JAN CLER&ER
laatste Binders van Vlaanderen,
Parleineatatie.
of de
verhalen uit den Franschen Tijd,
(naar het uitgebreid tverk van S. VAN DER GUCHT, Kunstschilder
te Aalst.)
(7" Vervolg.
AANVAL T' OORDEGEM. III. ONVERWACHTE HULP.
Jan, zegden wij, keek naar 't neêrhofje dat brandde, en eensklaps
knalden eenige scheuten uit 't Elzenhout. Een kogel vloog hem
schuifelende door het haar en een tweede maakte slechts eene schrab
aan zijnen schouder
NOG NIET DOOD riep de jongeling, zich achter de matras
schuilende.
Jan, riep Florida, ge zijt gekwetst gij bloedt Minder als
niets aan mijn hoofd, een kleine schrab van een voorbijsnorrende
bal.» Florida, zonder eenig gevaar te vreezen, sprong recht naar de
kruik met water, en alhoewel Jan dit kwalijk wilde gedoogen, wies
zij met haren zakdoek 't bloed van zijn hoofd en schouders, en was
maar gerust, als zij met eigen oogen zag, dat de wonden onbedui
dend waren.
Maar eensklaps hoorden zij 't gebries en getrappel van paarden,
het klinken van wapens,gevolgd van grove woorden en onderbroken
scheuten van pistolen en karabijnen.
De gendarms riep Jan Florida, ge zijt gered
God lof, Jan, Godlof en Goddank
Ondertusschen kwamen een brigadier en twee gendarmen te
viervoet den dreef opgereden, tot aan de poort van Valkensteen, zij
moesten wel oordeelen aan de verbrijzelde ruiten dat er iets schrik
kelijks binnen deszelfs muren was gebeurd, want zonder van hunne
peerden te stijgen, belden zij hevig, gebiedende met rammelende
woorden, de poort te openen in den naam der Fransche Republiek.
Men spoedde zich om de poort te gaan openen,voor alle voorzorg
toch eenige wapens meenemende.
Citoyen, vroeg de brigadier, zijn hier geen Bindersin t kasteel?
Binders? antwoordde Jan, die zijn hier niet geweest, hun wil
was wel goed ons met hun bezoek te vereeren, maar wij hebben een
kleine samenspraak gehad door de tromp onzer karabijnen.
En gij hebt geen ongelukken te betreuren
Geen, brigadier, als eenige stoffelijke schade aan ruiten en
vensterramen het huisje dat daar brandde, is t blusschen niet
weerd, maar stijg af en kom binnen, met uwe twee manschappen en
neemt eenige verversching.
Ik dank u, Citoyen, ons is uitdrukkelijk bevolen, als gij onze
hulp in 't kasteel niet noodig hebt, aan de poort te vertoeven, en
een oog in 't zeil te houden, in afwachting van onzen Kapitein-be
velhebber, die niet lang zal vertoeven.
Gij komt van Aalst, niet waar, brigadier?
Van Gent, Citoyen, wij zijn 12 brigaden.
Ei, dacht Jan, dit zal de hulp zijn die men zendt tot uitroeiing
der moorders en dieven, volgens dat de Postiljon mij gezegd heeft;
maar t is wonder dat de Gendarnjerie van Aalsc nog hier niet isde
beestenkoopmans Boone en Van Branteghem hebben toch metnage-
laten te doen hetgeen zij mij beloofd hadden?
Ondertusschen kwam er veel volk van Oordegem en t omliggende
naar het kasteel geloopen, in de meening dat Valkensteen brandde
men stormde gedurig alarm op den kerktoren, en eikendeen was nu
kloekmoedig geworden, ons dat men wist dat de gendarms ter plaatse
Wa<3roote beweging heerschte alom verscheide gendarms hadden
de vluchtende Binders achtervolgd en brachtten er twee mede, die
allebei aan den staart van een peerd werden gebonden terwijl de
lijken werden opgehaald, nevens een gelegden door den Kapitein
der gendarms onderzocht. Deze ambtenaar reed van het eene lijk
naar 't andere, ondervroeg zijn mannen en teekende alles zorgvuldig
op. Dan naderde hij 't kasteel, steeg aan de poort, van zijn paard,
wierp den toom aan een der gendarms en trok de woonst binnen.
