Volks—Pa riemen t
Trim. Wel sloore, tocli, liet is kalkoven
Lisa. Maar't zesde, Trien, dat kent gij zeker niet
Trien. Kanonik Bar a opper koster, ziet.
Sophie. Toe, zwijg mij van dien priesterhater,
Hij zal het wel bekoopen later.
Trien. Als Elias ons't oordeel meldt,
Alwaar het elk zijn rek'ning geldt;
Want al wat wij in Bara merken.
Zijn booze streken, duivelswerken!
Mietje. Hoe spijtig toch, wat ramp voor't land,
Hat ons bestuur is in zulk hand
Trien. Zie, nummer acht, 't en kan niet liegen,
Zegt: Leert met eig'ne vleugcis vliegen.
Dan komt de Lei, waarop men varen kan,
Ook schrijft men op een lei.
Lisa. En wat is 't dan?
Trien. Dan zal het tiende, schildpad wezen,
Gevolgd door rapenhoog geprezen.
Daarin komt pen, waarmee men doet
Somtijds veel kwaad, ook dikwijls goed.
En 't elfde kan een les ons geven,
Hoe wij eendrachtig mi eten leven,
En steeds malkander wel verstaan,
Om Pramanon.s te keer te gaan;
Wij mogen strijd, noch moeite schromen,
Want als wij voor Gods vierschaar komen
Die juist ons 't twaalfde raadsel toont,
Wordt strijd voor 't goede ons wel beloond.
Sophie. Maar, Triene, zoo mij dunkt, gij zoudt schoon kunnen preken,
Trien. Neen, 't is mijn zending niet, maar 'k zal toch blijven spreken,
Tegen d'holschen dwang, die ons wordt aangedaan,
En die Van Humbeeks wet, ons wilt doen onderstaan.
Lisa. Gij zult, als g'u te boos gaat maken,
Van uwen Thema nog geraken.
Trien. Neen, neen, ik ben er seffens op,
Ik heb reeds Hollander bij den kop.
Oan volgen hier drij vrouwennamen,
Joanna, Jo. en Anna samen.
Ook 't vijftiende is geen lastig werk,
't Is Kerker eerst, en 't maakt dan Kerk.
Het eerste, waar men lijdt en zucht,
Het ander, waar g'in droefheid vlucht,
En waar men sterkte vindt in 't lijden
En vrede en rust, die 't hert verblijden.
Mielje. Al wat gij zegt is goed en waar,
Maar, Trien, welk raadsel is dat daar
Trien. Wel, vriend, 'k zal er een woord van zeggen,
Want 't is te veel om uitte leggen
Dees nummer zestien spreekt van Kroost,
Ja, van het kind, des ouderen troost,
Als het in godsdienst op kan groeien,
Als in zijn hert de deugden bloeien;
Maar zonder dat, droeve ouders, beeft
't Kind wordt uw kruis zoo lang gij leeft.
SophieHoe menig kind zal men doen dolen,
Helaas,met al die slechte scholen?
Waar Christus leer en zijn gebod.
Niet wordt geleerd, maar wordt bespot
Lisa. En dan, om 't volk nog te bedriegen,
Komt baas Rolin gedurig liegen,
Gelijk het daar te lezen staat
In groote letters op 't plakkaat.
Dat zij met hunne duivelswetten,
Den priester uit de school niet zetten,
En dat men zonder hem ook ai
De deugd en Godsdienst leeren zal.
Mietje. Loopt met uw leugens naar de knoppen!
Nooit zult gij Christen Ouders foppen,
Die door geen framagon noch geus,
Zich laten leiden bij den neus,
Tt icii Ja, loopt, parbleu, maar ver van hier,
Nooit wordt ens kind uwe Scholier,
Wij blijven trouw gelijk de Ier.
Sophie. Al hadden wij nog veeï te lijden.
Wij zullen tot het einde strijden.
Mielje. Mij dunkt dat Trien vergeten gaat,
Hoe ver het met de raadsels staat.
