©e Vlucht uit Siberië. (ECHT VERHAAL UIT ONZE DAGEN). 16° Vervolg. Ik dronk als een razende, zoo sprak de Reus, dit warm beeren- bloed en voelde't leven in mijn aders terugkeeren; nu had ik vivers voor verscheide dagen en ik wilde leven, mij wreken en vooruitgaan, met mijn mes ontvelde ik den beer en maakte er mij eenen bloed- rooden mantel vanhet dik hair langs binnen gekeerd, zou mij van de koude bevrijden; dan sneed ik vleesch in stukken, zooveel ik dra gen kon, hing het op mijne schouders, waar het algauw vervrozen was, en in die ijselijke kleeding, trok ik vooruit naar t Noorden. Drij of vier dagen gingen voorbij en ik zou waarschijnlijk ge marcheerd hebben tot aan de IJszee, als ik zekeren morgen in t plein dat daar voor ons ligt, 't gekerm van eenen hond hoorde; ik ging zien en vond in 't diepste van eenen beerenput, eenen IJslander die daar lag te sterven. Mijn eerste gedacht was van hem af te ma ken of te laten sterven, maar ik kreeg medelijden met hem, hielp hem uit het hol komen en gaf hem een stuk beerenvleesch, dat hi) gulzig opat. De man, op jacht zijnde, was in eenen bednegput ge vallen, welken men delft om beeren te vangen; reeds 4 dagen en 4 nachten had hij daar overgebracht, in de grootste pijn: hij ging ster ven, zonder mij... Zijne dankbaarheid was groot... t Zijn maar de Russen alleen die kwaad voor goed loonen. Cesar bezag Hendrik, als wilde hij spreken van den russischen luitenant die, omdat de Franschman zijn leven had gered, hun wreede vervolger was geworden. De IJslander deed mij meegaan naar het dorp, van t welk hij de Koning was en stelde mij als zijn verlosser voor; ik moest daar blijven en zijnen broeder worden een tooveraar opende onzen ader van den linkerarm en liet eenige druppelkes van ons bloed in eene kom brandewijn in tegenwoordigheid van al de krijgsmans uit den stam, dronken wij van malkanders bloed en ik was niet alleen zijn redder, zijn broeder, maar nevens hem opperhoofd van den stam der Vogulen. Een jaar nadien stierf de Koning; ik trouwde zijne weduwe en werd herkend als Overste in zijn plaats. Nu leef ik hier reeds verscheide jaren, opgeëeten van wraak en van droefheidzoo ben ik Koning gewordeu; maar t bloed der kinderen van den verrader is nog immer voor mijn oogen in slapelooze nachten, in mijne eenzame reizen langs de bergen, ik hoor het geschrei dier kleine onschuldigen och, vrienden, welk le ven welk levenEn wat moet hij lijden, die zonder de minste rede het onschuldig bloed vergiet?» De Reus zweeg, en onze vrienden zwegen; zij stonden ïnoverwe- ging voor dit leven van grouwelijke wraakneming en van ïjselijk lijdenzij wisten niet waaraan zich houden, aan een gevoel van afkeer of van medelijden; zij durfden hem niet veroordeelen noch verontschuldigen. Werd de man dit gewaar? voelde hij dat de troebel van zijn geweten zich aan zijne gezellen_ had meegedeeld? Althans, om een einde te stellen aan dien lastigen toestand, hij schudde het hoofd, als om pijnlijke gedachten weg te werpen, en sprak, de rotsen toonende Schelmstukken tegen God heb ik bedreven, ja, maar dagelijks op mijn kniën smeek ik om vergiffenis en offer mijn bitter lijden en mijn lang ballingschap op; heden heb ik een gelegenheid om goed te doen, en ontsnappen laat ik ze niet; mijn lieve vrienden, och, laat mij u dezen naam geven. Hendrik drukte hem d'hand. D'oogen van den Koning der Wil demans schoten vol tranen en hij