De Vlucht uit Siberië. (ECHT VERHAAL UIT ONZE DAGEN). 19" Vervolg. Eensklaps bleef de Reus staan, toonde de honden en riep uit Zij ook, d'arme dieren, ze zullen malkander betreuren Dan ging of liep hij voort, dat onze vrienden hem moeielijk kon den volgen en bleef maar staan op het hoogste der rots, waar Marfa bijna 't leven had gelaten. Alles was nu met sneeuw bedekt; zoover het oog reiken kon, ze zag een eindeloos wit laken over bergen en heuvelen gespreid. Hier, riep de Reus, en hij stampte zijnen voet op de rotshier eindigt Syberië; aanschouwt een laatste maal dit land van treurnis en van dood; mochtet gij er nimmer in terugkeeren En hij zweeg, beheerscht door zijn diepe aandoening en stak zijn ruwe hand over het eindeloos verschiet. Hendrik en Cesar, de Franschman cn de Polak, aanschouwden ook in d'ontroering hunner ziel, die streek van tranen en van lijden en't scheen dat de wind hun overbracht de weergalm van 't jam- mergeklach van een gansche volk, dat daar levendig begraven ligt. Over eenige maanden, ze waren en ze leden daar ook!... Welkdanig ging hun lot zijn zouden zij Europa en de vrije landen van Europa bereiken? of teruggesleurd worden naardien poel van jammeren? Hoort gij, vroeg de Reus-Koning, hoort gij uit die verre diep- ten geen stem opgaan, die ten hemel klimt en om wraak roept? 't Is 't gesnik en 't gekerm uwer broeders? daar, onder uw voe- ten, vijf honderd duizend Polakken lijden daar, bidden, weenen en peizen op ons heilig Vaderland. i) Indien de hooge rotsen den wind die hun klachten draagt, niet li tegenhielden, de russische Czaar, in zijn paleis te Petersburg, i) hij zou ze hooren maar nochtans, hij zal ze hooren. den dag, als God hem zal geroepen hebben, ontkroond en bevende voor zijnen troon, om er de schrikkelijke wraak te hooren: Caïn, wat hebt gij gedaan met uwe broeders? Hendrik en Cesar voelden een koude rilling van ontroering naar hun hert gaan, en hielden d'oogen stijf gevestigd naar Siberië. Alsdan, ging de Reus voort, alsdan zijn tanden zullen van angst tegeneen kretsen. 't bloed in zijn keel, zal zijn stem versmachten, en zijn hand, welke hij van schrik aan zijn voorhoofd zal brengen, j> zijn hand, in plaats der kroon van diamanten, ze zal er niets voe- i) len als 't kenmerk zijner vermaledijding. Broeders, ging hij met klimmende ontroering voort, broeders, i) misschien de laatste Polakken die ik zie, vergeet nimmer wat uw oogen gezien, wat uw ooren gehoord hebben, en den dag dat gij de stem zult kunnen verheffen, zweert, de hand uitgestrekt op dit D graf van Polen,zweert van zijnen moordbeulin Europa aan te klagen Wij zweeren hetriepen de Bannelingen, met eene plechtige statigheid, alsof hemel en aarde hunne sternen hunnen eed aan hoord hadden. Dan werd een ruime tijd gezwegen in het hoogste toppunt der zielsbeweging spreekt men niet, hoort men niet: men overweegt, men voelt de gevoelens der ziel door d'aderen bruischen en het lichaam overmeesteren. En nu, sprak Thadeüs, zijn hoofd schuddende, en van zi/'n ver hevene vaderlandsche drift in zijne gewoone droefheid vervallende zegt uw vaarwel aan Siberië, want gij zult het nimmer terugzien, zelfs van hier niet. Onze adieu's, zegde de Artist, ze zullen niet teeder zijn. Vaar wel en niet tot wederziens, hel van Siberie; wij vertrekken zoohaast mogelijk. De Reus bezag den franschman met oogen van onzeggeliike droefheid Ge zijt dan gejaagd, om hier weg te gaan, zegde hij; welnu, binnen drij dagen zult gij vertrekken. Och, riep Hendrik, hem d'hand drukkende, en deze vasthou- •derde; kom metonsmeê; wij zullen drij gebroeders en eene zuster zijn. Ik heb geen Vaderland meer. Gij zult in Frankrijk een Vaderland hebben, gelijk Cesar, ge lijk Marfa, gelijk ik, gelijk duizenden uwer landgenoten. Mijn eenigste Vaderland is Polen; ik ben t'oud om een ander Vaderland te zoeken. Sedert dat