laatste Binders van Vlaanderen,
of de
verhalen uit den Franschen Tijd.
naar het uitgebreid werk tan S. VAN DEB GUCHT, Kunstschilder
te Aalst. 32* Vervolg.
XXVI. KRIJGSRAAD. GELD TERUG.
't Was rond 9 ure 's voornoens: Jan Clerker en Victor Leefmans
zaten in d'Afspanning de Koornbloem hun pijpje te rooken.
Jan schudde half droefgeestig zijn hoofd.
Victor, zegde hij.
Wat is er, vriend Jan
Dien braven Mr De Winter, waarvan ik u zoo dikwijls gespro
ken heb.
Ja, die dit groot losgeld moest betalen.
Hij is dood! de bazinne komt het mij daar te zeggen. De
laatste maal dat ik hem zag, had hij een ziek en lijdende opzicht,
maar dat de Dood zou gevolgd hebbenach, wat is 't leven hier
toch
j|Kom, kom, sprak Victor, men neemt de zaken gelijk ze zijn;
't is komen en gaan! Wat gaan wij nu verrichten? John Stiermarck
is alleen op jacht, en wij?
Wij, zegde Jan, den rook zijner pijp naar 't plafon blazende,
we gaan eerst achter geld zoeken
Dat is van allereerste noodzakelijkheid; want joos zit bij mij
in de kas.
En we kimnen toch van den eersten dag, aan kapitein Delfoer,
geen pree gaan vragen, sprak Jan.
Ondertusschen, bemerkte Victor, ergaat hier tebetalen vallen.
Zonder een woord te zeggen, nam Jan Clercker zijn portefeuille
uit den zak, haalde er een klein papierken uit en toonde het aan
zijnen vriend. Victor las.
n Ik, ondergeteekende, J. JB. De Winter, grondeigenaar te Aalst,
geve en legalere aan Joannes Clercker, zoon Adriaan, gebortig van
Oordegem, de som van negen en veertig duizend franken, te ontvangen
bij den Notaris Jacobus Vosselaer te Aalst, welke som den vermelden
Notaris is toevertrouwd door mijne huisvrouw Maria Van der Gucht,
om mijne verlossing uit de gevangenis te bewerken en die hij tot dezen
dag onverrichter zake heeft behouden.
Oordegem, 30 April 18
Jan Baptist De Winter.
Ai, ai,sprak Victor lachende, eerder zoudt gij een duif uit de
klauwen van den grijpvogel in de lucht nemen, als...
Als dit geld, wilt gij zeggeu.
Ja Jan, als dit geld uit de klauwen van dien eerlijken duiten
dief te halen.
Victor, zegde Jan, we gaan twee vliegen met een lap slaan,
of beter gezegd, drij
'k Luister. Ik moet mijn 49,000 fr. hebben; gij, 't geld
van het erfdeel uwer tante door Sprietvlechter ingeslokt; tot hoe
hoog beliep het?
Tot 30,000 franken.
Welnu, 't is rond den tienen, vooraleer de noenklok slaat,
hebt gij uw dertig duizend en ik mijn negen en veertig duizend
frankenIs dat geen twee vliegen in een lap?
Ja, en goudvliegen; maar de derde, vriend Jan?
victor, we zijn opspeurders der Fransche Republiek?
vrijwillige, doch thans verplichte opspeurders!
Wij hebben gezworen niet te rusten, of die vervloekte Bende
der Binders moet uitgevoerd zijn?
Dat hebben wij.
Welnu, er valt zonder uitstel te werken; en wat mij aangaat,
mijn vader-zaliger zegde altijd: Recht naar 't hoofd! en 'k ben van
zijn princiep. We moeten 't hoofd van dien draak afkappen.
En dit hoofd?
Is, zegde Jan in d'oorcn van Victor, dit hoofd is Nota
selaer.
- Hum, hum, sprak Victor, 't is gemakkelijk gezegd; er zijn
eenige halve preuven; maar moest ge luidop zeggen, wat g'in mijn
ooren fezelt, g'en zoudt hier nieï lang in de Koornbloem vernach
ten.
t Hoofd, zegde Jan naar 't hoofden 't hoofd getroffen,
alles valt; Victor, we gaan, zondereenigen uitstel naar de Nieuw-
straat. Kom, eerst naar ons kamer, zien of onze pistolen in goeden
staat zijn, misschien hebben wij ze noodig, want Vosselaer en zijnen
Sprietvlechter zijn niet te betrouwen....
Zouden wij Moor laten méégaan?
Wel, waarom niet, wij moeten ons immers niet geneêren bij
een persoon die onzen schuldenaar is.
Vijf minuten nadien waren onze vrienden, gevolgd door Moor,
waren zij op weg langs de Kerkstraat over de Groote Markt om zich
naar 't huis van den Notaris Vosselaer te begeven. Reeds waren zij
in 't zicht dier woning, toen Jan eensklaps bleef staan en tot Victor
zegde: Maar, kijk nu eens, er staat een cheese voor 't huis van den
schNotaris. Ja, En is 't niet Mr den Doctor Du Bien, die
er uit stapt? Inderdaad, 't is onze achtbare vriend. Victor,
mij dunkt dat we best zullen doen eenige oogenblikken te wachten
en in den Tapperij een glas bier te gaan drinken. Waarschijnlijk
komt de Doctor zijn geld halen, hetwelk ik hem sedert lang had
aangeraden. Vosselaer en Sprietvlechter, 't en gaat u geen plezie
rige dag zijnuw geld moeten afschieten en uw eigen op weg naar
de galg zetten!...
Terwijl Jan en Victor iji de Tapperij zijn, zullen wij maar
eventjes bij den Meester Notaris Jacobus Vosselaer binnentreden.
