JAN OLÊBKER
laatste Binders van Vlaanderen,
Bijzonder Overzicht.
vrienden! Dat ze meekomen; uw Vrienden zijn de mijne.... Hee
ren. laat ons hier in de nevenkamer eenige oogenblikken vertoeven.
Op de kamer van den Stervende hadden de Heilige Mysteriën
plaats: de Mensch, aan de poort van d'Eeuwigheid, die gesterkt en
gezalfd worden, door de Sacramenten van zijn Heilige Religie....
Alles ontsnapt ons: Macht, rijkdommen, gezag, eer, Vrienden,
alles!... De groote Vriend, de God-Mensch, de Verlosser en Zalig
maker komt ons bezoeken en naar d'Eeuwigheid vergezellen...
Ach, en op onze tijden zijn er, die deze heilige Hulpmiddelen ver
stoeten,.zijn er die bij stervende de wacht houden, om als knech
ten van Satan, Ons Heer en zijn Hulp te verwijderen!,.
De oude Clercker lag daar als een neêrgevelden eik, zonder kracht
ol macht, maar met hoop en betrouwen, gezuiverd door een goede
Biecht, gesterkt door de H. Communie, gezalfd door het H. Olij-
sel... Ongetwijfeld zag hij de dood naderen, doch kalm bleef hij,
kalm en tevreden, maar zijn oogen zochten iemand... en toen de
eerweerde Dienaar Gods zich verwijderd had en dat Roosje aan 't
bed zat te krijschen, en dat de Docteur dsn naam van Jan ver
noemde: Jan, kermde hi), ach, waar is hij? ik wil hem spreken,
vooraleer ik sterfMr Dubien naderde, voelde den p jls van den
zieke; 't was de doodmarsch die sloeg: Vriend, sprak de Docteur,
Jan is hier. (En des stervende oogen fonkelden). Jan is hier, ik ga
hem roepen! Ach ja, sprak de stervende vader.
De Docteur ging in de kamer waar Jan verbleef, het hoofd io
d handen, waartussefcen de tranen zijpelden: Vriend, zegde hij
komt, uw vader roept u; wees moedig, goede Vriend; waarom zou
ik u bedriegen? zijn uren zijn geleld; wees bedaard en denkt op uw
lieve zuster.
Jan volgde den Docteur;
Hi) zag zijn vader liggen, de dood op zijn wezen, doch bij zijn
intreden poogde hij te grimlachen en stak d'hand uit. Jan wierp zich
op de kniën voor 't bed, en besproeide de vaderlijke hand met zijne
tranen: Vader! vader! riep hij uit. 't is mijn schuld, ik moest thuis
gebleven zijn! De oude Clercker bezag zijn zoon met een kalm
oog en sprak
e Jan... neen,., uwe schuld niet... goede brave jongen... thuis...
had men u... om...gebracht gelijk den gendarm.... Jan... alles wat
wij... bezitten... ligt in... in mijn slaapkamer, onder den blauwen.,
steen... Kom Jan... ik ga ster... sterven... Jan... Roosje... ik zegen
u.. uit g'heel mijn hert,., leeft deugdzaam., dient God och die dat
doet., troost., op zijn sterf bed..«Hier liet hij van vermoeidheid zijn
hoofd achterover vallen; er was een droef gesnik en geween op die
kamer... De oude kaas uit d'Hope van Vrede opende nogeens d'oo-
gen; en wat zag hij? Florida, geknield nevens zijn kinderen, en het
hoofd gebogen onder zijn laatste zegening... Een rimpellach kwam
op zijn stervende wezen; zijn doodstrijd begon; al d'aanwezigen
vielen op hun kniën; men las de gebeden der stervende, die krach-
of de
verhalen uit den Franschen Tijd
naar het uitgebreid tcerk van S. VAN EERGUCHT, Kunstschilder)
te Aalst.) 24' Vervolg.
XVI. Jan in droefheid. zweert de verdelging
der Binders.
Wee! wee! kreet Jan, ons huis brandt! en hij liep naar de plaats
der ramp Victor en John sprongen dadelijk achter hem, uit de
Diligentie.en volgden hunnen bedroefden Vriend.
De jongeling had zich niet bedrogen; zijn vadershuis was niets
meer dan een rookende puinhoop! Dreas de Champetter stond er
om de menigte in orde te houden en Jan ziende,kwam hij toegeloo-
pen: Zijt niet te zeer verschrikt, riep hij, uw vader en zuster zijn
gered en in veiligheid bij Mr den doctor Dubien. - Wat is hier dan
.gebeurd? Een gendarm alleen heeft het leven verloren, en zijn
arm peerd ligt verbrand in den stal! Champetter, wat is hier
gebeurd? Een schelmerij der Binders, riep de Champetter, van
gramschap op den grond stampende; op een half uur afstand der
Parochiekerk, aan den steenweg van Gent op Brussel, durven zij
zulken aanslag wagen!. Ach, ware ik niet afwezig geweest voor mij
nen dienst, Jan, ik, een oud-gediende van Maria Thresia, Ach,
Dreas, kermde Jan, laat al die overtollige woorden en zeg mij in
t kort wat hier gebeurd is? Wel.gi onverduldige jongen, luistert;
t is naar u dat ik wacht, sedert dezen morgend; en 't begon mij
reeds te verdrieten; ik zou liever op de Binders hakken en kappen,
als hier een domme menigte aan een brandramp te bewaken.
