Op Reis naar de Galei,
De vermaarde zangeres Nina Sontag is te Marienthal over
leden in een klooster, alwaar zij van haar 33 jaren af, ingetreden
was, vaarwel zeggende aan al de grootheden en verleielijkheden
der wereld. Hare zuster, ook een faaieuse zangster, was in 1834
te Mexiko overleden.
D'annalen der Voortplanting des Geloofs geven in afleve
ring van augusti en september de harde en langdurige gevange
nis en de wonderbare verlossing van Mgr Ridel, apostelijke mis-
sionnaris in China, 't Is treffend om lezen hoe die eerweerde man
zijn wreede gevangenis en pijniging beschrijft.
Bemerkingen.
Men heeft te Parijs bemerkt dat het meeste deel der misdaden
op eenen maandag begaan worden; er wordt 'szondagsgewerkt,
's maandags gebrast, gedronken, gekrakeeld, gevochten, naar
het gasthuis en naar de gevangenis gebracht... Ach, hoe geluk
kiger zou de wereld zijn, indien men de oude treffelijke orde
volgde, den zondag voor den Dienst des Heeren laten en voor
een treffelijke uitspanning,en de zes dagen der week voor'twerk.
Rekkelijk Nieuws. Dees jaar is 't 23 jaar dat het Geloofspunt
der Onbevlekte Ontvangenis werd verklaard. Z. H. Paus Leo re
commandeert aan al de Geloovigen van dien Feestdag, bijzonder
lijk wel te vieren en heeft eenen vollen aflaat verleend, op de ge
wone conditiën.
beroof mijn eigen van al de voordeelen en 'k trek over mjj de geestelijke
straffen.
Tonia. Maar heere der heeren een kind van 7 jaar moet dat ver
staan. Als de voorstaanders der slechte scholen geen Absolutie krijgen,
't is hun eigen schuld en van niemand anders. De Biechtvader heeft zijn
handen gebonden.
Domien. Dat ze van gedrag veranderen; datz'hun onderwerpen, en
aanstonds, alle straffeh vallen; mij dunkt dat dit g'heel redelijk is en
dat het niet anders niet kan of niet anders mag zijn.
Tonia. In alle geval, 't is zoo en 't blijft zoo, al loopen aide Fra-
massons van kolère op hunnen kop. Alia, vriendekes, aan tafel en gele
zen! 't eten is gereed. Och God! indien alleman gerust en tevrede in zijn
huizeken bleef, en daar zijn vermaak zocht, hosveel gelukkige men-
sc.hen zou men niet zien
5e Vervolg.
VI. Alleen in de Zee.
Mijn gezel was dood, en ik bevond mij alleen, gansch alleen in
't midden der zee, noch land, noch staak, noch boom ziende.
Ik was verstomd, verslagen, verplettert door de wanhoop; en
dezellde gevoelens, die mijn kameraad bezield hadden, kwamen mij
ook te binnen; ik herzag mijne kinderjaren, mijnen Vader, mijne
Moeder, de kerk van mijne gemeenteik herdacht den vrede en de
rust mijner kinderjaren, en daarna de zwarte wolk van mijn misda
dig leven. Kameraden, ge zultmisschien spotten met mij, doch ik
mag u verzekeren dat ik daar alleen zijnde, in de zee, nevens 't lijk
van Brutus, dat ik mijnen rechten arm zou gegeven hebben, voor
d'uitwissching van een groot deel mijns levens.
Ik ga nu voort met 't verhaal mijner rampen en ongelukken.
Hoe lang ik daar bleef droomen. weetik niet; doch toen mijn
oogen opengingen, 'k zag mij altijd in dezelfde droeve gesteltenis;
nevens een lijk, in de zee, zonder iets anders t'ontwaren als die
baren, en de lucht die den gezichteinder afsloot.
't Was avond, honger en dorst kwelden en pijnigden mij
eilaaskameraden, daar heb ik iets afgezien wat zijn er toch pijnen
in de wereld! bijna fnet.wetende wat ik deed, uit natuurdrift om
mijn leven te behouden, mijn overleden gezel had nog goede schoe
nen, ik trok zo-uit en knaagde als een uitzinnige aan die stukken
leer; dit stilde mijnen honger en ik kon eenige uren slapen.
Maar, te midden van den nacht, ik word door een gerucht wak
ker, en wat hoor ik! een gerucht op ons vlot, als van handen die er
op slaan; ik loop om te tasten, voel niets, maar hoor 't zelfde ge
rucht aan den anderen kant; wat is 't? wat mag er zijn? Broom ik?
zijn het de duivels die om mij komen? ben ik wakker? zijn het de
cipiers die mij komen halen en terug in de gevangenis brengen? o,
welkom alsdan! maar als ik ga om mij in te leveren, ze zijn weg en
verdwenen... Ach, welke pijn! welken angst! ik kromp mij ineen
thalven van't vlot, en maakte mij zoo klein mogelijk! Uren en
uren ging dit schrikkelijk tooneel voört.... Hoe ik van schrik niet
gestorven ben, weet ik nietwat kan 'ne mensch toch afzien, eer
de dood hem komt treffen
De nacht, de wreedste nacht van mijn leven ging voorbij; elke
minuut scheen pij eene uur te zijn en eindelijk de eerste dagsche
mering kwam mijnen toestand openbarenons vlot was omringd
door een groot getal zeehaaien die, het doode lichaam geriekende,
geheel den nacht ons vlot hadden bestormd; dit dood lichaam was
hunne prooi, hunnen eigendom; zij wisten het en daarom ze volg
den in groote menigte 't vlot, mij met dreigende oogen beziende,
hunne tanden opeen doende kletterende en met hunne staarten het
zeeschuim tot over mijn lichaam doende springen.
