METER
'TKAl'ITTIÏL
den wonderbaren timmermansgast. (Vervolg 9.)
Vraag toch, als 't u belieft, aan d'intrede van 't nieuw Jaar,
dat het voor iedereen en in 't partikulier voor al de Familiën die de
Werkman lezen en aangekleefd zijn, gunstig en gelukkig moge
wezen.... 1879, ik druk u d'hand van vriendschap en van erkente
lijkheid... 1879, vaarwel
De timmerman verstond niet waar zijn jonge gezel wilde uitko
men, en bekeek hem met verbaasde oogen, als om te zeggenWat
beteekent dat nu
Luistert, zegde Pieter. Ge moet uwen naaste beminnen en
hem zijn ongelijk vergeven, maar er is iemand die zelfs iets meer is
als uwen evennaasten, die u meer raakt,met welken gij leeft en moet
leven... Ineen woord, kameraad, peist ge dat uw manier van han
delen met uwen oudsten zoon, aan God behagelijk is?
Och, bad Wydeman, zijn wenkbrauwen optrekkende, och,
vriend, stoor deze zoete oogenblikken niet met mij te spreken van
een kind dat voor mij niet meer bestaat! Want hij, is hij met mij
bekommerd geweest, terwijl ik tusschen leven en dood hing
Ongetwijfeld ja; dag en nacht heeft hij aan 't bed gewaakt en
de jongen is maar weggegaan, als gij, tot u zeiven komende, aan
uw vrouw getoond hebt, dat gij hem niet wildet zien.
Zeer wel; maar, ge vergeet, M. Pieter, heb ik ongelijk jegens
hem, hij heeft nog meer ongelijk jegens mij. Een kind moet zijn
Vader gehoorzaam wezen, en 't is aan den Vader niet van voor zijn
kind te wijken.
Zekerlijk, g hebt recht van u te doen gehoorzaam zijn in al
les wat redelijk is. Maar is 't geen misbruik maken van uw recht
met hem tot'ne staat te dwingen, tegen zijn gedacht en goesting?
Rechtuit gesproken, is 't geen koppig gedacht dat u aanspoort? Jaak
is een goed hert't is 'ne werkzamen, brave jongen, die als matroos
zijn brood eerlijk zal verdienen. Wat kunt ge daartegen hebben
Wat ik er tegen heb dat ik timmerman ben, en dat ik mijn
zoon ook wil timmerman zien... Daarbij, 'ne matroos is aan te veel
gevaren blootgesteld.
O mijn lteve Wydeman, ge vergeet, dat elk ambacht zijne ge
lukken en zijne gevaren heelt. Zijt ge daar zelf geen bewijs van?
Geloof mij, niemand ontsnapt aan de dood, de eene wordt in zee
getroffen, de andere op zijn bed. Ge zegdet mij daareven, Vriend,
dai gij een groote verplichting jegens mij hebt. Welnu, ik vraag u
ook iets, ge kunt mij voldoen, ik vraag dat gij vergiffenis schenkt
aan uwen zoon.
Wydeman zweegzijn vrouw en kinders voegden hunne smee
kingen bij die van Pieter, doch alles bleef vruchteloosVriend,
sprak hij tot den jongeling, ik heb bij eed gezworen dat, zelfs indien
de hooge en machtige Heeren der Staten-Generaal mij de vergiffe
nis van den jongen vroegen, ik hen zeggen zou: NEEN! Ge
zijt den braafsten en edelmoedigsten mensch dien ik kenik ben u
veel verschuldigdmaar ge verstaat dat ik u niet kan toestaan, wat
ik aan de Staten-Generaal zou weigeren.
God is hooger als de Staten-Generaal en heeft hij niet gezegd
Mensch, laat de dag niet ondergaan op uwe gramschap.
Gramschap ik niet tegen den jongen, zegde Wydeman, allee-
nelijk ik wil hem voor mijn oogen niet zien.
Ach, vriend vriendwat is uw hoofd nog ziek, sprak de jon
geling, half bedroefd en half vergramd.
En hij verliet den koppigen Wydeman.
IX. Pieter wordt aangeklaagd.
't Was eenige dagen nadat Pieter gesproken had om de stijfhoof
digheid van Jaaks Vader te genezen.