Trien. Neen, neen, 't is achtien nu, wij loopen niet verloren,
Dat is kas en kasteel en 't zal ons niet bekoren,
Want noch voor geld, noch goed gebruiken wij bedrog.
Al aten wij meestal het zwarte brood van rog,
Men heeft geluk en vree, wij mogen 't nooit vergeten.
Als men den schat bezit van een gerust geweten.
Lisa. Ja, 't overtreft zeer ver ai d'ijdel pracht en zwier.
Maar nu drij raadsels nog
Trien. Wij hebben populier,
Monark en vensterluik, daarmede gaan wij sluiten,
Lisa. Ach waren ook daarmee die menschenp'.agers buiten
Die Geuzen, framagons en heel de boei te samen,
En lieten z'ons in vreè, dat ware 't schoonste amen\
Sophie. Kom, Triene, zet u bij, gij hebt, mijn beste vriend,
Uw potje koffij wel en treffelijk verdiend.
I'. Verstrepen.
Dendermonde, 25 Juni 1871).
Trien. Dag Beatrix.
Beatrix. Dag, Trien.
TRIEN. Beatrix, wat gaat ge doen
efc BEATRIX. Gelijk ge ziet, mijn vrienjeke-lief, 'k ga naar
Dj de merkt om mondbehoeften voor 't huishaven,
iy TriEN. Maar, Beatrix, 't is iets anders dat ik u vraag,
H. te weten, wat dac ge gaat doen achter de vacantie met uw
kinderen.
BEATRIX. Wel, Trien, zijt ge niet beschaamd?
TriEN. Hoe besch aamd?
BEATRIX. Wel! van mij alzoo een vraag te stellen. Peis-de gij
dat ik iets slecht ofgemein ben, cn dat ik mijn kinderen in d'han-
den van de Lichafers zou geven!
Trien. Maar, Beatrix, 'ten was maar een vraag.
BEATRIX. Aan een Christene Moeder zulk een vraag doen is
een affront cn een injuur! Ons kinderen, als 't God blieft, zullen
naar een Christelijke School gaan of ze zullen thuis blijven; liever
geen geleerdheid als een slechte geleerdheid Watnaar een school
gaan, waar nooit Priester zijnen voet mag zetten, waar de kinders
niets als framassonskoppen zienhoort, Trien, 'k zag ze liever naar
't kerkhof dragen.
TRIEN. Beatrix, ge moet niet peizen dat wij ook van de slechte
soort zijn en geen respekt hebben voor de ziel van ons kinderkes.
maar ze zeggen dat er in de scholen niets zal veranderd worden
BEATRIX. Dat ze dat aan de ganzen wijs maken niets ver
anderd! en waarom tons g'heel 't land overeen gezet voorde nieuwe
wet? waarom is't dat de wet maar gestemd is door al de Geuzen
uit Brussel, waarvan er geenen éenen zijnen Paschen houdt of naar
de kerk omziet? waarom is er zooveel noodig geweest op den Keu-
ning om hem de wet te doen teekencn waarom is er zoo dikwijls
spektakel geweest in 't keuningshuis, van zijn madam en van zijn
familie? omdat hij toch zijn consciëntie niet zou bezoedeld hebben
en de wet niet geteekend? Hoort, 'k zag liever
ons jongens als soldaat optrekken, als ze naar
een geuzenschool te zien gaan
Trien. Ze zeggen ook, Beatrix, dat de
Schoolmeesters der Framassons geen slecht zul
len leeren.
BEATRIX. Geen slecht? is dat voldoende?
geen slecht? zeg 'ne keer aan uwen baas 'k en
zal u geen slecht eten gevenen laat 'ne keer
's noenens de tafel zonder vievers; ge zult ne
gerla vliegen!... Geen slecht!... Dat de boerkes
'ne keer zegden: we zullen geen slecht zaaien;
wat zal er gebeuren? hun akkers zullen van zelfs
vol onkruid komen. Neen, neen, Trien, alle
maal bedriegt den boer, valschheid en bedrog...
