EENE EERSTE H. COfflüNIE IN DE GEVANGENIS. Het was in het jaar 1856 op eenen schoonen herfstavond, in een warmer land dan het onze, dat wij met de bejaarde vrouwe baron nes H.... op het terras van haar kasteel zaten te keuvelen over oud en nieuw, gewijd en ongewijd. Het gesprek kwam op de groote fransche revolutie, toen de booze geesten uit de hel dat land hadden overmeesterd, en daar alles wat goed was,trachtten te vernielen. Eensklaps riep de baronnes op opgewekten toon uitGister was het de verjaardag mijner eerste H. Communie. Ik denk daar juist aan, terwijl gij over het fransche schrikbewind spreekt'. Misschien wilt gij daarover wel eens wat van mij vernemen, daar komen ee- nige treffende omstandigheden bij voor. Ik geloof het u nog niet verhaald te hebben. Nu, ra eens, begon zij, \va?r ik mijne eerste H. Communie gedaan heb. Wel, mevrouw, zeide een bejaarde heer, ik veronderstel, dat gij uwe eerste H. Communie gedaan hebt zoo als wij, gedurende die verschrikkelijke dagen, op een zolder of in een kelder. Neen, waarde ridder, op een veel mindere plaats. Nu dan in eene schuur of in een stal, zoo als het stalleke van Bethlehem, hernam een priester, die er bij tegenwoordig was. Neen, waarde heer, gij zijt er niet, was het antwoord. Toen zeide de eene in een bosch, de andere in eene woestijn, de derde op een vreemd schip in zee; want werd er bijgevoegd, de goddelijke Verlosser was soms in zijn leven verplicht zich schuil te houden en konde daarom zeggen: de vossen hebben hunne holen, en de vogelen hunne nesten, maar de Zoon des menschen heeft niets waarop hij zijn hoofd kan nederleggen Ik zie wel, zeide daarop de baronnes, gij raadt het niet: het was in eene gevangenis. Ja, in een akeligen, droevigen kerker heb ik mijne eerste H. Communie gedaan. Toen werd hare stem bevende, en hare oogen scholen vol tranen. Lieve vrienden, zoo ging zij verder, laat ik het u eens vertellen, ik kan daaraan niet zonder diepe ontroering denken. 't Was in 1793, ik had 12 jaren bereikt. Mijn vader was, zoo als gij w.et, met de arme'e van den grooten Condé opgetrokken. Hij had ons toevertrouwd, mijne moeder en mij, aan de zorgen van een ouden, beproefden bediende, verscholen in eene armoedige wijk van Parijs. Wij leidden daar een geheel afgetrokken leven en wij hoopten onopgemerkt te blijven te midden der vele volksoproeren die de hoofdstad vervulden. Maar ach! op zekeren avond kwam men mijne moeder gevangen nemen, ik weet niet wat voor een booze haar verraden had, als de vrouw van een uitgewekene men wierp haar wreedaardig in den kerker zonder haar den tijd te gun nen mij vaarwel te zeggen. Ik was te bed, en toen ik s anderen daags ontwaakte, vernam ik het hartverscheurend voorval. Ik had aan onzen ouden bediende te danken, dat ik. te weten kwam waar mijne lieve moeder zich bevond. Zij was opgesloten in de gevange nis de oude abdij geheeten. Van toen af bezielde mij slechts éene .gedachte, te weten, van haar nog eens^te zien. Ik ging in den be ginne voortdurend rondom de gevangenis en zocht met mijne oogen naar de plaats, waar mijne goede moeder konde gevangen zitten. Ik vloog in den geest in hare armen en omhelsde haar, gij begrijpt met welke ontroering. Ik zonde de muren omhelsd hebben, die haar insloten, als ik alleen naar de stem van mijn hart geluisterd had. Pieter, zoo heette onze oude bediende, vond op zekeren dag gelegenheid mij mede te nemen naar de vrouw van een der gevan genbewaarders, en dewijl zij een dochterke van mijn leeftijd had, maakten wij spoedig kennis met elkander. Spoedig gevoelde ik ge negenheid voor dat kind, en om harentwil had ook hare moeder mij lief. Niet al die vrouwen waren zonder gevoel. Pieter geleidde mij veel tot haar om te spelen, Allengskens begon ik meer te durven en waagde het eindelijk haar te vragen om mijne moeder te mogen zien. Aanvankelijk had zij eenige tegenwerpingen, maar weldra liet zij zich overhalen er. beloofde mij eene samenkomst met haaf, die ik