Op Reis naar de Galei.
3C Vervolg.
IV. Schrikkelijken doortocht.
i) Ja kameraden, zegde Mulas, ge schrikt en beett, maar nog den
helft hebt gij niet gehoord luistert verder
Wij poogden ons op weg te begeven langs die afgebrandde
vlakte, maar de grond was te heet om er op te gaan en wij moesten
terugkeeren.
Wij brachten 'nen droeven nacht over's anderdaags, wij gin
gen zien, de grond was nog warm, vol asch en kolen, de kolen, de
lucht verstikte ons; maar gelukkiglijk de zon zat achter grijze wol
ken verborgen; wij dronken eenige teugen water, doch niets te eten
hebbende, wij deelden den tabak die ons overbleef, om hem te knab
belen en aldus onze maag te bedriegen.
Zoo gingen wij een uur lang, niets ziende dan zwarten grond,
niets hoorende, dan onzen hijgenden adem. Maar ziet! eensklaps
er komt een hevige rukwind op, d'assche vliegt en dwarrelt in de
hoogte en namate wij onzen weg vervoorderden, d'assche vliegt
dikker, de grond wordt warmer; wij hooren of zien niet meer en
verstikken bijna onder den zwarten sneeuw.
Ons voeten stonden in bloed, al ons krachten waren uitgeput,
wij sukkelden daar gelijk bedronkene lieden, niet wetende hoe voor
waarts of achterwaarts, niet wetende hoe uit die zwarte helle te
geraken.
Rond den middag, wij zagen in de verte een zwarte streep
Brutusriep ik, we zijn gered, 't is het bosch
Hij grijnsde mij bitter aan en zegde: Wat geeft mij het bosch
hier sterven of daar sterven? is het niet gelijk
Koeragie, sprak ik, 'tzijn misschien daar de grenzen.
Ik kan niet meer voort, antwoordde hij, laat ons stil blijven.
Stil blijven, riep ik, hier! maar 't is de dood! eens gezeten, wij
kunnen niet meer op en rampzalige, de vrijheid is daar voor ons i
i) Die woorden wekten zijn koeragie op en hij sukkelde voort,
i) Vier uren gingen wij alzoovier lange urenwij moesten ge
durig 't zwart roet uitspuwen; ons lippen waren zoo droog als per-
kenmijn mijn tong was doorsteken gelijk een rasp en waarlijk'k
geloof niet dat 'ne mensch meer kan uitstaan.
i) Hetgeen ons ondersteunde, was 't zicht van dien bosch; an
ders zouden wij wanhopig neergevallen zijn.
Wij waren er misschien nog 'ne kilometer af, als opeens een
wolk op ons afkwam, een hellezwarte wolk en dat wij geenen
steek voor ons oogen zagen.
i) Ik had gelezen hoe in de Woestijnen van Afrika, als de zand
bergen voortgedreven worden,hoe d'Afrikaners dien vijand bevech
ten^ met zich op den grond te werpenzonder een oogenblik te
aarzelen, ik laat mij plat neervallen en riep aan Brutus van 't zelfde
te doen.
Een minuut nadien, en er passeert over ons lijf een adem van
vuur, gelijk men zeggen zou een ijzere plaat die u over 't lichaam
gaat.
Ik hoorde Brutus niet kermen en zuchten, maar in doodstrijd
komen, ik zag op, 't was nog helledonker, maar plotselings schiet
een bliksem neven ons, een geweldige donderslag klettert. Wij kre
gen onweer, en onweer is 'ne voorpost van regen.
Vijf minuten gingen voorbij, vijf jaren voor ons; de dondersla
gen volgden op malkander; eindelijk voelde ik op mijn schouder
'ne zweepslag;... 't was een dikke druppel water: Brutus! riep ik,
wij zijn gered
Hij antwoordde niet.
't Begon te regeneno welk gelukik kon rechtstaan, 't wa
ter spoelde d'assche van mijn wezen, de regen verjongde mij wel 20
jaarik ademde met lange teugen de zuivere luchi in, en zocht dan
mijn kameraad; hij lag daarvoor dood; ik keerde zijn wezen naar
den hemelen hield zijnen mond voor den regen open. Hij bekwam
na korten tijd, en geraakte zoo wel te pas, dat wij weer te been
stonden en ons naar den bosch begaven.
