JAN CLEXSUa .-impen, IHisïraïrtn en ©«gelukken. Saaiste Binders van Vlaanderen, of de verhalen uit den Franschen Tijd. naar liet uitgebreid werk van S. YAl? DERGUCHT, Kunstschilder) te Aalst.) 30' Vervolg. XVI. Den Notaris Vosselaer. Een nieuw tijdstip breekt aan: irij moedige herten gaan hun ver stand en hun krachten te pande stellen, tot ontdekkingen uitroeiing der Binders nu wordt het tijd de kopstukken der Bende te doen kennen en bijzonderlijk aan meester Vosselaer zijn schijnheilig mas ker te ontblooten en hem in 't volle daglicht van zijn helsche deuge- nieterij te doen kennén. Die Notaris Vosselaer, met zijn kaal hoofd, dunne lippen en ge durig dien blauwen bril op zijnen scherpen snuifneus,'t was'ne vent om iemand schrik en achterdocht in te boezemen: en arglistig, diep gestudeerd moest zijne handelwijze geweest zijn. om hem te brengen tot den graad van vertrouwen, welken hij in 't openbaar bezat. Zijn vader, dien hij nooit gekend had, was 'ne werver voor 't Oos- tenrijksche leger, Frans Vosselaer genaamd, die te Brugge woonde, en er menigen ongeletterden en onvoorziebtigen jongeling tegen zijnen dank bij't leger aanwierf en zijn Ouders in doodangst dom pelde. Dikwijls werd zulke jongeling dronken gemaakt, van geld voorzien, een drinkebroer of koporaal teekende voor hem en 's an derdaags ontving hij thuis zijn reispak om naar 't regiment te ver trekken. Zekeren dag had de werver Vosselaer op zulke wijze een brave boerezoon verleid en doen teekenen; de boer moest opgaan, doch de werver kwam er slecht van af; door de gezellen van den jongman werd bij zoo duchtig afgesmeerd, dat h eenige dagen na dien aan de gevolgen zijner wonden in 't hospitaal overleed. Er volgde een onderzoek, een der daders werd opgeknoopt, doch de werver lag toch onder de groene sargie tot groote blijdschap der Ouders, welkers zonen hij had verleid. Zijn weduwe overleefde hem niet lang; en het knaapje Jacobus bleef gsnsch ouderloos en •werd uitgedaan bi) een jonge vrouw van Snellegem, wierechtgenoot beticht van moord,in de gevangenis verbleef; daar moest 't kind zijn tot den ouderdom van 7 jaar, alsv anneer men hem in een weezen- huis zou plaatsen. Zekeren dag, 't kind was dan 5 jaar, voor de deur des huizes met andere kinderen spelende, trof h t d'aandacht van 'ne rijken engelscben Milord sir Edgar Smids, onlangs met zijn echtgenote en twee zoontjes in Brugge aangekomen. De verandering van lucht bad een der tweelingen gedood; vaderen moeder waren ontroostbaar en voedden 't gedacht, een ander kind van denzelfden leeftijd, als het hunne aan te nemen. Jacobusken Vosselaer beviel hen; de voedster gesproken, bij de familie gegaan en acht dagen nadien woonde de jongen van den werver Vosselaer ten huize van Sir en Lady Smids, en strekte tot speelgenoot aan hun jong zoontje James, met welken hij zich zeer wel scheen te verstaan. De jongens groeiden op, en 't Vosselaerken werd behandeld en onderwezen benevens het Engelsch milordje, ja bijzooverre, als de jaren gevor derd waren, dat zij samen op een Collegie werden gesteld en later ineen Universiteit. Jacobus was een oprechten deugeniet, maar in zulke schijnheilige en valsche streken geconfijt dat hij de volle ge negenheid van die brave familie won. Er verliepen dagen, weken en maanden, Lady Smids werd ziek, ze stierf; en te dezer gelegen heid liet Jacobus zulke geveinsde droefheid blijken, dat Sir Edward niets anders peisde, als de jongeling was zeer verstandig, (hierin sloeg hij den bal niet mis,) en ten uiterste dankbaar en der Familie genegen. Terwijl de jonkheden hun Universiteitsleven doorbrachten, ge beurde het, dat zaken van groote aangelegenheid den Engelschman terug riepen naar Engeland; hij vertrok dus naar Londen, zijn zoon James onder de bescherming latende van Jacobus Vosselaar; eilaas! hij vertrouwde hem aan eenen tieger. De zaken vielen in Engeland aan den langen slenter, 't waren maanden en maanden dat Sir Edward in Londen moest blijven, en zekere dag kwam in België bijjzijn zaakwaarnemer de tijding toe, zijner schielijke dood. Voor de jonge James was die