Trien. Ze zeggen ook, Beatrix, dat de
Catechismus zal geleerd worden.
Beatrix. zal't Catechismusken zijn, dat de meesters der
slechte wet zullen geven. De minister der scholen heeft publiek ge-
zeid dat hij maar zeven geboden Gods herkent... En hoe zal 't
gaan?'k zie't van hier, voor mijn oogen: hoe zal 't gaan, als de
meesters der framassons, op hun eigen hand, den Catechismus zul
len leeren? den eenen zal erbij doen en den anderen af. 'ne Meester,
die vloekt, zal de les van 't vloeken overslaan 'ne meester die niet
geernen van hel of hemel spreekt, zal daar niet van gebaren 'ne
meester-jongman, die zijn ouders niet respekteert, zal 'ne schrik
hebben van de les der onderdanigheid aan d'ouders; 'ne meester, die
met vuil nesten loopt, zal laten alsof er geen geboden tegen de vuil
zonden waren 'ne meester, die niet en biecht, zal zijn dood halen
van de les der biecht. En van de Vier Uitersten, zal ne Staatsmees-
ter daarvan durven spreken van de Dood hij die moet schrikken
en beven voor de dood? alia, alia, we zijn ook zeven jaar, Trien,
en we zien van hier die Catechismus-les.
TriEN. Maar, Beatrix, er is nog niets veranderd?
Beatrix. 'k Geloof het wel, dat er in den beginne niets ver
anderd is... De framassons, kind, zouden moeten stommer als ezels
zijn om hun beestigheid van den eersten dag uit te brengen. Ze zul
len in 't begin hun klauwen intrekken en een vriendelijke miene ma
ken wel nondesjiese toch Trien, g'hebt toch wel al gezien, als een
kat 'ne vogel pakt, dat ze zachtekes, beleefd afkomt, gelijk 'ne
knecht die om zijnen nieuwejaar komt, om 't vogelken te krijgen;
en zelfs als ze 't beestjen heelt, ze zal er een tijdje meê spelen, tot
dat ze de kans schoon ziet, en alsdan habbe! den vogel doodgebe
ten en binnengesmuldZoodoende framassons ook. Doe maar
op, Trien
TRIEN. Wie zegt u, dat ik met dat volk doe? 't was maar
eens om t'hooren.
Beatrix. Doe maar op, Triene.... ik
TRIEN. Maar 'kzeg u, da'k zoo goed ben als gij en dat ons
jong volk ziji.en voet in geen geuzenschool zal zetten... De meesters
mogen fluiten zooveel en zoo schoon zij willenwij willen geen
scholen, als scholen van den ouden goeden trant.
BEATRIX. Als 't alzoo is, Trien, excuseert mij dan! want,
zie-de-welwij moeten ons devooren doen om de slechte scholen,
zoowel als de slechte huizen te doen vluchten... "Want, Sintheilige-
moederAnna toch wat zullen d'ouders doen die nu hun kinders aan
de Framassonnerie leveren, wat zullen ze doen op hun sterfbedde?
zullen ze dan ook framassons roepen om troost en miserecorde? zal
een framasson zich durven toonen?... En hoe zal thert van dien
slechten Ouder verscheurd worden en vaneengetrokken, als hij zal
peizen in de kalmte der dood Mijn kinderen
daar, 'k heb z'overgeleverd aan de scholen der
Framassons! 'k Had gelegenheid, 'k had occasie
van ander scholen 'k en kon mijn eigen niet be
driegenvan den eenen kant waren de framas-
sonsscholen, plechtig veroordeeld door de Gees
telijkheid, en van den anderen kant, 'k zag al de
slechte der wereld, op hun vier pooten, 't godde
loos onderwijs voorstaan.
TriEN, Ja, Beatrix, dat doen ze, ja kind,
de preuven zijn er reeds van; hoe slechter kerel, hoe grooteren ver
dediger der Staatsscholen
CA
o i