11e Vlucht uit Siberië. door scholen zonder priester ot God, om het Catholicismus in den prosput te begraven. Eene groote vergadering heeft te Parijs plaats gehad, onder het voorzitterschap van Zijne Eminentie den Kardi naal GuiBERT. In R USLAN D daar is 't een spel van den helschen blikslager; de voornaamste steden zijn in staat van beleg; 't is te zeggen, datdie steden bestierd worden door generaals, die alle macht hebben van leven en dood, die mogen boeten, verbannen en in 't kot steken, ad libitum, naar hun volle goeste; maar de Nihilisten geven zich niet; z'hebben gelijk de spinneweb, hunne geheime draden, g'heel Rusland door gespannen; te Odessa zijn op vele muren 's nachts roode plakkaten gehecht met deze woorden. Moord tegen moord! 't Schijnt dat het hoofdkomiteit der revolutionnairen in Zwitser land zetelt. De Czar en Bismarck hebben aan 't Zwitsersch goever- nement bevel gezonden van verscheide mannen aan te houden, en andere te verbannen. Er verschijnt in Rusland een g«zet die overal is, en niemand weet van waar ze komt, wie ze drukt of schrijft ot verspreidt; de Policie staat te kijken met haar'armen overeen, de grooten terreesten, maar toch de gazet verschijnt alle 14 dagen en geeft schrikkelijke artikels; 't gerueht loopt van een hoofdagent der Policie, die naar zekere stad de Nihilisten ging opspeuren; hij had naar 't hötel geschreven om een kamer gereed te hebben en een rij tuig aan de Statie; hij arriveert; er staat een votuur de lakei doet eerbiedig open; hij stapt in; men voert hem weg, niemand weet waar, en daags nadien ontvangt zijne Vrouw 'nen ongeteekenden brief, die haar zegt dat haar man DOOD en begraven is. In een ander s; ad, een hooggeplaats persoon had eenen dreigbrief ontfan- gen; 's avonds was er soiree in zijn paleis; hij leest den brief, en zegt al spottende, omdat hij zoo slecht geschreven was: Mannen, zegt hij, die zoo slecht schrijven, zullen ook slecht schieten! Den dag nadien, 's morgends, hij ontvangt een nieuwe dreigbrief, korrect geschreven... Al de genoodigden zijn aangehouden;niets is ontdekt. (ECHT VERHAAL UIT ONZE DAGEN). 13" Vervolg. XV. Gevaren zonder naam. 's Anderdaags, als de Polakken wakker werden, zagen zij den Franschman op den driehoek der rots, in bewondering voor de op komende zon niets prachtiger dan daar in de diepte, aan den ge zichteinder, den bundel stralen die opschoten en over de wolken en nevels een tooverachtig licht verspreidden. Kom, zegde hij, na met zijne vrienden die schoonheden be wonderd te hebben, laat ons een goed kruis maken en onzen dag aan God bevelen, want deze dag zal een onzer lastigste zijn. Ze moesten zich haasten, want weldra ging de zon krachtig op stijgen en de sneeuwplaten die op vele plaatsen tot brug dienden, doen smelten. Niets gevaarlijker als de opklimming der ijsbergen; duizende voorzorgen zijn dikwijls nog vruchteloos men denkt den voet op vasten sneeuw te hebben, en men is op eene mijn, die door 't minste gerucht, door 't omkeeren, 'door 't afschieten van een ge weer, die instort gelijk een bouwvallig huis en dikwijls gansche ka ravanen in de diepte rukt en onder eenen berg van sneeuw begraaft. Onze geachte Lezers hebben toch nog gehoord van gansche dorpen en wijken, die onder eene sneeuwlawien werden begraven; zoo heeft de Natuur overal zijne gevaren: in de zee, de hooge golven, in de woestijnen van Afrika, de zandorkanen, van honderde meters hoog; in de landen naar 't Noorden, de sneeuwinstortingen, van welks groot gevaar er honderde voorbeelden zijn in d'Alpen en Pyreneè'n. Onze vluchtelingen waren overtuigd datzij tegen de dood worstelden. Z'hadden zich met hunne riemen aan malkaar gebonden. De