gij hier zijt, ik peis, bij momenten, van het teruggevonden te'hebben; met u, ik hoorde de gezegende taal van mijn land; ik sprak ze nog, gelijk op de lieve bergen van ons duurbaar Polen; gij vertrokken zijnde, ik ben weêr alleen; alles is gedaan, ik zal geen mensch meer zijn, maar Thadeüs den Vogul, een wildeman, een beer van den Oural. een arme verdroogde boom, die met den eersten wind uitgerukt wordt cn neergeveldOch. Broeders, vergeeft het mijik zou moeten verheugd zijn over uw geluk... en och, vergeeft mij Maar kom met ons, Thadeüs, wij smeeken en bidden hetu, riepen de twee jongelingen...Kom met onsin Europa, ge zult er vrij leven, ge zult omringd zijn van broeders en den troost onzer heilige Religie genieten. Hij schudde zijn hoofd. En Hendrik, zijn tranen moeielijk kun nende bedwingen, hield gedurig zijn hand vast. Wat ge vraagt is onmogelijk;.... ik ben Koning, maar als dus danig gedurig bewaakt, want een koning der volstammen mag nooit de grenspalen van zijndistrikt overschreden; wilde ik mij met ured- den, ik zou u allen in 't verderf helpen.Mijn lot is van te sterven, de oogei^gericht naar mijn welbemind Polen; den troost der Religie, mijn vrienden; ik geniet hem door de begeerte en ware het niet dat die troost mijn zielekwalen balsemt en verzacht, ik hadde al lang mijn hoofd op de rotsen verbrijzeld.... Gods wille geschiede, ik aan- veerde mijn lot; gij, die door niets wederhouden wordt, vertrekr, mijn beste wenschen volgen u; alles wat ik u vraag, is dat ge som tijds toch eens op den armen koning van den Oural zoudet peizen, dat gij de Koninginne des Hemels, de Beschermster van Polen, zou det bidden van medelijden met mij te hebben en van de dagen mijns ballingschaps te verkorten. Onze Vrienden stonden daar te weenen van ontroering en zegden al snikkende dat zij nooit of nooit hunnen Vriend en Redder zouden vergeten. Hij bracht zijn hand aan d'oogen, om eenen traan te ver- bergen;misschien de eerste traan die ooit zijn oog had bepereld;dan. half beschaamd over zijn zwakheid, hij zegde met een gedwongen grimlach: Waarlijk, 't is spijtig dat gij niet langer in mijn paleis kunt blijven, 't is nu winter, wij zouden te samen zulke schoone tochtjes van beerenjacht gedaan hebbenVan jacht sprekende, gij, Cesar, g'hebt een karabien van Kozak, en gij Frantjouse, een boog van Ostiaker; waarschijnlijk zal u dit te Veliki-Ostroug als geen paspoort dienen want ge moet daar de russische douanen pas- seeren.... ik raad u dus aan, u van die wapens te ontmaken sme- dersgasten, die gaan werk zoeken, hebben de gewoonte niet van dusdanig gewapend, op reis te gaan. Broeder, vroeg Cesar, denkt ge niet dat wij ze zouden kunnen noodig hebben, in de reis die ons nog te doen blijft? God geve van neen; maar, in alle geval, eischt de voorzichtig heid van gewapend te zijn. 't is noodig van die wapens wel te ver bergen. Geloof mij dus, ik zal karabien en boog h'er houden en u in de plaats een paar pistolen geven. Hier pistolen? vroeg de Franschman met verbazing; waar. ten duivel, zijt gij daaraan geraakt? Ze zijn mij als erfenis gekomen van eenen Rus, antwoordde Thadeüs, met eenen somberen grimlach, en misschien, 'k zal ze later nog wel vervangen. De wreede natuur van den bergwoner kwam weer boven onze vrienden sloegen geen acht op die woorden cn namen de verwisseling aan. Drie dagen nadien, er was een feest onder de Vogulen, die tot 's morgens duurde en nadien geraakte g'heel de stam in groote bewe ging; 't vrouwvolk liep over en weêr rond een dozijn geladene sle den, 'die ieder bespannen waren met drij kloeke rendieren en beladen met pelswerken en mondbehoeften de krijgslieden en jagers onder zochten met nauwkeurigheid de minste bijzonderheden van 't paar- degetuigen d'ouderlingen, terwijl zij statiglijk hunne pijp rookten, gaven wijzen raad aan de postillons, om met hunne vracht