De berg is hier zwart, het leer van uw overkleed is wit, zoo danig dat gij 't effekt hebt van een schijf..... En de Vogulen hebben goede oogen Nog altijd die brigands! gij denkt dat wij achtervolgd worden? Ik ben er zeker van, vergeten wij niet dat ons hoofd 5 roebels waard is, en dat de menschenjacht hier zoo zeldzaam is, de vlucht uit Siberië is bijna een wonder der wereld. Na hun eetmaal genomen te hebben, vervoorderden zij hunnen wegde berg was nog altijd even steil, maar namate men den sneeuw naderde,werd de groef breeder en dieper, en dus de opklim ming min pijnlijk. Gedurende verscheide uren, geen ander gevallen dan van tijd tot tijd over een uitspringend stuk rots te moeten klefferen, met gevaar van naar beneden te rollen. De lucht werd bijtender, bijzoover dat de Polonèse, moeielijk kunnende ademen, moest stil blijven; de scherpe lucht beet hare longen af: gelukkig dat de Franschman in zijn apotheek een reme die had, een wonder kruid, dat de Schepper in de bosschen der berglanden doet groeien; nauwelijks had Marfa dit kruid aan hare neusgaten gebracht, als zij gansch hersteld was en onmiddelijk den tocht kon voortzetten. Nu werd de berg vochtiger, bedekt met zwart mos en doorsneden van kleine beekjes, die voortkwamen van den sneeuw die in d'hoogte komt te smelten gedurig slibberde de voet uit; na op twee uren tijds misschien een kwartier weg afgedaan te hebben, geraakten zij op een effene plaats die geen ander uitko men had, dan eene menigte natuurlijke uitsprongen der rots, waarin zich de nesten van kristaal bevinden, welke de goudzoekers, ten koste van hun leven, gaan opzoeken. Godweet hoeveel, honderde jaren dat daar niemand was geweest! onze Vrienden stonden dus voor schatten van onnoembare waardedoch, wat ze zochten, was een edeler schat, de Vrijheid, en om al het overige bekommerden zij zich niet! De effenheid was misschien 20 meters breed, rondom sprong de rots uit, niet alleen steilrecht, maar zelfs naar voren ge bogen langs alle kanten gezocht, de spelonken doorsnuffeld, ner gens eenig uikomen. Ze stonden voor een barreel van rots en ijs. Wat gedaan? De eenige antwoord was: terugkeeren; en de neer daling van die bergen is honderdmaal gevaarlijker als de opklim ming, omdat men gedurig moet opletten, waar de voet wordt ge zet, en alsdan onder zich den afgrond ziet, die doet duizelen en zwijmelen den zwarten afgrond die als zeilsteen, de slachtoffers naar zich trekt. De positie was schrikkelijk. Zoolang gegaan hebben,en nu alles verlorene moeite Nu moeten neerdalen, dan terug opklimmen, om misschien dezelfde moeielijk- heden tegen te komen! Ons Vrienden hadden de tranen in d'oogen. Wij gaan 't wagen, zegde eindelijk de Franschman; laat ons den leêren band van rond ons leen doen, en ons aan malkander vast binden; als de voet van den eenen uitslibbert.dë anderen zullen hem vasthouden ofHij dierf zijne zinsnede met uitspreken, doch murmerde zachtjes: Of we zullen samen sterven! Tot hoever wilt gij terugkeeren? vroeg Gesar. Tot als wij eenen weg vinden! Maar allen zullen ons voor den muur der spelonken brengen geziet.hij strekt zich uit, zoover als ge kunt zien. En nogtans, wij moeten er over! (Wordt voortgezet), Prijsraadsel n- 12. (Oplossingen te zenden in oinde Juni). Mijn eerste komt te pas hij kaarten on bij winden, In elke rekening, gij zult het dikwijls vinden Mijn tweede, een gerief, onmisbaar in elk huis. En' staat gii voor het heel, 't en is met u nie pluis, Edoch, mijn waarde vriend, gij zelf zoowel als ik, Ja, koning, bedelaar, met gansch de wereldklik, Het is ons aller lot, het staat van ouds beschreven, Wij komen eens voor 't heel om rekening te geven.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1879 | | pagina 3