Franschman ging eerstzij volgden op dezelfde lijn, en stel den hunne veeten juist op de plaats waar hij getreden had. Somtijds tot aan de knien in den sneeuw, dikke zweetdrup pels op hun voorhoofd, den asem schier afgesneden door de sterke lucht, het lijf vooruitgekromd, zich steunende op hunne lange stokken, zoo klommen zij, zonder een woord te spreken, zonder eene beweging te durven doen die er niet noodig was. Zoo gingen zij uren en uren. Zij waren gekomen misschien nog honderd meters van de hoogte der rots, en zagen reeds den grijzen band waar de sneeuw gesmolten was Hendrik keerde zich stilzwij gend om, toonde hun met d'oogen het welgelukken hunner pogin gen, en in de grootste stilzwijgendheid werd de reis voortgezet. Er verliep nog eene uur voor dat de Franschman de hoogte bereikthad en zijnen voet op de zwarte rots kon plaatsen dan, op kleinen af stand volgden eerst Cesar en daarna Marfa. Eensklaps hooren zij gerucht achter hun, Nox zet d'ooren recht en springt achteruit, Hendrik slaakt een kreet van wanhoop, hij ziet een dier, de hert der sneeuwlanden, waarschijnlijk vervolgd door de jagers, die als 'ne pijl komt toegevlogen en in den sneeuw verdwijnt; dan volgt een gekraak van ijs, gelijk een vout die instort; men ziet niets meer dan ijs en sneeuw, en op min tijd als wij het beschrijven, de berg heeft een geheel ander aanschijn bekomen; voor hem ziet de "rémschman eenen diepen afgrond, rondom ver warde hoopen sneeuw; zijn hoofd draaide en duizelde; hij sluit zijn oogen en peist of het gebeurde geen bedriegelijk droomspel is; maar neen, hij stond voor eene ijselijke wezentlijkheid en moestzich sterk schransen of hij ook rolde in de diepte. De man wreef zijn handen over zijn voorhoofd om wel tot zijn fzinnen te geraken en begon dan zijn onderzoek; eenige stappen van hem lag Cesar,zonder beweging, maar de riem waaraan hij Marfa vasthield, was losgebroken de jonge Polonése was door de sr.eeuwlawienen in de diepte gerukt. Nooit, zelfs voor d'oogen der dood, had de Franschman geweend, maar nu berstte hij los in de snikken der somberste wanhoop. Ce- ar dood! Marfa in den afgrond! hij daar alleen God! God! welken toestand! al de pogingen tot nu toe onderstaan, vruchteloos! welke rampnu had hij spijt van zich vastgeklampt en uit de klauwen der dood gered te hebben Nox, de getrouwe hond, geleid door zijn wonderbaar instinkt, had ondertusschen den sneeuw van over den Polak gekrabd, en het wezen met zijnen adem verwarmd en bevochtigd. Dit stomme dier bracht Hendrik tot zijn zeiven en de Schilder begon de kleêren van den Polak los te maken en hem hart en borst met sneeuw te over- wrijven. Cesar lag slechts in bezwijmingen opende weldra de oogen. Marfa vroeg hij; waar is Marfa? Een handdruk van zijn vriend was d'eenige antwoord die hij kreeg. De Polak werd bleeker als de sneeuw, en sprong recht, zeggende: Levend of dood ik zal ze terugvinden en haar lot deelen. De Franschman bleef sprakeloos de verwoesting aanstaren, enden steilen afgrond van misschien 3oo meter, die eensklaps voor hunne voeten was geopend. Vaarwel, broeder! riep de Polak hem, met doffe stemver- voorder uwe reis, dat God u bescherme.... ik ga Wat! wat! sprak de Franschman, en hij greep hem vast, mee- nende dat zijn droeve rampgenoot in den afgrond ging springen; wat gaat ge doen Hier blijven en de dood afwachten. God heeft gewild dat zij in Syberië stierf't is daar dat ik ook sterven zal. Wat wilt gij doen? Terug den berg afdalen en den sneeuw onderzoeken. Gij zult haar nooit vinden! 