zoo beminde, gemakkelijk te maken. Hoe moet ik u nu afschil deren mijne ontroering, mijne smart, mijne vervoering, toen ik ein delijk lag in de armen mijner moeder! Zij klemde mij aan haar hert zonder een woord te kunnen spreken en ik overdekte haar met kus sen. De vrouw van den gevangenbewaarder konde zelfs hare ontroe ring niet verbergen. Zij beloofde ons van tijd tot tijd de gunst te herhalen, die zij ons bewezen had. Zij hield woord. Ziehier hoe zij daarbij te werk ging: Zij trok mi] kleederen van haar dochterke aan en ik ging door voor iemand die haar helpen moest met het werk voor de gevangenen Daar deze nu geheel door elkander als opgehoopt waren, riep zij mijne moeder en bracht haar in een kamertje naast de ziekenzaal, waar wij elkan der konden spreken, zonder gezien te worden. Zoo kwam ik twee maal in de week, drij maanden lang bij mijne moeder. Op zekeren dag nam mijne moeder mij op haren schoot en zeide mij met eene stem die in tranen smoorde Lief kind, weldra zullen wij voor al toos van elkander scheiden. Een commissaris is mij gister komen mededeelen, dat ik voor de rechtbank zal moeten komen om mijn vonnis te hooren, en gij weet het vonnis is hier de dood. De oude baronnes stortte tranen, toen zij deze woorden sprak. Men kan zich zulke dingen niet te binnen brengen Ik zie nog mijne moeder, dat prison, dat hartverscheurende oogenblik Toen vervolgens de eerste indruk wat bedaard was, hernam mijne mofier: Kindlief, eene mijner zoetsle vreugden zou zijn als ik u uwe eerste PI. Communie zag doen. Ik heb dat altijd aan onzen Lieven Heer gevraagd. Toen gij nog heel klein waart, heb ik de H. Maagd dikwijls gebeden, u te bewaren en mij zelve zoo lang te la ten leven om uxtot de H. Tafel te zien naderen. Kind, begrijp het wel, als men zijne eerste H. Communie goed heeft gedaan, is men in zekeren zin zeker van eene zalige eeuwigheid. Ik zou weltevreden sterven, als ik u voor altoos vereenigd zag met den lieven God in het H. Sacrarpent. Sedert gister is er bij mij eené gedachte opgeko men en wel deze ik ken een ouden eerwaarden priester van de Onze Lieve Vrouwen-kerk, die niet is uitgeweken; hij woonde in de straat Masillon in een klein huisje, niet ver van de kathedraal, toen ik gevangen werd gezet. Hij had den naam van mijnheer Carron aangenomen om onbekend te blijven. Hij kwam vroeger veel bij ons, want hi] was ons iets familie. Zijn hooge jaren te gelijk met zijne gebrekkelijkheden hebben hem zeker verborgen doen blijven. Zeg tegen Pieter, dat hij ten spoedigste gaat informeeren of hij nog leeft. Als hij aan de oplichting is ontsnapt, zooals ik hoop, moet gij, kindlief, hem gaan opzoeken en hem in mijnen naam verhalen in welken toestand ik mij bevind, en verzoeken om uwe eerste H. Communie te mogen doen. Gij moet hem goed doen begrijpen, dat ik hem die groote gunst verzoek vóór ik ga sterven.» Mijne goede moeder voegde er nog vele andere gezegden bij. Zij had de vaste overtuiging, dat haar plan, hoe onmogelijk het ook scheen, zoude gelukken en in die hoop, die als een balsem voor hare wonden was, beval zij mij ten zeerste aan mij goed voor de eerste H. Com munie voor te bereiden. Vroeger had ik al op de catechismus gegaan, mijne moeder bracht er mij dan zelve naar toe. Zij behoefde alleen eenige goede gevoelens in mij op te wekken, welke ik reeds lang te voren door haar had ontvangen. Dit gesprek met mijn moeder had lang geduurd en was vol van hemelschen ttoost, dat kunt ge begrijpen. Ik vertelde aan Pieter alles wat er voorgevallen was en 's avonds nog waren wij in de straat Masillon bij den ouden eerw. heer. De priester was wel 80 jaren oud; ik verbeeld mi] nog de tranen te zien, die over zijne wangen rolden, toen ik hem de woorden mijner moeder mededeelde. «Ik heb uwe brave moeder goed gekend, mijn kind, zeide hij. Zij leefde als eene heilige in de wereld. Ik wil haar de gunst niet weigeren, welke zij vraagt. Daarop verzonk hij in stille gedachten. zij heeft u zeker voor