He Vlucht uit Siberië. (ECHT VERHAAL UIT ONZE DAGEN). 17" Vervolg. Eenige minuten nadien en het onweêr liet zijne brullende stem hooren, zoo ontzachlijk als die van den leeuw, voor welke ook alles in de Natuur beeft, zucht en zwijgt... Wat zouden de vluchtelingen gedaan hebben, verrast wezende door dit tempeest, op het hoogste des bergs? Hunne dood ware onvermijdelijk geweest't Werd zoo donker dat men een fakkel moest ontsteken, om den voet van Marfa te konnen verbinden en er een compres van ngedu op leggen; want geen jager in de noorderlanden, gaat uit, of heeft een provisie ngedu m zijntesch. In weerwil van het tempeest, onze vrienden, veilig en vrij, rond een warm vuur van droog kruid, na God bedankt te heb ben, zij namen vrolijk hun avondmaal en brachten den nacht over in eene rust, welke zij niet genoten hadden sedert hun vertrek uit het prison van Syberië. 's Anderdaags als zij ontwaakten, Thadeus was reeds bij zijn Volk geweest, om er zijn plicht van overste te kwijten, en maatregelen te nemen voor 't vervoeren van Marfawant hij voorzag, hetgeen in derdaad gebeurde, dat de Polonèse in d'onmogelijkheid was, zelfs de kleinste reis te voet af te leggenzes IJslanders stonden aan den ingang der grot gereed met eene draagberre van beerenvellen aan s5.°kkën gebondende vluchtelingen sidderden onvrijwillig, als zij die ruwe menschen zagen; gisteren zou 't zicht der IJslanders hun doodvonnis geweest zijn nu waren de zes krijgsmans hun onder danige dienaars. Marfa nam plaats op de berre en werd met de meeste voorzichtigheid langs de rotsen gedragen; zoo stuur en woe dend als 't weer den dag te voren was, zoo kalm en helder was het nu veranderd; zoo is s menschen leven, de kalmte volgt op 't or kaan, den vrede op de woelige dagen. Ze geraakten, zonder slag of stoot, in een soort van versterkt kamp, waar een menigte huizekens stonden en te midden een groo- ter verblijf, dat de koninklijk woonst was. Want Thadeus, Koning der Vogulen wordende en aldus verplicht de gebruiken en zeden van dien volksstam te volgen, had nogtans aan zijn zomerpaleis zekere verbeteringen en hervormingen gebracht. In d'ander hutten was de schouw te midden der plaats, om aan de Vogulen toe te laten krings- wijze rond hun vuur te zitten; bij hem was de schouw nevens een soort van venster waardoor de rook kon wegvlieden, zonder de be woners buitenmatig te hinderen; de vloer was bedekt met dennen takken, die cenen aangenamen geur verspreiddenrondom waren breede banken, en verscheide hutten daarneven, dienden voor keu ken om 't Volk t'ontfangen, voor kleerkas, voor het hangen der net ten en voor verblijf van een twintigtal honden, met zwart hair en scherpe muil, die den luister der koninklijke jacht uitmaakten. De komst der vreemdelingen was reeds aangekondigd; aan al de hutten staken de IJslanderessen hun koppen uit, om nieuwsgierig en eerbiedig de beschermelingen van hunnen Vorst te groeten eene groote maaltijd werd bereid, t kostelijkste gerecht was bouil lon van meel en stukken rennenvleesch, en de koningin in persoon met hare edele handen, maakte voor de Polonèse een zacht bed van beerenvellen gereed. Broeders, zegde Thadeus, als hij zijn paleis toonde, ge zijt hier thuis; ons dorpje is 't Polen van den Oural, mijn woonplaats is er de hoofdstad van. Eet, drinkt en rust zoolang het u belieft, weest zonder eenige vrees, want zoolang gij onder mijn dak zult verblij ven, niet het minste gevaar zal u bedreigen. XIX. Rustdagen. Hoe aangenaam was het voor de Vluchtelingen, nu eenige dagen bij hunnen vriend Thadeus te konnen uitrusten, van de lange moei- elijke reis welke zij hadden afgelegd... Hoe dankten zij de Voorzie nigheid over die hulp, inderdaad