Geen honderd stappen hadden wij gedaan, als het ons scheen
stemmen van menschen te hoorenwij legden ons weer op den
grond en kropen tot aan een heuveltje, van waar ik voorzichtig den
kop omhoog stak. Inderdaad, er waren menschen in de nabijheid,
wildemans, nog meer te vreezen als de serpenten en krokodillen ze
waren bezig met hutten t'herstellen, die door den storm geleden
hadden.
Brutus sprak van niet min noch meer, dan recht naar de wil
den te gaan, om zich te doen vermoorden of terugbrengen naar de
gevangenis maar ik trok hem langs 'ne kant van den bosch waar
geen wilden waren, raapte er eenige kokosnoten op en wij gingen
dieper 't bosch in, onzen buit opeten.
't Was avond en wij lagen weldra in slaap.
>1 's Anderdaags, we zagen geen wildemans meer, wij vonden
frisch water in overvloedik had het geluk met mijnen sabel een
dier te dooden, dat aan de boomstammen snuffelde; 'twas de grootte
van 'nen hond en gaf ons een lekker voedsel, de kracht en den m®ed
om voorwaarts te trekken; 't was den schoonsten dag, welken wij
sedert lang hadden beleefd wij marcheerden blijmoedig en kwamen
rond den avond aan de boorden van een schoon water, dat volgens
mijn gedacht en volgens de' inlichtingen van Michiel den Rosten de
rivier Sinamari moest zijn, welke de fransche Guyana van de Hol-
landsche scheidt't water dier breede rivier liep breed, diep, rustig,
tusschen twee rijen van bergen met schoone grotten voorzien wij
legden in eene dier grotten drooge bladers, aten, dronken en sliepen
als prinsenons vel was reeds verhard tegen 't steken der afrikaan-
sche muggen.
't Was rond den noen als ik wakker werd; Brutus sliep nog, ik
liet hem slapen en ging uit om 't omliggende t'inspekteeren.
i) 't Was zeer heet, maar toch verdragelijk door de koelte die 't
't water gaf; in de rotsen vond ik een menigte eieren waarvan ik een
goei provisie opdeed; ik kwam een beek tegen die krielde van oes
ters en kreeften; inderdaad, 't was daar een land van belofte.
Ten 2 ure keerde ik weer en vond Brutus, nog altijd slapende
ik ontstak vuur, maakte 't eten gereed, riep Brutus dan op, en wij
dejeuneerden daar, gelijk twee burgers van Parijs in hun hotel.
Er waren nu twee middels om in Holland te komen, ofwel de
rivier oversteken, en verder 't bosch intrekken, op risko van nog
maals van honger te sterven, ofwel een vlot maken, er ons provision
opleggen, en ons zachtjes laten afdrijven tot aan Paramaribo, de
hoofdstad vin 't Land, die aan den mond der rivier moest liggen.
Wat gedaan
Gepeisd en herpeisd, en eindelijk besloten van een vlot te ma
ken. Ik had mijnen sabel, op de boorden der rivier groeide 't hout
in overvloed en er werd vastgesteld dat een van ons beurtelings zou
hout kappen en aan 't vlot werken, terwijl de andere om provisiën
zou gaan.
i) Zoo verliep er een week; wij leefden in overvloed, werden geen
wilde dieren of geen wilde menschen gewaar, en eindelijk was 't
vlot gereed.
Verbeeldt u 3 ribben, daarop planken vastgemaakt, in't midden,
voor mast, eenen boom met zijn bladers voor zeilen, een tronk voor
roer,twee lange takken voor riemen,en ziedaar ons vlot; wij legden er
ons provisiën op, zooveel mogelijk,en staken van kant.
n In 't begin ging alles wel, 't vlot zeilde dat het 'ne lust was, de
boorden der rivier leverden 't prachtigste uitzicht; wij moesten niets
doen dan gerust slapen, op denzachten effen stroom.
Zoo dreven wij gedurende acht dagen.
Brutus, die van Parijs was, zegde van tijd tot tijd, mij het
strand toonende Kijk, dat zijn gezichten zooals rond Parijs: daar
hebt ge Meudon, daar Bouqual of Chateau; er ontbreekt niets dan
eenige Fransche Familiën die er hun zomerverblijf hebben.