tijding een donderslag, voor Jacobus, een snijdende bliksem; hij had een erfdeel verwacht en stond nu in de wereld, zonder eenig fortuin, doch met een ziel vol haat en helsche streken... Wat doet hij? Na in d'eerste droefheid zijne tranen te hebben laten vloeien, hij spoort James aan om zelf naar Londen te vertrekken, om er de nalatenschap zijns vaders te vereffenen; James vraagt, smeekt hem om als reisgezel mee te komen; Jacobus stemt eindelijk toe; hij gaat voorop naar Oostende om de plaatsen op het schip te bespreken, wacht James af, trekt met hem naar d'eenzame duinen der zee, langs Mariakerke; beiden bewonderen de schoon heden der natuur, de macht en de grootschheid van den Oceaan si\ zijn vermoeid en nemen hunne rust op 't zand; James klaagt van dorst; Jacobus heeft een fleschke likeur, bijzonderlijk geschikt, zegt hij, voor de wandelaars op 't strand. Hij veinst ervan te drinken, geeft het daarna aan James, die met volle teugen den drank in- zwelgt; ze gaan voort. Eenige schreden verder, James wordt onpas selijk;'t is niets, zegt Jacobus, iden drank welken wij ingenomen hebben, zal het doen overgaan; James begint met wankelende stap pen te gaan; hij krijgt vaak, zet zich neer in de laatste stuipstrek- kingender dood... Jacobus Vosselaer was moordenaar, moorde naar van den zoon zijns weldoeners; niemand in Oostende wist van de aankomst van James, doch de jonge schelm was nog niet gerust; hij haalt een tweede fleschken uit, ledigt het op 't aangezicht zijns vriends, een rookende damp stijgt op,het lijk is niet meer kennelijk. Met opium was het slachtoffer vermoord, vitriool had gediend om zijn lichaam te schenden en afziehtelijk te maken. Eenige uren nadien, Jacobus scheepte in zee naar Engeland, alwaar hij doorging als de eenige zoon van den rijken sir Edward Smids en gansch dezes nalatenschap erfde. Brassen en slempen, zijn lichaam en zijn ziel bezoedelen, ver. voorderen in goddeloosheid en boosheid, zich wentelen in alle slach van ondeugden, dit was het leven van den jongen rijke: verscheide jaren bracht hij aldus door. werd te Londen vermaard door zijne buitensporige uitgaven, geraakte op't zand, pleegde schrokkerie en bedriegerij, lukte in vele zij ier schelmachtige ondernemingen, doch eens boet het voor al; op heeterduad van een groot schelmstuk werd hij beirapt, gevangen, voor de Rechtbank gebracht en veroordeeld tot levenslangen dwangarbeid in d Eilanden; aldaar werd hij een volmaakte schelm, vloekte tegen God, Religie en Priesters; er was niets dat deugde in dat schepsel, en zijn afschuwelijk schelmstuk was een eerste keten die hem benevens honderde andere, aan het zwartste Ongeloof hield vastgekluisterd: hij dwangarbei lde daar als een wild gedierte, en studeerde in die lange dagen en weken en maanden, hoe hij, tot het maatschappelijk leven teruggekeerd, aan de fortuin en de plezieren zou geraakt zijn. De galeiboef Jacobus stelde zich aan 't hoofd van eenen opstand, en werd ter dood ver oordeeld, ja opgehangen, doch de schavuit leefde nog, d'helsche macht moest met dien aartsschelm de Vlaanderen straffen; hij werd opgenomen door twee knechten der geneeskundige ontleedkamer, in 't geheim bezorgd, geraakte uit de Guyanen, langs Rotterdam naar België, zijn Vaderland en landde juist aan op 't oogenblik dat het Fransch schrikbewind een groote wanorde verwekte en veel schurken en schobejakken in d'hoogte bracht. Jacobus Vosselaer, vernemende dat de Rentmeester van d'En- gelsche Familie te Brussel een groote plaats bekleedde, ging er bij, en deed hem een valsch en huichelachtig verhaaal over d'ondank- baarheid van oir James, van welken hij nu, zegde hij, voor al zijn goed, verstooten en verlaten was. De Rentmeester had medelijden met den galeiboef, bezorgde hem een plaats te Brussel, Jacobus schit'erde er door zijn werkzaamheid en zijn Jacobijnschegevoelcns, geraakte in de gunst der koostukken en mocht weldra tot een hoog ambt aanspraak maken. Toen tertijde ontbraken er Notarissen in bijna al de kleine steden der Belgische Departementen, hetzij door ontslaggeving, hetzij omdat de titularissen