METER,
den wonderbaren timmermansgast.i
JAMMERKLACHTEN.
(ECHTE GESCHIEDENIS).
I- 'ne Vreemdeling die uitvraagt en niet koopt.
Wel! wel?ge zijt daar weeral? vroeg meester Boerstok, een der
best gekalandeerde mulder van Saardam, en de man zegde dit met
zijn grofste stem.
En tot wie? en waar? en wanneer? zult gij vragen.
Waar? in't lief Hollandsch stedeken Saardam, vermaard door
zijn scheepstimmerwerf. Wanneer? in 't jaar Ons Heeren 1697 en
aan wie? aan twee kinderen, een meisken en 'ne jongen welken
reeds voor hunnen derden keer dien dag, de ladder van zijnen mo
len opklommen.
Zijt ge daar weêral? herhaalde mulder Boerstok; mijn waar
heid 't is precies alsof u geen brood in huis had, terwijl ikpertinent
het tegendeel weetwant uw vader is een eerlijke en vlijtige werk
man, die zeker de gewoonte niet heeft van 's maandags de pre'e van
een half week te verdoebberen. Uw vader spaart zijn geld, en daar
om, zeg mij eens, waarom zijt gij zoo gepresseerd om uw twee zaks-
kes bloem te hebben?
Zoo sprak de mulder, en 't meisken dat 'ne korf op haren rug
droeg, sloeg schuw d'oogen op haren voorschoot en zweeg gelijk
een muisken, maar de jongen vestigde zijn bruine oogen op die van
den mulder, en antwoordde hem, al lachende
't Is, ziet ge, meester Boerstok, dat wij met ons getweëen die
tarwe geraapt en gedorschen hebben. Dat is de rede, waarom wij
zoo haastig zijn om de bloem te hebben die ervan komt...
Ha, sprak de mulder, den kwispel van zijn lange katoenen
muts doende zwieren, g'hebt zelf die tarwe opgedaan? ja, dat brood
zal u beter smaken maar hoe komt het dat gij nu maar uw tarwe
doet malen, nu dat de nieuwe bijna rijp is?
Dat, meester, heeft ook zijn rede, en 'tis de volgende; Vader
zegt dat, als wij tot dezen tijd wachten om 't brood van onze tarwe
te eten, dat wij er een betere geheugenis zullen van bewaren en in
den oogst te weeg, meer iever toonen om de graantjes op te rapen.
Bij al de knoppen mijner vest! riep de mulder; uw Vader is
een verstandig man; wacht maar een half uurken, ge gaat uw meel
hebben.
Dit gezegd hebbende, ging meester Wind aan den trap die hoo-
ger op den molen brengt, en riep daar met luide en zware stem
Hola! Marten, groote luiaaard! g'hoort dan 't kloksken niet;
vult den tremel,en rap! of'k zal u anders spreken.
Dien gebiedenden toon hoorende, de muldersknecht stak zijnen
kop uit 't vensterken waardoor hij op straat zag, en haastte zich uit
'ne groote zak tarwe den helft in den tremel te gieten om werk te
geven aan de molens. Dan riep hij aan Boerstok:
Hé, meester, doe mij 't plezier van eens naar buiten te kij
ken; ge zult daar 'nen drolligen apostel voor de zeilen zien staan,en
mijn ziele Godsals hij niet oppast, hij zal er 'ne soufflet van krij
gen. Zoudt ge niet zeggen, hij gaat ons gedoen opeten! En ziet eens
hoe hij gepatrotineerd is: een broek, die over zijn breien hangt, een
spannende jas, gegarnierd met blinkenpe knoppen, en op zijn hoofd
een muts gelijk 'ne pot van een stoof, waaraan'ne floeren zak hangt,
't Is misschien 'ne Chinees of 'ne Japonees, met 't een of ander zee
schip meêgekomen.
De mulder, kurieus gelijk al de lieden van zijn slach, haastte zich
om zijnen kop door't vensterken te steken en hij zag waarachtig,
gepatronneerd gelijk Marten het kwam aan te duiden, 'ne vent, die
met de sterkste aandacht al de bewegingen van den molen volgde
zijn positie was die van 'ne zot, of die van iemand welken tot 't laat
ste spelleken een mekaniek wilt bestudeeren, dat hem onbekend is.
