De Vlucht uit Siberië.
Uit Rusland zijn al de tijdingen met petrol en bloed overgoten;
een dezer dagen vond een generaal op de deur zijner slaapkamer,in
roode letters, een doodsbedreiging; St-Petersburg is doodsch als
een graf; handel en nijverheid liggen stil; onder 't minste voorwend
sel worden er aanhoudingen gedaan; preparatieven zijn gemaakt om
12,000 Nihilisten naar Siberië te vervoeren.
Xe Lembergfc, zondag avond, in 't Gouden Zulleken, 4 lezers van de "Werkman, D.
Hams'agers, C. Schoenens, E. Mulders en St. DeGryze speelden elk 'ne solo-slim.
(ECHT VERHAAL UIT ONZE DAGEN).
15e Vervolg. 1
De Reus was schrikkelijk om zien; een zwaar geheim moest
zijn hert omklemmen; hij zweeg eenige oogenblikken en riep dan
met geweld uit
Als ik geen Christen meer ben, dat mijne zonde op t hoofd
van den Czar neêrvalle! aan hem is 't dat God zal vragen: Gekroon
de Cain, wat hebt gij gedaan met de ziel van Thadéus?
Hendrik en Cesar verbleekten; Marfa sloeg haar handen om haar
oogen en tusschen haar vingers zag men de tranen borrelen.
Och, broeder, sprak zij, gij zoo goed, zoo edelmoedig, g'hebt
het Geloof verzaakt van ons Polen, 't Geloof van den Zoon der
Maagd Maria, de Koninginne van ons Vaderland, gij.
Ik, riep de Koning van den Oural uit, op eenen toon die aan
't gebrul van eenen leeuw geleek, ik mijn Religie verzaken! eerder
duizendmaal sterven zie, liever zuster...,
En zijn kleed opentrekkende, hij toonde op zijn hairige borst een
grove koperen medailje, met een leêren riemken rond zijnen hals.
Maar uwe woorden van daar straks, dat gij geen christen meer
zijtwat beduidt dat? vroeg de jonge vrouw.
Ik ben geen christen meer, antwoordde hij, omdat mijn Religie
mij beveelt van te vergeven en dat mijn handen met bloed zijn be
vlekt. Een dag zal komen, hij is misschien dichterbij als gij denkt,
dat ik op mijne beurt zal vermoord worden: maar vooraleer te
sterven, zal er nog meer dan éen Rus onder de ballen van den Ko
ning der Bergen gesneuveld zijn.
Waarom, vroeg Hendrik; in plaats van die vruchtelooze
wraak, waarom komt ge met ons niet meê
Waarom? o die geschiedenis is lang en pijnlijk; maar ge zult
ze hooren, vrienden; ik wil in uwe ziel, mijn lijdend gemoed ontlas
ten.... Hier, de hand uitgestrekt naar 't gevloekt Siberië, wil ik aan
u, mijne arme landgenoten, aan u wil ik mijne schelmstukken en
folteringen openbaren.. O, ik heb misdaan en wreed misdaan, maar
ik heb toch zooveel geledenhet kleinste diertje op den grond, als
het gepijnigd wordt, het wroetelt en krabt; en och, slechts na eene
zee van lijden, ben ik de bloeddorstige wreedaard geworden, dien gij
hier ziet... Hoor nu, en geef mij toch een bermhertig oordeel.
XVII Onmenschelijke handelwijze. Schrikkelijke
Wrahk.
Ge vraagt mij, broeders, zoo sprak de Reus tot Hendrik en zijn
gezellen, ge vraagt mij om met u meê te gaan... En waar zou ik
gaan? In Polen, zelfs ons dorp zou ik niet meer vinden; de Russen
hebben het met de woning mijner ouders, verbrand en uitgeroeid.
Mijn brave vader, mijne lieve moeder zijn vermoord geworden,
door bajonetsteken doodgestokenwij waren met ons vijf gebroe
ders drij zijn er gevallen op de slagvelden van Vengrof en Tchesta-
kove mijn broeder en ik, de laatst overblijvende van ons huis, wij
werden gevangen genomen en veroordeeld om in de verste gewesten
van Siberië in de mijnen neêrgelaten te worden; ge weet, al wat in
die mijnen gaat, komt er nimmer uit't is een levende graf; wij wa
ren reeds Bezeroff voorbijgedurig werden wij geslagen als honden;
't was niet uitstaanbaar; zekeren nacht, wij waren afgesproken, na
men de vlucht en vonden eene bende zwervende Polakkengedu
rende twee maanden leefden wij in de bosschen en sliepen in den
sneeuw ons eenigste voedsel was wilde kruiden en de schors der
boomen; dag en nacht werden wij door benden kozakken achterna
gejaagd, gelijk 't wild in de bosschen; wij kenden 'tlot van al degeen
onder ons die in d'handen vielen op een plank vastgebonden, over-
zweept door koorden waar kogels aangenaaid waren, overgeesseld
dat 't bloed rondom spatte en eindelijk onder de tormenten sterven!
