JAW CLERKER laatste Binders van Vlaanderen, of de verhalen uit den Franschen Tijd, (naar het uitgebreid tverk van S. VAN DER GUCHT, Kunstschilder te Aalst.) (5e Vervoig. V. AANVAL T'OORDEGEM. I. Een Binder van kant. Men wacht de Binders af. W'hebben den braven boerenjongeling Jan Clerker gelaten, nabij den kasteeldreef van M. Doctor Dubien. En waar gaat gij naartoe? vroeg hem de binder. Ik? ik ga naar 't kasteel 1 Om te weten of M. Dubien niet is teruggekomen, he Juist Dat is met noodig; de Docteur bevin It zich nog bij den No taris Vosselaer; hij is na den noen in zijn chees van hier vertrokken; zijn knecht bestierde; misschien komt hij maar laat terug. En zou zijn terugkomst niet kunnen hinderen Weet ge dan niet dat er vijl onzer mannen hem den weg hebben afgeleid tusschen Erpe en Erondegem Ware het da t geweest, men had Jan zien verbleeken, als hij hoorde in wat gevaar de goede geneesheer zich bevond hij be dwong zich zoo veel mogelijk en antwoordde, schijnbaar bedaard Neen, daar heeft men mij niets van gezegd; Ik ben maar drij uren terug van Lede met een boodschap; en zonder mij iets verders te zeggen, zendt men mij naar de woonst van den Docteur, om te vernemen of hij nog afwezig is en of er zich manslieden te zijnen huize bevinden. Ik moet zeggen dat de Meijer van Erondegem een geraaktheid heeft gekregen en alzoo trachten binnen te geraken. En wat gaat gij nu doen —He! er naar toe gaan,donders! ge weet dat ons Meesters blinde lings willen gehoorzaamd worden. De i<asteeldreefishier dicht tegen? Nog eenige stappen en dan moogt gij stoutelijk vooruitgaan; er is geen achterdocht niemand weet wat hier na middernacht gaat gebeuren; ik ga nog eenige stappen mee. Ze gingen al zwijgende in de dikke duisternis. De binder dac U op plunderen en moorden; Jan lag bezig met denken wat er hem te doen stonden of het zijn plicht niet was dezen kwaaddoener onkin derlijk te maken. Bloed vergieten is zekerlijk wreed, maar hier moest't bloed der booswichten of't bloed van onschuldige lieden vloeien. Jan zijn besluit was haast genomen. Maar, zegde hij, mij dunkt dat het gevaarlijk is, met zoo weinig volk die woonst uit te plunderen?Te Ledeen Meire gebruikt men meer manschappen als hier, ik geloof dat vvij veel te weinig zijn, men kan immers tegenstand ontmoeten. Goed antwoordde de andere,ge zegt dit zeker om te lachen! vijftien struische kerels zonder de wachten! wel gewapend en aan zulke dingen gewoon 1 dit zou niet genoeg zijn, voor zulke armza lige woonst, verwijderd van alle huizen 1 Jan wist nu alles wat hij gewenscht had te weten; hij was een buitengewoon s^erk jongeling en duchtte niet den roover met vuist of stok neder te vellen; doch hij vreesde zijn schreeuwen, zijn hulp geroep tot d'andere binders... Wat gedaan! hem was vroeger ge zegd geweest dat een sterke slag van achter in den hals, iemand sprakeloos doet nederstorten. - Makker, zegde hi), schielijk stilstaande en behendig het kroon stuk latende vallen dat hij van madam De Mflnter ontvangen had makker,wat is dat nu? 't dunkt mij dat er hier geld is verloren En zich bukkende, raapte hij het op; zou het wel een kroonstuk zijn? zegde hij; ziet gij liever, en Jan legde het hem in d'hand - de binder, zonder eenig kwaad vermoeden zijnde, bezag wel de munt bij't flauwe licht der maan en boog zich voorover. Dit was juist waar Jan naar /achtte; eensklaps kreeg de verwonderde muntbe ziender zulken geweldigen stokslag in den hals, dat het kletste alsof men op eenen boom had geslagen. Zijn hand wrong met het kroonstuk ineen, en hij viel neêr, zoo dood als hij nooit het leven had onvangen. Dat is e'enen, zegde Jan, zich over den Binder bukkende. Dood! sprak hij sidderende, dood! Doch 't moest zijn 'k Zal maar spoedig mijn geld nemen en zijn twee pistolen en 't