die gewichtige gebeurtenis voorbereid. Ik heb het volle vertrouwen, dat gij het waardig zijt; en de omstandig heden lijden eene uitzondering. Wij leven wederom in de tijden der Catacomben en gaan doen, zooals de eerste Christenen dedenn Daarop schoot hem in eens eene andere gedachte in. Mijn kind, zeide hij, gij moet gaan biech ten, en morgen heel vroeg hier komen, dan zal ik u mijne plannen mededeelen.» De grijsaard, die sedert het losbarsten der revolutie geene H. Mis meer las, had toch op een geheime plaats die hem al leen bekend was, de noodigste voorwerpen voor de H. Mis verbor gen; hij vertelde mij dat later alles met eigen mond. Hij had zich niet van de kathedraal willen verwijderen, onder wier schaduw hij zijn leven had gesleten, en ook sterven wilde. Tegen den midder nacht richtte hij in zijne kamer een klein altaartje op, kleedde zich met zijne vroegere misgewaden en, gesteund door een ouden be diende, die hem nooit had verlaten, droeg hij het H. Sacrificie op. 's Anderendaags kwam ik heel vroeg met Pieter, wij ontmoet ten geen belet. De goede priester deelde mij mede,dat hij de H. Mis gedaan had tot intentie mijner moeder, en twee H. Hosties had be waard.» Mijn kind, zeide hij vervolgens,ik ga u eene merkwaardige zending toevertrouwen, zooals de priesters in de eerste tijden der Kerk zich van kinderen bedienden om de H. Communie aan de mar telaren te brengen, zoo gaat gij de H. Communie brengen aan uwe goede moeder, eu gij zult met haar voor den eersten keer ter H. Ta fel gaan in de gevangenis. Ik kan niet rhet u medegaan, want ik kan bijna niet meer loopen en mijne tegenwoordigheid zou achterdocht opwekken. Ga, mijn kind, God zij uw geleideHij overhandigde mij den kostbaren schat en zegende mij ie Hoe zal ik u mijn gevoel uitdrukken, toen ik de H. Hosties ont ving en op mijn hart verborg! Meer dan 70 jaren zijn sedert vervlo- gen. en noa gevoel ik eene onuitsprekelijke aandoening, 3.1s ik er aan denk. Ik gevoelde geen vrees of angst, ik dacht daar niet eens aan, maar bad over den geheelen weg en het scheen mij alsof mijne ziel een loflied zong met de engelen, die mij omringden:-. De vrouw van den bewaarder leidde mij met overhaasting binnen in de kleine zie kenkamer, waar zij mijne moeder liet komen. Zij was met onbekend met het lot dat mijne moeder te wachten was en wilde daarom ons ook alle vrijheid laten, voor den laatsten keer. Ik barstte los in tra nen, terwijl ik neerknielde en aan mijne moedei de zending ver haalde die mij was toevertrouwd. Moeder begreep dadelijk de ver hevene attentie van den goeden priester. Zij plaatste zich ook op hare knieën zooals ik. Haar gelaat was met hemelglans omstraald, zij sprak woorden tot mij, welke ik sedert dien nooit van mijn leven meer heb hooren spreken. Haar geloof, haar hart, hare liefde uitten zich in hemelsche taal. Wij plaatsten de H. Hosties op de tafel en aanbaden dezelve langen tijd Daarna liet mijne moeder mij de ge beden opzeggen, welke ik gewend was van af mijne eerste jeugd met haar samen uit te spreken. O, die gebeden van die gelukkige dagen, van mijne eerste jeugd en toen wijze, onder het storten van heete tranen, geëindigd hadden, nam zij de H. Hostie in hare han- den, sprak den goeden Jesus vervolgens aan, beval Hem mijne ziel en de hare voor de eeuwigheid aan, reikte mij de eene II Hostie en nutte zelve de andere..... Mijne vrienden, zoo sprak de baronnes verder, het overige kan ik niet uitstamelen. Daags daarna meldde ik mij aan om mijne moeder te spreken, edoch de vrouw des bewakers verbood mij binnen te gaan, gaf het strenge verbod voor, en stelde mij uit tot de volgende week. Pieter geleidde mij naar den ouden priester, waai mede hij zich eenige oogenblikken zachtjes sprekende onderhield. De goede man nam mij daarna bij de hand, leidde mij naar het venster, wees met de vinger naar den hemel en voegde mij die paar woorden toe, die

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1879 | | pagina 3