Van uit het diepste der bosschen hoorden wij menigmaal de jam
merklachten en het doodsgeroep onzer gevangen medegezellen. Ach,
God is goed maar hoe kan hij zulke euveldaden laten gebeuren?
Broeder, onderbrak Marfa, het kruis is ons teeken, en vergeten
wij niet dat onze Groote Meester eenen weg bewandeld heeft die
rood was van zijn heilig bloed.
Zekeren nacht, zoo ging de Reus voort, wij sliepen op den
sneeuw, dicht tegeneen gedrommen, versteven van den kou, als een
gerucht van kogels over ons hoofden ons wakker maakte; doch allen
werden niet wakker, want de kogels hadden er velen gedood. Een
boer had de verrader geweest. Wij wilden vluchten zeer weinigen
konden ontsnappen. Mijn broeder ik, wij geraakten dieper het bosch
in en verdwenen er bijna tot aan ons hoofd in den sneeuwons lij
den van dien nacht vertellen, 't is onmogelijk!
i) 's Morgends, met d'eerste klaarte, gingen wij zien naar ons
campementde kozakken waren weg, maar z'hadden niets dan lij
ken gelaten, op welke de wolven reeds afkwamen. Bij een der kada
vers nam ik een karabien op, dezelf'ste die ik d'hand houd. dan on
derzochten wij de kleederen der vermoordde, om eenig schietgerief
te vinden wij vonden maar twee of drij pakken kardoezen, en ver
ders niets in de zakken de Russen hadden alles meegenomen.
Al die ongelukkigen waren niet meer kennelijk; na ze vermoord
te hebben, hadden de kozakken de wezens in stukken gekapt met
hunne sabels en bajonnetten.
Wij stelden ons aan 't werk en dolven met stukken hout, ne
put om er de overblijfsels onzer broeders te begraven, als drij onzer
gezellen, even als wij, bijna door mirakel gered, ons vervoegden en
meêhielpen om den put te graven; wij legden er, al weenende, de
lijken in, bedekten ze met eene dikke laag aarde, opwelke wij, van
twee stokken, een kruis plantten'. Wij waren nog bezig, als onver
wachts een nieuwe troep kozakken op ons viel en vuur gaven.
i) Twee onzer gezellen vielen om niet meer op te staan de derde
vluchtte naar 't westen; wij liepen in de tegenovergestelde richting,
en gingen het bosch bereiken, als mijn arme broeder een geschrei
liet en neervielhij had 'ne kogel in zijn been gekregen. Ik wilde
hem in mijn armen nemen en wegdragen maar mijne zwakte was
zoo groot, dat ik hem zelfs niet kon recht houden.
Broeder, zeide hij, laat mij en vlucht.
Ik wilde nietde kozakken naderden.
Och, ik smeek het u, bad hij red u; ik ga toch mijnen geest ge
ven; broeder, lieve broeder, ik bid en smeek u, vlucht het bosch in.
Mijn broeder drukte mij een laatste maal d'handen viel metzijn
gezicht op den grond. Ik dacht hem dood en liep in diepste der bos
schen. De Russen waren eenige oogêr.blikken nadien ter plaats; van
waar ik mij verschuilde, kon ik ze zien. Zij oversloegen mijn arme
broeder, trokken hem zijn slecht kleed uit en bonden hem half naakt
aan eenen boom. 't Gepeis dat hij dood was, gaf mij de kracht van
dit ijselijk schouwspel te kunnen zien. Maar als ik de officier zag,
het opperhoofd der brigands, als ik hem een gepekte draad zag ont
steken en de vlam brengen aan t wezen en aan de borst van onzen
armen Boleslas, als ik mijn broeder,door die ijselijke pijn ontwaakt,
hoorde huilen er zich aan den boom kronkelen van de pijn, och
vrienden-lief, denkt op mijn lijden! maar éen broeder in de wereld
meer hebben, en hem daar, onder uw oogen zien pijnigen... och...
wat heb ik geleden ik hoorde mijn broeder huilen van^ pijn en
dan, zonder vrees van onder dezelfde pijnen te sterven, ik sprong
vooruit naar de beulen,mijn karabien schoot aftegen tvoorhoofd vaJ\
een der Russen, dat hij plotselings dood bleef; dan, met den kolf
van mijn geweer, verbrijzelde ik den schedel van een der kozakken
en d'ander wreede lafaards, niet anders peizende of ze waren door
een gansche bende overvallen, ze namen de vlucht.