geweigerd hadden, den eed van getrouwheid aan de Republiek en haat aan 't Koningdom. Kortom, om de zaak in eenige woorden uit te leggen. Jacobus Vosselaer geraakte zoover dat hij, met volle toestemming der mees ters van den dag, zich in Aalst kwam vestigen en er het ambt van Notaris mocht uitoefenen. Op een maand tijds was de zaak geklon ken; zijn naam moest He lafaard niet verzwijgen; immers, al wat hij in Engeland had uitgesteken, stond geboekt op den naam van James Smids, en deze kon nist teruggekeeren om zijnen moorde naar» en den dief zijner goederen te beschuldigen. Toen zijne studie geopend was, stelde meester Vosselaer zich zo# vriendelijk voor. en zoo gedienstig voor allen, dat hij weldra 't ver trouwen van eeniegelijk had gewonnen en verscheide klerken moest nemen. Voorde kleinste zaak over welke men hem twam spreken, gaf hij een beleefd en verstandig bescheid, en indien de zaak van eenige aangelegenheid was,dan werd de kalant rijkelijk beschonken. Slim en arglustig zijnde en bekend met de wetten des Lands, zoo kon hij aan menigen landsman en geringen burger, goeden raad geven, hetgeen hij met uiterlijke beleefdheid deed, zonder iets voor zijn moeite te willen rekenen. Zoo kreeg hij den naam van een deugdzaam en onbaatzuchtig man, en deze naam stelde hem in staat, om zijne, schurkerijen en bedriegerijen op een groote schaal te bewerken, zonder dat men eenig vermoeden op hem zou hebben; ja, niet genoeg met zijn kantoor als een roovershol te gebruiken, niet genoeg van valsche handteekens te vermenigvuldigen en dik wijls zijn klienten een andere akt te doen teekenen, als dengene welken zij hadden hooren voorlezen, Notaris Vosselaer was daaren boven het opperhoofd en de behendige Aanleider der Binders, nogtans zoo geheimelijk, dat zelfs de Roovers, uitgezonderd eeni- gen, er niets van wisten. Uns geliefde Vaderland beleefde alsdan droeve tijden. Defransche Sansculotten, na Parijs en bijna g'hcel Frankrijk, door een bloed bad gesleurd te hebben, hadden ons landeken ten tweedenmale op d'Oostenrijkers veroverd en brachten ons een vreemdsoortige goddelooze vrijheid. D'Edelliedcn, welke bijtijds niet vluchtten, werden gevangen, gedeporteerd of ter dood gebracht en hunne goe deren verkocht. De kloosters werden afgeschaft, dc Religieusen, verjaagd of gedood en al hun goed aangeslagen, ingepalmd en pu bliek verkocht. In den naam van vrijheid en gelijkheid, werden d'afschuwelijkste schelmstukken bedreven. Om de Priesters met eenigen schijn van rede weg te krijgen, had men hun eene soort van Eed opgelegd, welken zij volgens geweten niet mochten doen. Bijna allen weigerden en werden dusvolgens vijanden van den Staat ver klaard, den dood schuldig, en achtervolgd tot in geheimste schuil hoeken; want het grootste Priesters, hun volk zonder geestelijke hulp niet willende laten, hielden zich verstoken. Notaris Vosselaer, op wiens wezen alle maskers pasten, ging hij velen door, als een deugdzaam man,- groote geheimen warden hem toevertrouwd, ja dikwijls kwam men hem raad vragen tot het versteken van geeste lijke personen of het doen-vluchten van andere, welke achtervolgd waren, en zulks was hem een bron van rijkdom. Van den eenen kant tapte hij de slachtoffers, groote sommen gelds af, en van den anderen kant verkocht hij hun geheim aan "t Fransch Gerecht. Onder al de aftrogchelingen en schelmstukken welke hij in dien zin bedreef, willen wij er slechts éene aanhalen, welke in verband komt met het verhaal der Binders. ('t Vervolgt.) Te Brussel op de Vogelmarkt wordt de bedriegerij gepleegd van de borst der (sysjes) geel te verwen en dezelve als mans aan 1,50 te verkoopen, alhoewel ze maar 'ngn halven stuiver weerd zijn. Donderdagavond van d'ander week, werden te Brussel in 't gasthuis, 2 personen ingebracht; een muzikant en een meisje die kwamen uit de danszaal De-Vos nabij de groote Markt; de dochter was met haar kind op den arm naar de danszaal gekomen en had er den artist een jat vitriool in zijn wezen gegoten, dat hij riskeer

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1881 | | pagina 3