Meester Boerstok wist niet waaraan zich houden; maar 'k zal hem
doen opengaan, peisde hij, en hij vroeg hem:
Hé, vriend daar, attentie, asjeblieft; want ge zoudt een takke-
ling kunnen krijgen, die er voor twee zou tellen de zeilen van mij
nen molen lachen niet, als ze door den wind geplaagd worden,
anders zijn zij onkapabel een kind kwaad te doen.
Als de vreemdeling dit liefdadig vermaan hoorde, hij zag schielijk
op naar 't vensterken waar de mulderskop doorstak. Terzelver tijde
trok hij, bij manier van saluade, zijn muts op zijn linker oor, en
antwoordde met den tongval van 'ne vreemdeling diep uit 't Noor
den komende:
Zeg dan,meester mulder, wat kost 'ne molen gelijk den uwen?
Parbleu, sprak meester Boerstok, men koopt geen katten in
zakken, komt binnen en ziet de zaken eerst naar.
Zonder veel complementen te maken, de onbekende stapte de
ladder op en was in den molen. Op zijn rechter schouder droeg hij
een bijl en 'ne winkelhaak, hetgeen hem eerder voor 'nen timmer
man zou doen aanzien hebben, als voor eenen koopman van wind
molens.
De mulder kon zijn oogen niet gelooven'; want de vreemdeling,
van als hij op den molen was, ge zoudt zeggenhij zal meester
Boerstok aanspreken maar neen hij bezag hem zelfs niet, noch
Marten, noch de kinderen, alhoewel deze hem begaapten, gelijk le
vende vraagteekens al zijn aandacht was verslonden in 't mekaniek
van den melen. Niets ontsnapte aan zijn oogen. Op d'eerste stagie
onderzocht hij al de bijzonderheden van den meelbuil, hij nam de
maat van 't stuk hout, waarop de molen draaide, en de proportiën
van de moëlie, die onder de molensteenen valt om de bloem t'ont-
vangen. Dan ging hij, zonder vragen, een stagiehooger en teekende
er uit alles wat hij bijzonders zagde meulenkas, den molentrech
ter en 't walmgat; eindelijk, op de derde stagie bestudeerde hij de
verschillige bewerkingen zoo wel samengesteld, van d'as, van de
zeilen, van 't wiel dat dient om de zakken op te halen en af te laten
in een woord, als hij aan den mulder peisde, stond reeds g'heel den
molen, met ap- en dependentiën op zijn portofolie.
Welnu, zegde hij tot den verbaasden mulder, wat kost alzoo
'ne molen
Dat dependeert, antwoordde meester Boerstok, die al peisde
een goei affaire te zullen doendal dependeertKom, wilt gij 'ne
goeie slag slaan
Zekerlijk.
Hoor, ik zou u mijnen molen laten gelijk hij waait en draait,
voor zes duizend gulden, 't is te zeggen den helft zijner weerde
want, zonder den arbeid van hout alleen, is..
Als 'l u blieft, onderbrak de vreemdeling. Mijn inzicht is niet
van uwen molen te koopen. 'k Wilde alleenelijk weten wat zulke
zaken kosten. Ik ben geen mulder, ik. 'k Ben timmerman van stiel
en ik kom werk zoeken in een goede scheepsmakerij van Saardam.
Meester Boerstok stond te zien, gelijk iemand die 'nen eemer
koud water over zijn lijf krijgt; hij viel van verwondering in be
schaamdheid nogtans, zooveel mogelijk niets willende laten blij
ken Ha, ge zijt timmerman zegde hij.
Ja, en ik kom hier werk zoeken. Zoudt ge mij kunnen zeg
gen, wie hier de beste schepen maakt?
De beste? wel, dat is meester Blondwyk, dat is algemeen
bekend; hij maakt zeeschepen voor alle landen van Europa; hij
heeft veel te doen en werkt met een groot getal gasten.
En waar woont hij
Kijk, die kinderen daar, moeten juist voorbij zijn huis. Hun
vader is meestergast bij Blondwyk Dit zeggende, nam hij 't zak-
sken bloem uit d'handen van zijnen knecht, knoopte het toe, legde
het op den korf van 't meisken, en stak zijn hand uit, om 't maal-
geld t'ontvangen. De jongen legde er eenige stuivers in, en maakte
zich gereed om met zijn zusterken naar huis te trekken.