Welk wreed tooneel! en ik was daar zonder eenig wapen!...
Ten anderen, een wapen, waartoe kon het mij dienen mijn vijan
den waren in te groote menigte, vast besloten niet te wijken en
volgden gedurig mijn vlot dat door de baren werd voortgedreven,
ik weet niet waarheen!
Ziende dat ik niet gewillig hunne prooi afstond, ze begonnen
pogingen te doen om op het vlot te geraken en met geweld hunnen
eigendom te nemen! ik was belegerd en ingesloten. Wat gedaan?
wat kon ik doen, als 't lijk van den kameraad in de zee werpen.
Twintig, dertig zeehaaien schoten er zich naartoe en worstel
den voor de prooi't werd in stukken getrokken en na korte oogen-
blikken zag ik niets meer dan dezelfde uitgehongerde zeemonsters
die nu nevens en rond 't vlot zwommen, om mij 'aan 't lijf te gera
ken zagen zij reeds de dood op mijn wezen? wisten zij dat ik het
niet meer kon uithouden? zouden zij de stoutmoedigheid hebben
van mij levendig onder hun tanden te krijgen? g'heel den dag moest
k tegen die zeemonsters worstelen; 't ging zoover dat ik van den
ieenen kant naar den anderen moest springende vijand wilde niet
meer wachten, ik moest eraan.
't Werd nogeens avond, ik leed schrikkelijk van honger, dorst en
vermoeienis; ware 't niet geweest dat de vijand mij omringde, 'k zou
zeker krachteloos neêrgevallen zijn doch mij laten vallen, was mij
overleveren aan de schrikkelijkste dood.
Eensklaps, wat geluk ik zie in de verte 't zeil van een schip
dit geeft mij moed en nieuwe kracht; ik roep, ik schreeuw, ik doe
teekens uit al mijne kracht; ik roep nog! wee! wee! de redding, t
leven daar zien, en geenen middel om mij te doen kennen. Ik wilde
zelfs niet peizen wat voor een schip dit mocht zijneen Engelsch,
een Amerikaansch, een Russisch of een Fransch, 't was mij al gelijk!
d'hardste, de wreedste gevangenis wilde ik onderstaan om uit d,ezen
toestand verlost te zijnde galei,'t verblijf in Guyana zou ik met
open armen, met de grootste liefde aanveerd hebben... Ik riep en ik
bleef roepen, en 'k moest wel alle gedacht verloren hebben, om
voort te roepen, want 't schip waarvan ik 't wit der zeilen zag, was
verscheide uren verwijderd en hoe kon het een arme ongelukkige
hooren, die omringd was door de baren, die niets had om teeken te
doen, niets om signaal te geven, dan zijne arme uitgeputte stem
Terwijl ik nog aan 't roepen was, de schemering van 't zeil
gaat uit mijn oogen en ik zie niets meer... Mijne wanhoop, op dit
oogenblik, kan met geen penne beschreven wordenmijn eenig-
ste hoop was vervlogen.... Een wolk verscheen voor mijn oogen,
mijn handen vielen slap, een koude rilling ging over mijn hert en ik
hoorde mij op het hout van 't vlot vallen....
i) Toen ik d'oogen opende, bevond ik mij op een schip, omringd
van verscheide personen, onder andere, van den doctoor die mij met
belangstelling aanschouwde en van den Franschen zeekapitein, die
zegde: Arme sukkelaar, dat wilt ontvluchten! Een fransch schip
dat op de kusten van Guyana wacht houdt, had mijn vlot bemerkt,
en was mij uit de klaauwen der zeehaaien komen halen. Ik werd te
rug naar de galei gebracht en ge moogt mij gelooven, sedertdien
heb ik nimmer gepeisd.... om te vluchten.
EINDE.
Zondag heeft de St Josefsparochie t'Aalst haren eerweerden
heer Pastoor ingehaald. Veel was er gedaan, om den nieuwen Her
der eere te bewijzen en welkom toe te roepen, 't Slecht weder heeft
de feestviering komen storen, maar zal toch den goeden indruk, de
zoete geheugenis en de verdienste dier katholieke volksbetooging
nier. verminderen.
hY LeVe Lang, LeVe geLUkklg.De teergeLIefDe herDer Van st
JosefsparoChie.
Zaturdag ALLERHEILIGEN en zondag ALLERZIELEN
'k geloof dat De Werkman een dag vroeger zal verschijnenwe zul
len er onzen Raad van spreken.
Pierlala zendt ons het volgende rijmken.
Het volk en valt mij daar niê slinks!
Te Ressegem,
Woubrechteghem,
Te Sinte Lievens-Essche en toe Sint Antelinckx,
"t Vermaarde PiERKE PUT, (monsieur van Humbeeck), vindt
Geen levend herte meer, geen leerling, zelfs geen kind,
In alle vier de geuzenscholen,
De mare loopt hier dat voortaan
Die afgedankte meesters gaan,
Elk voor zijn deure PUTJE rollen.
't En schijnt mij juist geen wonder, dat:
Wanneer men met en weet hoe zijnen tijd passeeren,
Men moet toch zoo al wat
Verzinnen, om zich t'amuseeren.
De Franschman zegt,
En wel te recht
Que faut-il faire enfin quand on n'a rien a laire
Portret van ne Staatsmeester, die uit
kijkt ofhij geen scholieren ziet afkomen
De Meester. Komen ze of komen ze niet;
'k sta hier nu al twee uren mijn oogen uit te
zien, en geen ziel die verschijntwat heb ik
spijt van met dat Geuzevolk ingescheept te zijn!
'k Ben alles kwijtmijn gezag, mijn eer, de
rust van mijn geweten