Florida stond nog met de lamp en 't karabijn in d hand, en Jan
bij den brigadier, als de kapitein zich aan hun vertoonde: Citoyen,
zegde hij, vriendelijk groetende, gij hebt u heldhaftig verweerd; zijt
gij het alleen, die 't kasteeltje tegen dit gespuis hebt verdedigd?
Neen, Citoyen bevelhebber, antwoordde Jan, mejuffer Florida,
dochter van den docteur Dubien, eigenaar van deze woonst, heeft
mij beholpen.—Mejuffer, sprak de kapitein, zich tot de maagd kee-
rende, mejuffer,aanvaard mijne gelukwensching over uw heldhaftig
gedrag Ik dank er u over, in den naam der Fransche Repuoliek.
Citoyen, vervolgde hij tot Jan, zijt zoo goed mij inlichtingen te ge
ven, over al hetgeen hier is geschied.
Men deed de krijgslieden binnen komen, eene verversching ne
men, Jan verhaalde in 't kort de gevarendheden van den nacht, en
gat zijne vrees te kennen over 't lot van den Geneesheer.
Maar eensklaps hoort men aan de poort, gerucht en verward ge
roep, en terzelvertijd eene stem die Florida deed opspringen.
't Is Vader 't is Vader riep zij.
Mijnheer Dubien schreeuwde Jan.
Inderdaad, een eerbiedweerdige man kwam ingevlogen en viel in
d'armen zijner dochter Mijn kind! mijn schatI riep hij I dat ik u
toch ongehinderd mag wederzien Vader, Vader, liefste Va
der God dank! eeuwiglijk gedankt De manhaftige dochter
stortte tranen van ontroering en blijdschap, ja kon geen woord sta
melen.
"Na eenige oogenblikken,rukte de Doctoor zich los aan dejteeder-
heid zijns kinds,groette den kapitein,drukte d'hand van Jan, en nog
inniger drukte hij die vriendenhand, als hij gehoord had, wat de
dappere manskerel dien nacht had verricht U, zegde hij U zijn
wij alles verschuldigd. Ja, bevestigde de gendarm, die goed
vlaamsch sprak, eere zij u,moedige jongeling.
"fj— Maar, zegde Jan, heer Docteur, hoe is het mogelijk datgi) u
hebt verstout dezen nacht naar huis te komen, niettegenstaande ik
u door de Vleeschhouwers Boone en Van Brantegem heb doen ver
wittigen?
Daarvan weet ik niets, niets
Is men u bij den Notaris Vosselaer niet komen zeggen, dat ik
u verzocht van dezen nacht niet terug te keeren, dat de Binders u
tusschen Erpe en Erondegem den weg hadden afgelegd, om u te
vermoorden
Alles wat ge daar zegt, vriend, is mij gansch onbekend 'twas
reeds laat, als ik den milden Notaris Vosselaer heb verlaten; ik had
mij daar bijzonder wel vermaakt en goed gelachen met de geestige
liederen en koddige spreuken van M. Sprietvlechter, eersten klerk
van den Notaris; wij reden onbevreesd door.mitsiken mijn knecht
voorzien waren tegen eenen aanval, toen wij in de lucht langs Oor
degem,een roode klaarte bespeurden); ik weet niet wat mij in wendig
zegde dat het mijne woonst was die brandde en wij deden 't peerd
loopen, zoo hard het kon. Omtrent Erondegem hoorden wij schie
ten en zagen 4 kerels den steenweg overloopen, in de rigting van
Ottergem twee ruiters zaten hen op d'hielen tien minuten verder
zagen wij ander gendarms en 't is van deze brave lieden dat ik ver
nomen heb, wat hier gebeurde.
En hebt gij niemand anders ontmoet? vroeg Jan.
Niemand.
Aardige zaken, zegde Jan in zijn eigen Vosselaer !Vosse-
laer!
Het bijzonderste, riep Florida, is dat vader ongedeerd is te
ruggekomen en dat wij allen ongehinderd zijn gebleven. Maar
Vader, Jan is gekwetst, ach, hoe heb ik Jat toch vergeten, och
mejuffer, 't isniets! Maar Florida zweeg niet, haar Vader moest
aanstonds de wonde onderzoeken en bestadigde dat het slechts ee
nige lichte schrammen waten.