Meester Boerstok zou zoo geerne geweten hebben, wie de vreem
deling was, en had nu spijt van hem de kinderen als geleidsters ge
geven te hebben.
Zoo haastig,mijn vriendekes? zegde hijge gaat met uw meel
van de ladder vallenten anderen, g'hebt nog wel eenige minutjes
tijd want de brave gezel hier, zal misschien nog eenige inlichtingen
begeeren.
Neen, sprak de vreemdeling, danke u'k weet alles wat ik
moest weten.
De mulder zat op heete kolen. Na zijn eerste affront wilde hij er
geen tweede meer riskeeren, daarom hij vroeg nu stoutweg:
Ge komt van zeer ver, durf ik wedden.
Ja.
Ge zijt misschien uit Zweden?
Neen.
Polak, ongetwijfeld?
Neen.
Parbleu! van welk land zijt ge dan? ge zijt zoo aardig gekleed?
Wat wilt ge? 'k Draag de kleeding van mijn land. En nu,goe
de man, wel bedankt, en God beware u 1 ('t Vervolgt).
-
Lucifer. Nero, waar zijt gij
Nero. Hier, meester.
Lucifer. 'k Heb u kolonel gemaakt in mijn hellerijk; ach, komt nu
mijn hert vertroosten
Nero. Eilaas! eilaas!
Lucifer. Wat is dat ge zegt
Nero. 't Gaat juist gelijk in mijnen tijd; hoe meer Christenen dat
ik deed vermoorden, hoe meer dat er bijkwamen; en nu, hoe meer ge
weld wij doen voor ons Onderwijs, hoe meer de volkeren er den rug
naar keeren.
Lucifer Ja, hel en doemnis! 't is waar Nero, 'k wil u mijn hert
openen.
Nero Veel respekt, meester.
Lucifer. Nero, ons affronten zijn groot in de wereld; mijn wezen is
rwart, maar'k zou nog dieper in den grond willen kruipen... Nero,
g'hebt gezien wat wij gedaan hebbon in Belgenland, om de scholen te
krijgen?
Nero. En w'hebben ze ook!
Lucifer. Schoolgebouwen, ja! en meesters, die blijven zoolang wij
zullen geven! zonder geld, we zijn voor niets geteld.
Nero. Hebben is hebben
Lucifer. Jamaar, die schoolgebouwen! Moest ik daarom ons Volk
maskeeren! moesten wij ons fijnste listen uitputten om de menschen te
bedriegen! Nero, Belgenland ontsnapt mij! w'hebben er wel eenige
troepkes, maar de groote meerderheid ontsnapt ons Ons plan is mis
lukt! wat'gedaan wat gedaan
Nero. 'k Zou wachten en nog eenigen tyd een religieus vaantje uit
hangen.
Lucifer. Wachten? wachten en de tijd vervliegten ons avant-
garde is ongeduldig; w'hebben dat jong solidairsgoed gevormd en ze
willen vooruit.
Nero. Breekt ze den nek
Lucifer. Wachten! Och Nero,'k ben gejaagd k moet vooruit
olke uur, dat levert een groot getal zielen aan 't Rijk waar wij uitge
jaagd zijn; en do tijd nadert dat wij gaan vastgeketend worden... Wach-
ten?Nero! en de jonkheid verre van mij zien opgroeien Wee en doem
nis!'wee mij! Zie,'k had gezworen en gepeisd van de wereld to doen
worden een voorgeboefte der Hellen, onzen groeten dipo!... Daarvoor,
Nero, werk ik al bijna zes duizend jaren E11 'k verlies van dag tot
-dag.... Maar, wat gerucht, wat hoor ik
Nero. 'Ne Solidair misschien die triomfantelijk wordt ingebracht...
'.K zal gaan zien.
Lucifer Ja, ga zien... Ondertusschen, mijn affronten en tormenten
vermeerderen..Allerheiligen en Allerzielen doen m j veel kwaad de
menschen gaan alsdan te veel in hun gemoed. t Vervolgt).