verwonderlijk! wie zou ooit kun nen gepeisd hebben dat een Polak in die wilde streek verbleef, en niet alleen er verbleef, maar er overste was van eenen volksstam? Nogtans, alhoewel omringd van de teederste zorg, zij hoopten dat hun rusttijd van korten duur zou geweest zijn; hierin vonden zij zich bedrogen, ten eersten, de voet van Marfa genas maar zeer langzaam, en door eenige uitstapjes in de streek zagen zij voor hun oogen dat het onmogelijk was, op 't einde van den zomer, door eene moerassige streek te trekken, die langs alle kanten en richtin gen doorsneden was van waterloopcn, bezaaid met breede meeren, van uren omtrek, en van dikke bijna ondoordringbare bosschen,' waarin misschien nooit een houthakker was gekomen dan de Tijd die alles verslindt, en bijwijlen eens het onweder. Dikwijls vindt men door reizigers beschreven de prachtigheden en gevaren der maagdelijke bosschen van Amerika; in de bosschen van den Oural vindt men die grootsche boomen niet, dien rijkdom van bloemen; in de bosschen van Syberië zwerven niet, gelijk in hunne konfraters van Amerika, de reusachtige olifanten, de trotsche leeu wen, de afgrijselijke slangen, in 'tlis gekronkeld, noch de caimans, halfin 't warm zand verscholen; maar 't is niet zeldzaam dat zelf op de ijstoppen van den Oural, de tieger zijn schor geloei laat hooren ontelbare benden wolven dwalen er gedurig tusschen 't houtgewas, terwijl dat, rond de waters of in spelonken verborgen, de grijze bee- ren, met het geduld van eenen visscher, de rendieren en de herten bespieden om er op te vallen en hun bloed uit te zuigen, en zij zekerlijk de mensch als eene uitgekozene prooi zouden aanvallen. Nog gevaarlijker vijanden, in en rond die bosschen, dat zijn de Vo gulen, die gewapend met pijl en boog, methunne wreedaardige hon den, gedurig die streken op en afloopen. Hier en daar ziet men boomen, door den tijd ondermijnd en die met sterk gedruis vallen, den grond bëdekkende met groote takken die weldra door de vochtigheid verrotten en het hoofdkwartier wor den van reusachtige gebaarde spinnekoppen, wier venijnige beet de dood kan veroorzaken. De grond is bezaaid met bedriegputten, pla ten gras die daar effen liggen, gelijk ge zeggen zoudt, vasten grond; ge stelt er den voet op, en ge zakt in diepe putten, waaruit geen menschelijke macht u kan redden; eindelijk de wilde vliegen zijn daar zoo menigvuldig dat zij als wolken uitmaken, u als rook om ringen, in keel en neusgaten kruipen, een onzeggelijke pijn veroor zaken en een groot deel bijbrengen om in warme of gematigde jaar getijden, eene reis door de bosschen onmogelijk te maken. Er bleef dus niets te doen dan te wachten, totdat de sneeuw over vloedig genoeg gevallen was, om de reis per slede toe te laten. In Godsnaam! zegde Hendrik, wij zijn hier toch duizendmaal beter als te Bezeroff; wij bewonen een koninklijk paleis, wij zijn als hovelingen van eenen machtigen Vorst.... In Gods naam ons lot verbetert... Laat ons t zoet en t zuur nemen als het komt, en on zen tijd nuttig zien door te brengenO, hadde ik verf en pensee- len, om den Oural op te nemen! Ze liggen nog bij meester Pavel, zegde Cesar; indien gij lust hebt om terug te keeren? Duizendmaal bedankt Wees gerust, sprak de Berg-Koning; mijn domeinen zijn niet groot, doch er is middel om ons niet te vervelen.... Belieft gij de vischvangst? Onze waters zijn dik van zalmen, kleine steuren, pot- visschen met zilveren kurassen, en van alle slach van paling of lust u de jacht dit gaat hier te water, op lichte bootjes, naar de elanden die in de warme dagen, tot bijna over den kop in 't water blijven om zich tegen de steken der moskieten te beveiligen; op andere dagen vereenigen wij ons met 10 of 12 