Nu sprak Jan Clerker van terug naar huis terug te keeren, ver
mits zijn Vaderen Zuster in doodangst zouden verkeeren.
Zekerlijk, riep de kapitein, jongeling, gij hebt uwe rust ver
diend doch eerst nog eenige inlichtingen de tijd vervliegt en wie
weet wat er el lers omgaat! Hebt gij niet gesproken van een brief-
ken en van twee woonsten die gelijktijdig moesten geplonderd wor-
den
Ja, Citoyen bevelhebber, bij Vergammen te MEIRE.en Geest-
heUvei te LEDE.
De kapitein schreef de namen op en ging met Jan buiten,en beval
twee brigaden gendarms straks naar Meire te vertrekken en twee
andere, naar Lede. Ongelukkiglijk, niemand kende de baan en de
kapitein wilde niet gedongen dat Jan als leidsman meeging. Kom,
zegde hij, er staat nog volk bij de lijken der Binders; wij zullen wel
iemand vinden.
Het geval wilde juist dat daarjuist stond Dreas, de champetter
van Oordegem, reeds bejaard, zwetser van eerste klas, gedurig op
zijnen moed boffende, omdat hij onder Maria Teresia had gediend,
maar steeds alle gevaar vluchtende; zoohaast Dreas gehoord had,
dat er gendarms waren en de Binders op de vlucht, had hij zich in
tenue gezet en was op de plaats van 'r gevecht gesneld, alwaar hij
manhaftig en hoogmoedig, met zijnen sabel naar de lijken der Bin
ders wees, alsof hij alleen al die roovers naard'andere wereld had
gezonden.
Champetter! riep de kapitein.
Dreas sloeg aan: Kapitein! sprak hij.
Gij kent de parochie van MEIRE?
Zeer goed, kapitein
En de Parochie van Lede
ja toch, maar niet zoo goed als mijn vriend Coorman hier,
die heeft te Lede 'ne zoon getrouwd.
—Is dat waar? vroeg dekapiteinaan pachter Coorman.
Ja, M. de generaal, was 's pachters antwoord.
G jed! gij,champetter, zult twee brigaden mijner mannen naar
Meire geleiden en gij vader Coorman, rijdt met twee brigaden
naar Lede.
De Pachter,dit hoorende,werd verschrikt.
Ge kunt toe te peerd rijden?vroeg de kapitein aan Dreas.
Ik? te peerd! ik heb nog gediend bi) de Keizerlijke Dragon
ders van Latour.
E11 gij, Coorman?
Och Generaal, een weinig, als t beest met te hard loopt..
Maar... maar.
Wat is er?
Mijnheeren, sprak Coorman, eender rijkste boeren van tdorp
en uiterst bevreesd van met soldaten achter de Binders te zitten ik
mag heden 't dorp niet verlaten ons koe staat op t kalven en ik
moet absoluut t'huis zijn. Zoo, tot wederziens, Citoyens. En met
veel beleefdheid zijnen hoed afnemende, meinde hij te vertrekken
Halte-la, riep de kapitein, kwade uitvluchten rap te peerd of t
zal u rouwen.
Het kan niet zijn, heer generaal, ik moet thuis
Ha, riep de kapitein snet gramschap gij weigert wij zullen
u op't peerd moeten binden
Pachter Coorman zag dat het gemeind was, klom al zuchtende te
peerd en reed met de gendarms weg naar LEDE, terwijl Dreas, aan
't hoofd der andere brigaden, als een held van Woeringen, naar
^anTam Jan afscheid van Doctoor Dubien en zijne dochter, en
gelijk wij reeds weten, de kapitein, met eertigegendarms, vergezelde
hem tot aan d' Hope van Vrede, alwaar ook twee kloppende harten
gerust werden gesteld. JWordt^Voortgezet).
Trien. Wel, Tonia mensch, hoort toch 'nejkeer.
Tonia. 'k En mag niet, maat-lief.
Trien. Een minuutje.
Tonia. 'k Ben ievers pressant verwacht.