liik van den schurk in den gracht laten vallen. Dit gedaan zijnde, ver voorderde hij spoedig zijnen weg en belde aan de poort van t kasteel. Na eenige stonden klonk een vrouwen- stem: Wie heeft daar gebeld Ik, antwoordde Jan tot de meid, ik, Jan Clerker, doe open gau! gau! ik moet aanstonds mejuffer Florida spreken Wat is er toch? riep de meid,nadat zij de poort had geopend welke Jan zelf toegrendelde. Gewichtige zaken! de juffer is waarschijnlijk in d'eetzaal ik loop er henen De juffer verschoot geweldig als zij den jongeling zag, bijzonder lijk omdat hij doodsbleek van kleur was; hij verhaalde haar in korte woorden, de groote gevaren van den nacht, de binders die 't ka steelje omringden, hun plan, de vijf mannen die den Docteur od den steenweg afwachtteden. v Och God! wat gedaannep de juffer, en ik die hier alleen ben met een verschrikte meid! doch 't grootste gevaar is nog voor miin vader ach mijnheer Jan, redt mijn Vader ik ben meer bevreesd voor hem dan voor mij Hoor, juffer sprak Jan met vastberadenheid, mijn leven wil ik inschieten tot behoud uws Vaders en het uwe; de tijd is koste lijk; ik ga weg, sluit alles zorgvuldig en doe voor niemand open - ik ga volk zoeken om uw vader te verwittigen; in afwachting dat'ik terugkeer,zoek al uw vuurwapens en doe er een frissche lading op Wees niet bevreesd, wij zullen u allen redden 1 Weldra was hij in den dreef; geen vrees van'opgemerkt te wor den ontstelde hem de wachter immers lag neer. Jan was kalm en koortsachtig, bereid tol alles; brandende van den dorst ging hij in een nabijzijnde beek zijnen heeten dorst lesschen.en liep dan voort^ De maan was opgekomen en lichtte hem; na een wijl geloopen te hebben, ziet hij opeens twee mannen, misschien binders! bo rmstil blijft hij staan; zij naderden zoo dicht dat hunne stem hoorde;twee groote honden volgden de mannenjeen der lieden blijft staan enzegt: Pikaar grolter is hier onraad. Mijnen Moor, insgelijks! opgepast! Ja, 'k zie iemand. Wie daar, gij die ons schijnt te volgen; staat of... Goed volk! riep Jan, die de lieden herkend had goed volk! meester Boon en Van Brantegem; ik ben Jan Clerker, den zoon uit d'Hoop van Vrede van Oordegem; ik had u eerst van verre niet herkend, en verraad vreezende u, stil opgevolgd. De twee Aalstersche vleeschhouwers hielden hun honden stil en vroegen aan Jan waarom hij zoo laat op de baan was, en dat zijn vader en zuster thuis in de grootste onrust zaten. Jan vertelde zijn gevarendheden van den dag en in welken toe stand zich de familie van doctor Dubien bevond; vermits zij naar Aalst terugkeerden vroeg hij hunne hulp, om Doctor Dubien te waarschuwen en t gerecht te verwittigen wat de Roovers van zin waren Ik, zegde Jan, moet aanstonds terug naar't kasteel; komen de gendarms niet bijtijds, eenige geweerscheuten zullen de boos wichten wel verjagen. Duivelsche binders, sprak Boone, en Van Brantegem beves tigde zijne woorden; duivelsche binders! wat zullen wij daar nog van hooren! Jan, wees gerust; wij gaan doorstappenen moesten wij er onderwege met ons honden tusschen komen, de roovers zullen een ^oede les hebben; zijt zeker, aan ons zal het niet liegen. Zij drukten malkaar d'hand, d'Aalstenaars stapten den steenweg af, stadwaarts; en Jan, lichter van gemoed, verhaastte zich terug naar t kasteel te loopen. t Was juffer Florida zelve die opende. Luttel vrees was op heur aangezicht te zien, misschien wel droefheid over 't afwezen haars Vaders: het licht had zij tien stappen achterwaarts geplaatst, uit voordacht om haar beide handen te konnen gebruiken, in de rech ter hand hield zij een geladen pistool met gespannen haan. Juffer, zegde Jan, het ware niet gemakkelijk, voor eenen bin der, door u ingelaten te worden. Van een goede voorzorg heeft men zich nooit te beklagen, antwoordde