door de bosschen te geraken. Thadeüs, in zijn hoedanigheid van koning, had het opperbevel over de reistoebereiding; hij was bitter en knorrig, maakte veel ge baren, grolde en tempeeste, waarschijnlijk om, achter een gemaakte gramschap, de diepe droefheid zijner ziel te verbergen maar gedu rig had hij d'oog op de slede, waarin Cesar. Hendrik en Marfa za ten, alle drij in hunne dikke russische overkleederen, en voorzien van de kostelijke pelswerken, welke hun ten geschenke waren ge geven, om als zij in open veld waren, zich tegen de hevige koude te bevrijden. v (Wordt voortgezet). Mengelingen. Man vindt er die de Vlaamsche taal verachten nogtans 't is een der rijkste en der oudste die er bestaan ze wordt gesproken in Belgenland door den dikken grooten helft van 'tLand; 't Vlaamsch is nog de gespro kene taal in de westkanten van Duitschland die aan de Nederlanden grenzenjen "«rcler nog tendeelein de noordkanten langs de Baltischo zee liggende', zooals: Holstein. Mecklemburg, Pomeraniën enz. tot bij Rus land. Een der alleroudste talen, dat is het Sanskrit; uit dio bron zijn drie talen gesproten, voor drij volkstammen De Romanische. do Sla vonische en de Teutoonsche. Uit den Teutoonsefien stam is nadien de eigentlijk gezegde Duitsche taal gesproten, welke zich,waarschijnlijk roni do jaren 500, in twee talen heeft beginnen te verdoelen in 't Hoogduit'sch en in't Nederduitse!:. - In 't Vlaamsch zijn er schriften uit de 8ste eeuw. in 't Fransch, maar uit de 13de. T'Audegem (bij Aalst) in 't werkhuis van M. P. Vertnngen, is eene nieuwe kerkho'rlogio te zien en te koop, die, zoo men stellig be weert een oprecht meesterstuk is; want al die het ziet, kan het niet genoeg bewonderen; het is eene kerkhorlogie met regulateur en dienstig voor 3 of 4 wijzers, met uur- en halfuurslag op, oen nieuw stelsel dat nooit mankeert en doer den verveerdiger gewaarborgd wordt voor 5 jaren. - 't Schijnt dat er t'Aalst 'ne werktuigkundige zoekt en arbeidt, om dé machieneu bij middel van waterkracht, zander vuur of doom, te doen werken Dit ware een onschatbare uitvinding. De kortste weg. Gebuur. Maar mijn goede vriend, kunt ge toch uwen zoon op geen ander manier verbeteren, als met hem te slaan Weet, gij geenen anderen weg naar zijn hert? O, ja, gebuur, er zijn ander wegen; maar do weg dien ik neem. is toch den kortsten. In een° hötel. Gargon, riep een heer. Wat is er van uw be liefte, Mijnheer? die soep kan ik niet eten De Gargon bracht ccn bou'lionsóep En nogmaals riep de heer Gargon, die soep kan ik niet etenEen derde soep werd gebracht en voor de derde maal riep de heer- Die soep kan ik niet eten De zaak maakte zooveel gerucht dat de baas van't hotel ep hevigen toon uitlegging kwam vragen: of de soep niet goed was en of men ievers in dn stad beter kon gediend zijn Waarom, vreeg hij, als al d'lieeren te vrede zijn, waarom kunt gij de soep ïiiet eten «Waarom, antwoordde de heer, op kalmen toon, omdat ik geenen lepel heb! Of er gelachen werd Nieuwe boeken, te koop in ons bureelen Bohkjhö van propagande. ft is ie zeggen, welke men dringen,1 verzocht is Ie koopen en te "het'wark licht. De Vrijmetselaars in do school, uitleggingen en bekendmakingen, door een ploeg die in God gelooft. Brijs 0,15 c frnneo 16. Dit uitmuntend werkjo, waarvan er reeds met duizenden en duizenden verspreid zijn, wij verkoopen het, te» profijt, van don Katholieken Schoolpenning. l)e nieuwe wet op 't lager onderwijB. Eo» allerbeste boekje. U,IU c. 11e tegenehristene sekte. c' De Kerk, »»K Bert Bart. een schoon boekdeel met 142 platen. Boek uek Wetenschappen, door den E H. Kanunnik Mortens. 1,01 Maria. Moeder van Jesus. Geschiedenis der Aller heiligste Maagd en Moeder Gods door C.-H.-T Jamnr r.-k. priester, derde, aanmerkelijk verbeterde uitgaaf, 4,00

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1879 | | pagina 3