kustte de hand van den jongeling Kom, zegde hij, ik ga u in eene schuilplaats brengen; daar zult gij krachten herwinnen voor uwe lange en gevaarlijke reis en ik zelf zal u vergezellen, tot aan de grenzen van ons distrikt, welke gij, zonder hulp, niet bereiken zoudet... Zuster, voelt gij u sterk om te kunnen gaan? Ik hoop het, sprak Marfa, alhoewel mijn rechtervoet mij geweldig zeer doet. Ai! riep Hendrik, als hij maarniet gebroken is! Och, dat geloof ik niet, zegde zij, moeite doende om recht te staanMaar nauwelijks was zij recht, als zij een gekerm het hooren en zich leunde op den arm haars echtgenoots. Zet u, zuster, sprak de Mazoviaan, en toon uwen voet. Er was niets gebroken; maar de voet rond de nagels was rood, gezwollen en zoo teer, dat de minste aanraking groote pijn veroor zaakte. De Franschman werd weer zoo bleek als de sneeuw; doch hij zeide nietteminDe voet zal maar verstuikt zijn; eenige com- pressen van ngedu zullen de pijn wegnemen en binnen twee ol drij dagen zult ge kunnen gaan. De Mazoviaan schudde zijn hoofd. Broeder, wat peist gij er van? vroeg Cesar. Binnen dit en verscheidene weken, t zou danjereus zijn van haar te doen gaan Verscheide weken! riepen allen; maar dan zijn we in t saisoen van den sneeuw! Ik zal u dan altijd een hinderpaal zijn, zuchtte Maria. Beter nog, ging de reus voort, dat dit ongeval hier plaats grijpt dan elderswij zijn niet ver van ons dorpdaarenboven in de laag te, de dikke bosschen, de moerassen, nog ontvrozen, zouden u den weg versperd hebben. Laat ons nu hooger de rots opgaan morgen zullen wij een veiliger schuilplaats bereiken. Is 't dorp dan nog zoo ver van hier? vroeg de Polak. Nog 8 kwartieren. Hendrik en ik zullen haar dragen, dan komen wij er nog dezen avond. De sneeuw is te wak en te diep. Laat ons dan hier wachten. Onmogelijk, eer dat het twee uren verder is, zou het tempeest ons wegrukken gelijk een stroohalm. Waar ziel ge dan een tempeest? vroeg Hendrik, rondkijkende. De Berg-Koning toonde hem de naaide eener hooge rots, die a s diamant in de lucht fonkelde, doch wier punt omgeven was van roode en doffe dampen. En dat is teeken van storm? Ja, zeker teeken, laat ons haasten. En hooger op, zullen wij beter geschuild zijn? Veilig en vrij. Laat ons dan gaan, zegde Maria, op de schouder van haren echtgenoot rustende; is 't nog wijd? -Twee honderd stappen. Zij keken verwonderd op, want zoover als hun oogen reikten, was een lijnrechte muur, van schrikkelijke hoogte. Kind, sprak de reus tot Marfa,stel uw voet op den grond met; laat mij u dragen, de rotsen kennen mij en ik zal niet uitshbberen. Terwijl Cesar en Hendrik met handen en voeten moesten werken omniet beneden te rollen, de Mazoviaan,met zijnen kostehjken last geladen, stapte bijna, gelijk op effen grond; zijn hond ging vooraan, zonder de minste verlegenheid. Eensklaps, de Polonese, die omge zien had, naar de lucht die bedreigend werd, zij zag den hond met meerwas hij in eenen afgrond gerold of in t inwendige der rotsen verdwenen?... Die laatste veronderstelling, alhoewel de onwaar- lijkste, ze was toch de echte. Ziehier den ingang, sprak deMazoviaan, een hol toonende; tis zeer smal in 't begin, men moet zelfs kruipen; maar vijftig stappen verder, we zullen op ons gemak zijn en gansch vrij. Kont gij, zon der hulp, dit reisje doen? Ik geloof ja, broeder; des te meer, dat ik op mijn kmen kan kruipen. Ik ga eerst, om u te leiden