Zekeren avond, als hij van zijn zieke terugkeerde naar zijn wo
ning, vond hij aan de deur een klein kort manneken, in 't zwart ge
kleed, met een wezen gelijk oud perkemijn, en een dikke perruk,
die tot op zijn schouders viel en bijna g'heel dat aardig wezen be
dekte. Terzelvertijde zag Pieter opzijn deuren den staander, twee
reepkes papier met veel zorg opgeplakt en versierd met 'ne grooten
zegel in rood was. Zonder om te zien wat die bandekes en die ze
gels en dat perkementen ventje mochte beteekenen, trok Pieter den
sleutel uit zijn zak en ging de deur opendoen, als 't klein zwart man
neken schielijk zijnen arm vastgreep en hem op 'nen toon van com-
mande, toeriep:
Halte-daar! wie zijn wij?
Verwonderd over deze onverwachte vraag, bleef Pieter plotse
lings staan en bezag van den hoofde tot de voeten den stouten vra
ger. Hij beet op zijn lippen en trilde een oogenblik van veront-
weerdiging; maar eensklaps kruiste hij de armen en zegde al lachen
de wie ik ben, zegde hij, ik geloof dat gij dit niet weten moet.Wat
u aangaat, ik peis dat gij een perrukkenhoofd zijt, op een groot
zwart flokhout gesteld.
Bij deze antwoord, begon 't manneken te dansen van gramschap:
Lompe kerel, riep hijge durft op zulke wijze antwoorden aan een
officier van onze hooge en machtige heeren der Staten-Generaal
ziet ge niet dat ik 'ne klerk ben van den grooten baillu? En bemerkt
ge daar den zegel der Nederlanden niet, die nooit straffeloos werd
geschonden? Achteruit! achteruit! zeg ik uof ge zult de zware
hand der Justicie gevoelen.
Met deze woorden meende hij den jongen timmerman bevreesd
te maken; doch z'hadden juist een ander uitwerkselop 'ne second
lag't zwart manneken tien passen van daar; op nog minder tijd
waren de zegels gebroken, en was Pieter in zijn woning, terwijl het
officieel manneken bedwelmd zijn eigen opraapte en van daar liep,
om hulp te gaan inroepen.
Pieter was nu aan zijn tafel gezeten en had stillekens zijn gewoon
avondwerk hernomen, 't is te zeggen geschriften overzien en er no-
tas nevens geschreven, als de deur eensklaps opengingen wat zag
hij? aan't hoofd van een gansche bende, een andere personnagie,
insgelijks in 't zwart gekleed, met een groote perruk, op 't hoofd,
een hoedje met drij tippen onder den arm, en in de hand, 'nen dik
ken rol papier houdende. De jonge timmerman bleef gerust zitten,
alhoewel de vent hem met fonkelende oogen bekeek en op'r.e staats-
manstoon vroeg: Is 't gij,den stoutmoedigen die uvervoorderd hebt
de hand te leggen op 's Rijks zegels?
En gij, vroeg Pieter opstaande, zoudt gij bij geval den vent
zijn, die u vervoorderd hebt van mijn deur te besmuisteren en mij
den toegang tot mijn huis te beletten? En na dit schoon stuk, durft
ge nog onder mijn oogen komen
De baillu, want 't was hii zelf, sprong wel dnj stappen achteruit,
als hij zag dat Pieter zijn bijl vastgreep; dan zich, wendende tot de
personen die hem volgden: Op mijn hoofd, morde hij, die mosco-
viet moet 'nen echten wildeman zijn. Hebt ge g'hoord, hoedanig hij
mij aanspreekt, mij, den grooten baillu van Holland! Dit zeg
gende was hij verder en verder achteruitgeschoven en bevond zich
nu wéér voor de gesloten deur der woning van den wederspannigen
Rus. Op zulke wijze kon de hooge Ambtenaar zijn werk niet ver
vullen en den jongen timmerman, in den naam van de Wet onder
vragenook riep hij tot de sergeanten die hem volgden: In den
naam van wet en recht, stampt die deur in
Een oogenblik, als 't u blieft, riep een timmerman, die bij ge
val, tusschen de personen van de wet was gemengd. Peist wel op 't
geen gij gaat doen. Pieter is 't beste lam der wereld, als hij met
zachtheid aangesproken en behandeld wordt; maar 't is 'ne leeuw,
als er tegen hem ruwheid en geweld wordt gebruikt.
Hm! hmmompelde de baillu tusschen zijn tanden,... die
brave man zou wel kunnen gelijk hebben. Ten anderen, de zege
praal der Justicie zal nog schitterender zijn, als wij met gematigheid
handelen en den barbaar met beleefdheid ondervragen.