Dreas,riep Jan, den Champetter bij den schouder vattende met zulke
hevigheid dat Moor begon te grollen, hetgeen de dappere Andreas
ter dood verschrikte. Wilt ge mij, ja of neen, zeggen wat hier ge
beurd is? Maar seffens, Mr Jan, en meer dan dat. ik zal mijnen
last uitvoeren en u naar Valkensteen brengen; gelijk ge ziet, de
schade is niet groot. Goed laat ons gaan, wij luisteren.
En Dreas vertelde in lange termen dat daags te voren rond den
de gendarms die in d'Hope van Vrede logeerden, de
tijding kregen dat zij onverwi.ld met hunne gezellen een verkenning
moesten gaan doen; dat er nogtans een gendarm bleef; dat in
den namiddag doctor Dubien, Roosje had doen ontbieden, om bij
zijn dochter Florida te komen; dat de oude Clerker dus alleen
bleef met den fransgben gendarm; dat ten half tien, Roosje nog
niet terug was; doch Clercker had geen onrust, vermits zij van twee
knechten zou naar huis vergezeld zijn; ten 10 ure, Clercker en de
gendarm dronken samen een kanne bier, als eensklaps een gewec'r-
scheut door t achtervensterkin klonk en dat degendarm neêrstortte;
zijn hoofd was verbrijzeld; de oude Clercker, in dezer, nood, zijn
oude dagen vergetende, sprong op, liep zijn karabijn halen en wilde
naar buiten tegen de moordenaars; doch al de deuren waren g< sloten;
hij kon den huize niet uit; dan hoort hij een gekraaksel gelijk van
boomrijs dat in stukken gebroken wordt; hij ziet door de spleten der
deur een groote klaarte; de Binders hadden zijn huis in brand geste
ken, na deuren en waterluiken vastgelegd te hebben.... Jan sidderde
as een riet, bij het hooren van dit ijselijk verhaal: arme Vader,
zuchtte hij, wat moet de man geleden hebben! Uw Vader, ver-
telde Andreas, werkte als'ne leeuw; hij heeft mij zelf verteld, dat
hij niet beter meinde of zijn laatste uur was gekomen, de Binders
waren gevlucht, als zij hun werk voleind zagen; geen ziel op straat,
geen roepen of kermen kon helpen; uw Vader hoorde 't peerd bries-
schen, snikken en sterven; 't was gedaan met onzen braven Paro
chiaan, als gelukkiglijk op den steenweg passeerde den ouden sol
ferstekmaker Dikbinder; hij hoorde den braven Clercker roepen',
sneed de banden der deur af en reddealduszijn leven, 't Washoogen
tijd, want nadat zij samen cenig geld en zilverwerk hadden gered,
dan stortte het dak in. Op t eerste gerucht van den brand, zoo ging
Dreas voort, was ik aan 't hoofd eener bende Boeren komen bijge-
sneld; onder mijn geleide, Mijn Vader! mijn Vader! kreet Jan;
waar, hoe is hij? Dezen morgend ben ik naar Valkensteen geweest;
uw Vader had een onrustige nacht gehad,doch was buiten gevaar;
ik zeg dus, jongeling en mijnheeren, dat na dat wij den brand ge-
bluscht hadden, er onder mijn bevel een klopjacht is gedaan in 't
omliggende, dien nacht zelve; en gelukkig voor de Binders....
Maar is 't geen Berechting welke wij hooren? 't Wordt reeds dem-
ster, en mijn oogen beginnen te falen.
Jan stelde zich in gansch zijne lengte naar den kant, waar hij de
bel der Berechting hoorde; zijn oog gloeide; zijn hart klopte, zijn
adem was ijgende; 't gerucht naderde, en ging naar de richting
welke zij zeiven namen, naar 't kasteel; eilaas! kermde Jan, er zijn
daar maar twee huizen van Oordegem; Champetter, om de liefde
Gods, zegt mij g'heel de waarheid? De waarheid, jongeling,
dezen morgend zegde men dat uw Vader buiten alle gevaar is.
Maar 'ne man van zijn jaren, kermde Jan, en zulken schok!
Ach, waarom ben ik van huis gegaan!