en te lichten. En zich op den grond leggende, op handen en voeten kroop hij den berg in, gevolgd door de andere. Inderdaad, de opening ging voort, al verbreedendeThadeus moest die onderaardse e gang we kennen, want zonder aarzelen tusschen de talrijke zijwegen die den berg doorkruisten, hij ging voort en gekomen aan een soort kruisstraat, hij stak zijn hand in een ms, haalde er een pak fakkeltjes uit en ontstak er eene. Eensklaps verspreidde zich een helder licht, dat weêrblonk tegen de schitterende uitsprongen met welke de rots bezaaid was; men zou gezegd hebben: dmzende spiegels die t licht weêrkaatsen. Welke prachtige kristalenriep Marfa in vervoering, t is als een tooverpalcis. örr i Die kristalen, sprak de leidsman, ze zijn mets dan ïiskegels. Ja, we komen in een paleis, maar 't is 't paleis van den winter. Hier treedt de dooi nimmer of nooit binnen; als van boven de sneeuw smelt en 't water hier doordringt, bijna stondehngs t verandert 111 ijs dat door den tijd verhard wordt. Voorzichtig hier, dat ge ner gens tegenstoot, want die kristalen torens zouden vallen en ons verpletteren. Volgmij, hooger zullen wij eene galei ij vinden, v\ aar 't min koud is en die uitzicht geeft naar buiten. Dit zeggende, hij ging in een tweeden gang, die opklom, die van 't zuiverste diamant scheen, en waar menschenhanden den weg.ver gemakkelijkt hadden met een soort van trap te kappen. De Keus ging voorop, de fakkel boven zijn hoofd houdende; een kwartier werd er gegaan, in stille bewondering; allengskes het ijs v-rmuJ- derde, naen had eene soort van roode aarde, eerst vast en hard als de rots zelve, maar nadien malscher wordende Eindelijk, de vluchtelingen geraakten aan den ingang van eene galen), urt welke een zuivere lucht u tegenkwam: we zijn er, sprak de leidsman en doofde zijn fakkel uit. Dan zagen onze vrienden een twijfelachtig licht, eene klaarte die afgesneden scheen door een dik glas verte een roodachtige schijf toonde. Is't vuur dat wij daar zien? vroeg Hendrik. 't Is de zon. zegde Thadeus, terwijl hij hem in eene zijp aats bracht waar de grond bedekt was met droog kruid en beerenvellem Ziehier mijn winterverblijf,hier kom ik eenzaam van mijn Vaderland droomen; van uit deze venster kan ik de berg herten bespieden. G ziet dat mijn post van schildwacht hier niet slecht geplaatst 1 Zekerlijk, zegde Cesar, als gij gemakkelijk de venster, kunt openen, om er door te zien. Z Deze^ daarT want door die plak van Syberiaaansch glas of van vischlijm kan men zelfs de rotsen niet wel onderscheiden. Maar, vriend toch! 't is wel te zien dat ge nooit de bergen be woond hebt. Van hier, als 't weer helder is, ge kunt eer1 half uur ver eenen beer onderscheiden en wat ge voor glas neemt, dat is puur en simpel een wolk van sneeuw die t »ad^rend de bergtoppen doet tollen. Zie liever, en hij nam ne steen lan den grond en wierp hem door de gapende opening, in den dikken nevel waar hij verdween Prijsraadsel N° 17. Oplossingen te zenden op einde Juni. Zeven letters nu, 'k en trek mij geen syllaben aan, En neem cle letters maar, gelijk ze voor mij staan; Mijn eerste vier in wintertijd Op waters zult g'aantreffen, En d'ander drij, dat is een man, Ik woühem zien verheffen; Een man, zeg ik, lid van een Volk, Patschroomliik heeft geleden; En voor het heel in dezen tijd, Er hevig wordt gestreden.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1879 | | pagina 3