Florida, maar ach, wat weet gij van Vader Juffer, ik geloof dat gij moogt gerust zijn; bij geluk ben ik op weinigen afstand van Erondegem twee goede kennissen tegengeko men die zich gelast hebben uw vader bijtijds te verwittigen en hem te doen wederkeeren naar Aalst, terzelver tijde verwittigt men het Gerecht, zoodat wij zonder twijfel binnen eenige uren onderstand zullen krijgen. Onderstand, M. Jan, sprak Florida schokschouderende, laat ons daarop niet rekenen. Gij twijfelt toch aan mijnen moed niet? weihoe! als een vreemdeling voor ons zijn leven komt te pande stellen, zouden wij den moed niet hebben, alle vreesachtigheid te verdrijven? Kom, laat ons gaan. Ja, want 't begint reeds laat te worden laat ons alles zoo nauwkeurig mogelijk bewerken om niet overrast te worden. Welke wapens hebt gij, mejuffer 12 gebruikbare geweeren en 3 paar pistolen zijn reeds gela den, ik heb ze boven gedragen op vaders slaapkamer, mij dunkt dat het de beste plaats is om van daar den vijand te beschieten. Met uw oorlof, zonder dralen, toon mij spoedig die plaats... Maar, ik zie de meid niet. Och, dit benauwd schepsel, deed niets dan weenen en la- menteeren, ik heb haar bevolen slapen te gaan. Juffer Florida nam de blakende lamp en door Jan gevolgd, trok zij den trap op, naar de aangeduidde kamer, een ruim slaapvertrek met drie vensters op den ingang van 't kasteeltje; op den zijkant waren voortijds ook drie vensters geweest; doch twee waren toege- metseld als looze vensters en de derde opengelaten en met raam en ruiten voorzien. Jan zag rond, als een generaal op't slagveld; de schietgeweeren waren aan den muur bij elkander geschikt, de pistolen ook; op een stoel lagen twee kunstig gesneden poerhoorns wel van buskruid voorzien, alsook twee zakjes kogels. Bij de geweeren lag een kara bijn, dat Jan nog had behandeld en welkers verre dracht hij reeds lang kende. Dit kan ons te pas komen voor een bijzonder geval, zegde Jan. «Mejuffer, ge laat mij toe hier alles te schikken? O mijnheer, duizendmaal bedankt, dat gij wilt... Wees zoo goed eene kan water en twee flesschen wijn boven te brengen; als men belegerd wordt, moet men zich van alles voor zien. Ik ga mee in de keuken, om 't een en 't ander te halen. Eenige minuten nadien keerden zij terug met water, wijn, een kapbert, alsook de gevulde zeepscherf. Jan bestreek de twee onderste ruiten der voorvensters met zeep, plaatste er het kapbert tegen, en kon aldus, zonder gerucht te ma kende ruiten wegnemen. Hij liet de gordijn op half hoogte neder, zoodat men van buiten niet kon zien dat er ruiten ontbraken. Twee matrassen nam hij uit het bed en plaatste ze schuins aan elke venster. Ziet, zegde Jan, ziet juffer, het zal ons gemakkelijker en min gevaarlijk zijn van achter deze matrassen op de moordenaars te schieten; ook zullen wij niet genoodzaakt zijn de vensters te openen- het is om die rede dat ik de ruiten heb uitgedouwen. Maar, ver! volgde hij, de eenige venster toonende die op denzijkant uitkwam, die mag ik ook niet vergeten; men zou langs daar ook eenige ko- gelkes op ons kunnen zenden; en hij plaatste er insgelijks een matras achter de ruiten. Daar, zegde hij, nu zijn wij vaardig. ('t Vervolgt.) Kerkelijk Nieuws. De Plechtighed"errvan Aken zijn begon- nen; een buitengewone menigte komt de Relikwién vereeren. De maand Juli is toegewijd tot gedachtenis en vereering der Pauzen, waarvan er meer dan 80 Heilig zijn verklaard 30 Pauzen hebben als Bloedgetuige, als Martelaar, ae Waarheid der Religie getuigd en bevestigd. Heden zijn de Pauzen verdrukt en vervolgd, Paus Leo, d'eerbiedweerdige Grijsaard, komt eenen Jubilé af te kondigen en een merkweerdigeBrief uit te geven wegens Overheden en Volkeren

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1881 | | pagina 3