Mijn broeder Boleslas leefde niet meer. De moordenaars, mij
alleen ziende, keerden terug, maar ik was reeds in de bosschen,
waar ze mij te vergeefs den ganschen nacht opzochten.
Met den nacht keerde ik terugik begroef mijn broederen ik
zwoer van hem te zullen wreken.
Mij was 't bekend waar de boer woonde die ons verraden had
dorstende naar zijn bloed, keerde ik terug en verborg mij den gan
schen dag itl den sneeuw; toen het nogmaals nacht geworden was>
ging ik aan zijne deur kloppen hij opende, in de meening dat het
weereen ongelukkige was, welke hij 's anderdaags kon verkoopen.
Een kolfslag wierp hem bedwelmd ten gronde; ik stopte hem
den mond, bond zijn handen en voeten vasL_alsook aan zijn vrouw
die mij genade vroeg voor hem en voor hunne vier kinderen, die
weenden en huilden. Maar de duivel der wraak bezielde mijondei
hunne oogen doorzocht ik g'heel het huisik at en dronk als een
bezetene ik raapte al de voorwerpen bijeen die mij nuttig konden
zijn, bond de kinderen vast en verbrijzelde de meubels, stampte ei
met de voeten op, en eenen brandstok uit t vuur nemende, wierp ik
hem op de stukken meubels van den verraderHa, zuster,, ge ver
bleekt en g'aanziet mij met afgrijzen ja, 'k heb misdaan, wreed mis
daan tegen 't Christene Geloof, dat gebiedt van te vergeven ha, bidt
voor mij, opdat God mij bermhertig weze;... ge zijt d eerste men-
schen aan wie ik mijn gemoed kan ontlasten;... het huis schoot in
brand, en ik vluchtte terug het bosch in, achtervolgd door t smart-
geschrei der ellendigen; mij dunkt ik hoor nog dat akelig geschrei.
God! God hoe vreeselijk! morden Hendrik en Cesar.
i) Het gehuil van mijnen lieven broeder was niet min vreeselijk,
brulde de Mazoviaan, terwijl zijn tanden opeenkretsten en zijn oo-
gen vuur schoten. Tien dagen lang trok ik naar t Noorden, kijna
zonder stil te blijven;om mijnen honger te stillen,had ik eenige hand-
vollen bloem, vuur maakte ik niet, water vond ik niet, ik bracht de
sneeuw tegen mijn lichaam en deed hem alzop smelten, s Nachts
groef ik een hol in den sneeuw of ik liet mij glijden in de opening
welke de meeuw laat aan den voet der hooge boomen; eindelijk ge
raakte ik uit het bosch en bevond mij in eene wildernis van sneeuw,
zonder struik of boom; weldra v as ik een geraamte; mijn provisiën
waren uitgeput en ik onderstond de torturen van den hongerzeke
ren dag, uitgeput van krachten, ik liet mij op den bevrozen grond
vallen en wilde daar sterven, maar God had medelijden met mij.
Ik ging in slaap vallen, in dien slaap welken t bloed in d aders
doet vervriezen, als een beer van achter een rots kwam en zijn kin
nebakken deed kletteren, als een verwittiging dat ik ging verslonden
worden. Ik liei hem naderen, mijn hert klopte, met uit vrees van te
sterven, maar uit vrees dat de beer zou weggegaan zijn.
Gelukkiglijk was hij bijna zoo erg uitgehongerd als ik,en kwam
gedurig nader, met open muil tot tegen den loop mijner karabien,
ik hief 't wapen op, en een kogel verbrijzelde zijn hoofd; dan wierp
ik mij als een wild dier op 't lijk van den beer, stak mijn mes in de
keel, en mijn mond brengende aan de wonde welke ik kwam te
maken, ik dronk met volle teugen van dit warm bloed. W. V.
Kabelfauw of Stokvisch Gelijk alle voedsel voor t volk, is
de kabeljauw buitengewoon menigvuldig men noemt ze stokvisch,
omdat ze op stokken te droogen worden gehangen. In alle landen wor
den de stokvisehen met duizenden vervoerd die visschen wonen in de
diepten der zee, doch komen gewoonlijk in april en mei naar de zand
platen en 't is alsdan dat'de visschers in zee gaan een boot van 4 man
kan 1000 pond kabeljauw per dag vangen.