Jan, sprak Victor, Vriend, bedroeft u niet op voorhand; en
waart^gij nog thuis geweest, de wraak der Binders...
De öercchting was nu in 't zicht; ze trok naar 't kasteel; Jan zag
den Eerweerden Pastoor die 't Alderheiligste droeg, hij zag dat twee
dienstboden van 't kasteel met brandende lanteerns nevens den kos
ter gingen, en de man die achter de Berechting trad, was niemand
anders dan Doctor Dubien.... Jan ontdekte zijn hoofd, zijn gezellen
volgden dit voorbeeld en allen vergezelden de Berechting; aan de
poort van Valkensteen, vooraleer met den Oppersten Trooster den
stervende te gaan versterken, de eerweerde Herder gaf den zegen
met het goddelijk Sacrament, entoen allen terug opstonden, Jan
liep naar den Doctor en tikte hem op de schouders: Ach Vriend,
sprak de Doctor.ge zijt eindelijk daar en in zulke omstandigheid!
't Is dan toch waar't is... Vriend, 't is voor uw Vader; een
schielijke geraaktheid; door spoedige hulp is hij beter en alle hoop
blijft niet verloren... kom, volgt ons! Ik ben hier met twee
tige aanroepingen tor de hulpe van God en zijn Heilige,die schoone
gebeden van: Vertrek, Christene zielEn eenige minuten nadien
was de oude Clercker van den lijst der aardebewoners geschrabt.
Jan had hier geenen Vader meer.
•••Kill
Jan was een dappere jongeling, maar een goede brave zoon; Moe
der was al lang dood, nu volgde Vader haar in d'eeuwigheid; en
dit zoo schielijk, zoo onverwachts! Jan was overwonnen door de
droefheid en geen woord, uit zijnen mond te krijgen; ach, ge
lukkig die zijne droefheid in tranen kan ontlasten; verscheide uren
verliepen; Jan trok zijn schouders op bij de troostwoorden zijner
Vrienden; hij zccht niets dan d'eenzaamheid, en toen de oude Cler
cker in t gewaad der dooden was afgelegd, dat er een Krucifix met
wijwater, palmtak en brandende licht, 't Gelool, de Hoop en de
Liefde nevens den Afgestorvene verbeeldden, Jan stond daar, als van
d'hand Gods geslagen, stond daar, kustte het kille voorhoofd zijns
Geliefden Vader, drukte die teedere koude hand. Eenigen tijd bleef
hij sprakeloos het ontzielde lichaam aanstaren; een hevige strijd
ontstond in zijn binnenste; eindelijk brak de dijk door:dikke tranen
bonsden uit zijne oogen en met plechtige stem sprak zijn mond:
Rust in vrede,gij mijn Vader.dien ik altiid zooteederlijk bebbemind;
gij brave, goedheriige ziel. die nooit iemand kwaad deed en altijd
den rechten weg vclgdei! Rust in Vrede: maar ik, uw zoon, Vader,
ik zweer u, gij kunt mij hooren van in den hemel, ach, met uit
wraakzucht maar ter uwer gedachtenis, en om mijne landgenoten
te helpen, die dagelijks om hunne zuurgewonnen kroonstukken als
dieven worden vermoord, ik zweer u van al mijne krachten te ge
ven, van zelfs mijn leven ten beste te geven om de Binders te ont
dekken en uitte roeien. Ja, Vader, en moest ik in dezen strijd
vallen, ik zal toch uwen naam vereerd hebben, ik zal mogen zeggen
dat uw zoon zijn jonkheid in geen dartelheid of dronkenschap heeft
versmacht!
Jan hoorde niet dat de Docteur en zijne dochter achter hem wa
ren genaderd; ja, hoorde niet dat eene zachte vrouwenstem Bravo,
Jan! zegde.
«Maar, ging hij voort, mijne zuster! het kind dat hare moeder
schiers niet gekend heeft...
Vader, sprak Florida hier, vader.ik heb u een verzoek te doen.
Jan keerde zich om, halfverlegen en zweeg. Wij hebben daar,
ging de juffer voort, wij hebben een held aftig besluit gehoord. Va
der, een verzoek, dat Roosje tot de terugkomst van Jan, hierbij
ons moge wonen, als mijne Vriendinne en Zuster.
Deze vraag werd dadelijk ingewilligd; Jan maakte alles den Vrien
den kenbaar; Victor verklaarde hem nimmer te zullen verlaten;
John prees het besluit der twee manhaftige Vlamingen en daags
nadien ontving kapitein Delfoer te Gent een brief uit Oordegem,
waarin Jan Clercker en Victor Leefmans zich als Vrijwilligers aan
boden, tot bevechting en uitroeiing der Binders. ('t Vervolgt.)
(Keizer Wilhem en zijnen Kanselier.)
Wilhem. Hei daar, kanselier'?
Bismarck. Sein Kaiserliche Mnjosteit.