't Is mogelijk; maar verder gaan, zonder haar, dat doe ik niet. Dat is uw vast besluit? Mijn onherroepelijk besluit. Kom, we gaan dus afdalen. Neen, dat wil ik niet.... Vaarwel, vriend,.... keer terug naar uw land; wij zullen hier God bidden....' Wilt gij met mij méégaan? Neen. Dan ga ik met u meê; laat ons zachtjes afglijden, misschien vinden wij haar nog terug. De Polak wist sedert lang dat er niets te doen was met 'ne man die een wilskracht had gelijk Hendrik. Al moesten wij dagen en dagen hier blijven, wij zullen zoeken, zegde Hendrik, zoeken totdat wij haar vinden, al moest de Oural omgekeerd worden. Kom, laat ons de afdaling beginnen. Ze waren nog maar eenige stonden op weg, als zij Nox van de rots zagen afkomen'en op zulke buitengewone manier bassen, dat allebei bleven staan. De hond ging voort met bassen, alsof hij hulp vroeg. 't Is mijnen zak welken ik daarboven gelaten heb, zegde Ce- sar laat ons voortgaan, w'hebben geenen tijd te verliezen. Maar Nox liep eenige stappen hooger, immer klagende, huilende en zelfs zijn meester bi) de sleppen van zijn kleed trekkende. Stil, Nox! gebood de artist; wij gaan beneden; allez, voorons! Maar de hond, in plaats van te gehoorzamen trok gedurig met meer geweld. Hoort, zegde Hendrik, er moet iets meer zijn als dien zak; wilt ge mij gelooven, wij zullen terug naar boven gaan? 't Is tijd verloren. Wie weet, al de sneeuw is niet neergestort, een deel is op zij gevlogen... wie weet? wie weet? Ze was te midden der instorting, zuchte de Polak.... Maar Nox,zijn meesters ziende stilstaan,was naar boven geloopenen stond daar met muil en pooten, geweldig in den sneeuw te wroeten. Ze gingen terug naar boven.... Nox mijnde met razernij inden sneeuw;.... zij hielpen hem met hunne handenen stokken.... Hen drik,zijnen stok diep in den sneeuw stekende, haalde een stuk riem meê.... De sneeuw was zoo wit niet als zijn wezen Cesar ademde niet meer;.... de leêren riem werd opgetrokken;.... hij spande.... er was iets aan vast.... Zonder een woord te spreken, zetten alle twee zich op hun knien en begonnen voorzichtig den sneeuw weg te ne menOp een meter diepte vond de Polak iets ruw, 't was een deel van 't overkleed zijner vrouw. Ja 't is zijriep hij... 't is zij Maar in welken toestand! Op dit bed van schitterende blankheid, lag de jonge vrouw, het wezen naar den grond, maar zonder de minste beweging; ze keerden haar om; haar wezen was koud en stijf; hare oogen waren gesloten; ze scheen te slapen of..... Cesar riep haar met haren naam.... zij antwoordde niet.... hij bracht zijne lippen op haar rein voorhoofd; 't was zoo koud als mar mer; hij legde zijnenmond op den haren, en voelde geene ademhaling. De Franschman stond d'armen op de borst gekruist, dit tooneel van hartroerende droefheid te aanstaren zijn hart klopte, en zijn lippen trilden als hij zachtjes murmelde: Vriend, leg uwe hand op haar hart. Cesar bezag hem met droefheid zonder weerga en antwoordde O, ik durf niet. Wees man; als't hert nog klopt, is er geen minuut te verliezen Dan, de Polak deed 't kleed zijner edele vrouw open, enlegdezijn oortegen de borst dergene die hij meer beminde alszijn eigen zeiven. Dit hert sloeg niet meer. Hij sprong op als een bezetene, liet een geschrei hooren dat tot in het diepste der afgronden weergalmde, en terug op zijn kniën vallende, drukte hij koortsachtig dit lijk in zijne armen. De droefheid maakte hem zinneloos. Op dit oogenblik, Nox liet een gegrol van gramschap hooren, waarop de Franschman zich omkeerde. Wat zag hij? nevens zich'ne man gekleed met dierenvellen en een dubbele karabien kruiselings over zijne schouders dragende; achter dien man, eenen grooten hond, dien men,aan 'tlanghairig vel te zien, voor eenen beer zou genomen hebben. ('t Vervolgt).

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1879 | | pagina 3