man, en gaan in de bosschen "de dwalende beeren aanvallen, lijf tegen lijfGe zult over de behen digheid onzer schutters verbaasd staan! Van den tweeden dag af, dat onze vrienden ginstalleerd waren, begon de vischvangst en de jacht naar de beeren en naar de bergher- ten, in welke laatste de Vogulen eene groote behendigheid vertoon den. Op drij honderd passen afstand, nooit schoten zij mis en tel kens was de prooi getroffen op eene wijze dat hij in 't bereik bleef. Nogtans de boog dier kinderen der bosschen was zoo eenvoudig mo gelijk: een lat van den geneverboom, rond gemaakt, van boven dik en verdunnende langs de uitkanten; voor pezen, gevlochten darmen; als pijlen, rieten, 'ne meter lang, in tweëen gesneden, met pluimen op 't een einde om de beweging te besturen en op 't andereen lange ijzeren drijkantige punt, of voor de groote jachten een waar pijlijzer, in zwaluwsteert met een stalen sneê,rond den duim breed. Met deze laatste pijl, schrijft een navorscher van den Oural, daarmee wordende beeren gedood, de wolvenen de deserteurs. Meermaals had Hendrik de behendigheid der Vogulen als jagers hooren roemen, en een der eerste dagen van zijn verblijf aldaar, had hij er een klaar bewijs van; als een tiental grijze notenkrakers, die verslingerd zijn op de cederappels, als die dieren verschrikt werden door 't gebas van Nox en van den Verworger. (Hooger hebben wij vergeten te melden dat Nox, zijn oude schuld met de tafel afre kenende, at voor vieren na eenige dagen niet meer kennelijkwas). De notenkrakers dus, klommen haastig in d'hoogte en gingen op de hoogste takken van eenen grooten cederboom hunne grimassen ma ken en den vijand uitdagen.De jagers keken zelfs naar dit wild niet, vermits op dit tijdstip hun vel geene weerde had. Cesar naderde tot Thadeus en toonde hem de notenkrakers, de Mazoviaan had geen ander wapen dan een lange karabien van een soort die veel in de noorderlanden gebruikt wordt, met welke men juist en zeer ver kan schieten en die, met een stuk geknabbeld lood geladen, naar den kop der dieren gericht worden, om d'huidte sparen De Mazoviaan zag naar den cederboom en antwoordde: die gas ten afschieten, 't zou verloren poeier zijn, nogtans, als gij lust hebt op die jacht, men kan u voldoen, ons volk heeft pijlen. En ge denkt dat men op zulken afstand die kleine diertjes zou treffen Een kind zou 't doen, 't is maar 25 meters hoog. Waarlijk, ge maakt mij nieuwsgierig. Igorik! sprak de Koning van den Oural; doodt dien eekhoorn! De Vogule, wiens naam Igorik was, bracht zijn pijlkas van den rug naar de borst, zocht eenen piil met houten punt, keek eens wel langs den pijl naar d'hoogte, om den afstand te meten, nam zijn boog in de linkerhand, stelde den pijl op de koorde, trok de koorde en liet gaan. Men hoorde een drooge slag der pees tegen den kope ren armband van den jager, de pijl vloog al sissende recht naar den kop van 't notenkrakerken dat, bedwelmd door den slag,den tak liet schieten en neêrviel gelijk eenen appel die van den boom wordt ge schud. (Wordt voortgezet). Prijsraadsel N 18. (te zenden op einde Juni). In mijn eerste sluit ge uw geld, (Als ge er nog wat hebt, te weten.) Uit mijn tweede kont gij eten. In mijn heel, zoo 't volk vertelt Als ik oud ben en verlaten, Spookt het somtijds uitermaten Die mij nadert, binst de nacht, 't Mag 'nen boer zijn of 'nen heere, Maakt zijn kruis, en loopt al zeere Mij voorbij. Wat dwaas gedacht! Parloir. Vr. D. M. te A. alles wel ontvangen fk wensch UEd. een allerbeste gezondheid. D. Als 't zijn kan Z 't zal u geschreven worden, 't Ligt neer en 't ander voor L. blijft vastgesteld, doch op eeuwig zwijgen.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1879 | | pagina 3