En ik lachtte hertelijk: we waren op 't einde onzer ellenden, al
't lijden was vergeteneiken oogenblik peisden wij de Hollandsche
stad Paramaribo te zien, de vrijheid en 't einde van al onze onge
lukken,
('t Vervolgt).
ONDERWIJS. Te Brussel zijn 43 katholieke scholen, allen deftig
bezet van leerlingen. Te St Jans-iMolenbeek heeft de katholieke school
900 leerlingen. De Geuzen wisten niet dat er nog zooveel geloof in en
rond d'hoofdstad was; maar als 't ne keer op 't punt van Religie komt,
't is alsdan dat do Volkeren zich toonen. Op Sint Katelyne, in de Mis
van den H. Geest waren 600 kinders en op 't schoollokaal staken drij
vlaggen, éene Pauzelijke en twee Belgische. Wie zou't gelooven de
Policie gebood die vlaggen in te trekken en omdewille van de rust, men
heeft het gedaan, T'Antwerpen zijn er in de Christelijke Scholen
2600 kinders meer; de geweldigste Geuzen spreken van de Pastoors bun
nen trok af te nemen maar hoe meer geweld, hoe min geteld... De Ka
tholieke School, 't is overal d'Ark van Redding voor Ouders en Kinde
ren. in Vlaanderen zijn Gemeenten waar do geuzeschool zonder een
enkel leerlingske zit, op ander plaatsen zijn er 2,4,6,10, geleverd door
DEN DWANG, door don barbaarschen dwang van knechten der helle,
die zich niet schaman in een Christone Land, do verfoeielijkste gruwel
daad te plegen! Schande over dat Volk! Maar liever medelijden en ge
beden, want hunne misdaad is groot en wraakroepend; waren er veel,
we zouden zeggen: Menschen, trekt't Land uit, gaat naar Afrika of
Amerika! want ons Belgenland gaat onder oen wreede vermaledijding
vallen; - maar't getal der rampzaligen is klein, en van den anderen
kant, d'edelmoedigheid en de zelfsopoffering zijn groot in ons land Te
St Nikolaas is 't getal leerlingskes in de Staatsschool zoo klein, dat 't
Gemeentebestuur heeft moeten besluiten van de jongens- en meisjesschool
ineer. te slaan. Van de 13 Onderwijzers zijn er 8 naar 't Vrij Onderwijs
gekomen en 3 die onder militaire lasten liggen. Te Meldert had de
Qrafmaker Van Uumbeeck er o te Lichtaert -1 te St Amands lo;
t'Oostakker 3 te Marce-Ecaussines (in de Walen, mijnheoren!) 14 te
Melle O, enzoovoorts enzoovoorts. T'Aalst, bestond er geen dwang, de
scholen-kaserns zouden geen 5 kinders hebben. En zijt dan Professor
over kinders die uop wraakroepende wijze worden aangebracht! Te
Baarle-Hertog, als de scholen begonnen, heeft de Onderwijzer wel een
uur aan zijn deur gestaan, doch geen éen kind der Parochie heeft naar
zijn school omgezien te Sevendonck, bleef de school insgelijks zoo
doodsch als een woestijn waar nooit mensch den voet heeft gezette
Grimmingen waren er leerlingen, éen alleen; hij zal primus zijn en al
de prijzen winnen; 't gaat krieus zijn die prijsdeeling bij te wonen; in al
de gemeenten rond Leuven en in de Kempen is de Geuzeschool gelijk 't
kamp van Beverloo in den winter; ze mogen nu doen wat ze willen 't
Volk heeft getoond dat het van geen Geuzenscholen wil hooren ot zien
te Berlare, op 237 leerlingen waren er 6 onder Kornel Van Humbeeck
te BeutillaB; te Ooien hadden de 2 onderwijzers te samon éen leerlings
ke, een meisje van 5 jaren; te Kessel, 300 in de Vrije School, O in de
Gereformeerde; te Scherpenheuvel is de Staatsmeester overgekomen en
tot lof der Meesters mag het hier gezegd worden, *t getal dergenen die
door de Geuzen niet willen goreformeerd worden, beloopt tot ver over
de 1400; en er komen er gedurig bij.
- Te Cruybeke is de Christelijke School geopend met 200 leerlingen;
de Staatsschool bleef zielloos.
Denderleeuw ontvangt eenen deftigen onderwijzer van Aspelare
Aspelare zal het gomakkelijk met oenen meester gedaan krijgen. De