Dit gezegd hebbende, verwijderde hij de sergeanten die de deur
gingen instooten en zijnen voet op den dorpel der woningstellende,
riep hij op beleefden toon
M. Pieter, mijn allerliefste M. Pieter, hoort eens en luistert
ik heb u iets te zeggen: ofschoon Rus, ge moet toch weten dat men
eerbied en gehoorzaamheid schuldig is, aan d'Overheid van 't Land
dat men bewoont. Ik ken Rusland niet al te wel, maar voor zijneer
en reputatie, peis ik dat er daar toch ook een Overheid is?
Aanstonds ging de deur open, Pieter verscheen en sprak, den
baillu sterk beziende: Ja, vriend, 't geen ge peist, is waar.
Nu dan, vermits ik de wettige vertegenwoordiger ben van 't
Recht in Holland, ik hoop dat ge mijn ambt en gezag zult eerbie-
digen?
Welnu? laat hooren? ik luister! wat begeert gij? vroeg de
jongeling op zachten en aanvalligen toon.
Ten eersten, sprak de baillu, ik heb de zegels op uw huis ko
men leggen, omdat ik gelast ben een onderzoek te doen in uwe pa
pieren. Daarbij moet ik u ondervragen over verscheide klachten, die
tegen u zijn ingediend.
Het eerste punt weiger ik vlakaf, antwoordde Pieter op vas
ten toon; voor het tweede laat ik u geworden. ('t Vervolgt).
Achtbare menschen de complimenten van den
Liedjeszanger, en hij ligt met een zwaar valling
opj zijn borst, en hij wenscht U allen een zalig en
gelukkig jaar, veel voorspoed en contentement en
veel geduld, om alles wat tegengaat met patientje
te verdragen; 't en kan of 't en mag altijd niet mee
gaan, 'ne mensch zou wel te glorieus worden. Als
hij genezen is, 't eerste liedje van den Vriend-Sis
zal zijn een liedeken van affront en blaam aan de
volksbeulen, die den arbeider en den armen mensch
't brood uit den mond rooven en hem met zijn huis
gezin van honger zouden doen sterven, omdat hij
zijn vrijheid niet wilt afstaan en zijn recht op zijn
k inderen... Menschen, menschen, er gebeuren crie-
men in ons Land, die wraak roepen ten hemelen dat volk durft zich
liberaal, vrijheidsgezind noemen en hun bijzonderste en kapitaalste
werk is van den werkenden man zelfs de vrijheid ia zijn huis t'ontne-
men Ge weet water t'Antwerpen gebeurd is: Een manneken van lo
jaar, uit de Staatsscholen,is als Solidair gestorven! en op die grouwzame
begravenis waren al d'ander kinders present.Ge weet ook dat ze
t'Antwerpen 2d fr. gaan bieden voor de ziel der kinders, maar ze krij
gen overal de deur voor hunnen neus. 20 fr. voor 't Geloof, de Deugd en
de Zeden der kinders! 20 fr. in ruiling van het kostelijkste recht der
Ouders!... Ge weet ook dat ze, zelfs in Amerika, scholen maken tegen
d'onzijdige scholen gelijk hier ai de scholen der wet van 79 zijn ze
kosten geenen weg met't slecht volk; 't bederf' zou g'heel Amerika
verpest hebben. En in Pruisen heeft de oude Keizer, met dikke tranen
in d'oogen, gezegd: Wij moeten't onderwijs godsdienstig maken of ons
Pruisen is voor eeuwig naar de knoppen... En ge weet ook hoe dat de
Staatsmeesters dieper en dieper vallen, gestraft als ze worden voor hun
nen hoogmoed;zoolang zij in staat van wederspannigheid tegen de Kerk
leven, kunnen ze geen goede biecht spreken. Om te biechten, ne mensch
moet knielen, berouw hebben over zijn zonden, en meester blijven in de
Staatsscholen, zijn kinderen in de Staatsscholen laten, is een der
ste zonden onzer eeuw. En over diepositie komen de meesters een schrift
t'ontvangen, waarin de Biecht en 't Allerheiligste leugenachtig gemaakt
worden en uitgegeven als valschhedenMet zulk blind ras zijn de
Staatsmeesters aangespannen! wat zegt Salomon De weg der godde-
loozen is duisternis; via inpiorium tenebroza; daarom, laat ons voorzich
tig, wijs en ieverig zijnen bijzonderlijk geen deel nemen, in dat boos en
afgrijselijk onzijdig Staats onderwijs.... 'k Heb d'eer van u allen te
groeten; 't kapittel is uit