Hij zit in zijn bijzonder kantoor, zit er te spreken met Sprietvlech
ter en beide helsche schurken lachen van voldoening; binnen
twee dagen immers moet de groote slag .gegeven wordende Post
maal uitgestroopt en in d'hofsteé van pachter Ganzerik den ponk
geroofd. Laat Dischgers daarmee geworden, zegde Sprietvlechter;
en wat de Postmaal aangaat, Pieter La Marche zal er aan 't hoofd
staan. Een miljoen en honderd duizend franken, sprak Vosselaer;
't is maar dat er daar dag en nacht moet opgepeisd worden. En eens
die som in ons bezit, we laten al d'ander in brand en te samen,
Sprietvlechter, te samen gaan wij in een vreemd land, leven als
prinsen.Zijt ge dan toch zoo haastig, Notaris? Ja, vriend,
er hangt mij zuiver een ongerustheid op 't lijf; mij dunkt, dat het
ons onmogelijk gaat worden onder den schijn van eerlijkheid de
menschen te blijven bedriegen. En ziet, men begint ons te mis
trouwen. G'hebt daar Mr De Winter, van de Zoutstraatpoort, die
altijd zooveel betrouwen in mij hadhij is gestorven zonder mij te
roepen voor zijn testament; een andere Notaris heeft hij doen ont
bieden.... Ja, men begint mij te mistrouwen.
Nu, dat doet er niets aan. Wat geeft ons 50, 60, 100 duizend
franken, wij die binnen twee dagen over 't miljoen in ons bezit
zullen hebben! En als ik u den raad mag geven, al wie om zijn geld
komt, geeft het dadelijk; en nu kan ik niet verstaan, hoe ik zoo
dwaas geweest ben van voor een som van 52,000 fr. die weduwe
te Meire te gaan vermoorden en mij zooceel onaangenaamheden op
den hals te halen.
De Notaris ging op 't gezegde van zijnen meesterklerk antwoor
den, als 't gerucht van een rijtuig dat voor zijn huis stilhield, hem
opmerkzaam maakte. Er werd gebeld en men hoorde d'oude meid
de straatdeur openen.
Hoort! zegde Vosselaer, den wijsvinger met veelbeduidend
teeken omhoog heffende.
Sprietvlechter spoedde zich naar zijnen lessenaar, en de Notaris
begon statiglijk zijn boeken te doorbladeren, even alsof hij iets
zeer belangrijk te verrichten had. Nauwelijks waren zij aan hunne
geveinsde bezigheid onledig, als de klerk kwam aanmelden, dat de
heer Du Bien, doctor van Oordegem, den Notaris wenschtte te
spreken. Laat dien heerdadelijk binnenkomen, zegdede Notaris.
Van weërskanten werd er beleefdelijk gegroet. Goeden dag
Mr Du Bien, hoe gaat het met uw gezondheid? Zeer wel, gelijk
ge ziet.Wees zoo good u néér te zettenik ben aanstonds tot
uwen dienst.... En meester Jacobus doorsnuffelde nog eenige blade
ren, totdat hij miene maakte van gevonden t'hebben hetgeen hij
zocht, de pen achter zijn ooren stak en op den vriendelijkslen toon
der wereld zegde:
Wel, mijn goede heer Du Bien, 't is zoolang geleden dat ik
de eer niet gehad heb u te mijnen huize te zien? Ja, M' den No
taris, het is reeds van den avond dat de Binders mijn kasteel heb
ben willen plunteren. En gelukkiglijk verjaagd zijn. Sedert
dien, Mr den Notaris, ben ik nog in uw studie geweest en heb de
eer niet gehad u te zien; het was telkens uwen geleerden meester
klerk die mij ontving.
Hier volgde van weërskanten een lofspraak over Sprietvlechter,
bij wijze van inleiding, gedurende welke de Notaris plaats geno
men had aan de tafel rechtover den Doctor: Vergeef mij, M', zegde
Dr Du Bien. dat ik u in uwe bezigheden kom stooren; maar ik
vinde mij gedwongen u iets te komen vragen, dat u misschien zoe
aanstonds eenigzins moeielijk zal vallen.
Laat hooren, goede Mr, gansch t'uwen dienste.
Ik bevinde mij, heer Notaris, in eene dringende omstandig
heid en heb geld, zeer veel geld noodig. Ge weet dat ik u over
meer dan een jaar de som van negen en zeventig duizend franken
heb gebracht, welke gij op intrest hebt willen aauveerden, indien
gij mij die som binnen korte dagen kondet wedergeven, gij zoudt
mij zeer verplichten.
De Notaris verbleekte zichtbaar; zoo groot was zijn aandoening,
dat hij in 't begin niet kon antwoorden.Sprietvlechter bemerkte zijns
meesters verlegenheid en verhaastte zich te zeggenDe Notaris zal
zeer gevleid zijn, M', u aanstonds de vereischte som te keeren. De
goede man staat daar te bobben, hij vreest u te moeten uitstellen,
en dit is mijne schuld, daar ik vergeten heb hem te zeggeu dat er
dezen morgend twee maal honderd duizend franken van zijn geld is
ingekomen. Ik zal u aanstonds de som aftellen. In welke munt be
lieft Mr betaald te zijn?
Dat is mij gelijk, doch als ik mag verkiezen, betaalt mij in goud.
Sprietvlechter telde 't geld, Bchreef eea kw;jtbriefje, de Docteur tee-
kende, streek zijn schijven op en do Notaris, tot bedaren gekomen,
sprak hem vriendelijk toe Mr indien ik u met een meerdere som kan
helpen, ge moet mij niet sparen.
Hertelijk dankbaar, heer Notaris, ik heb heden geen grootere
som noodig..,. Deze woorden zeggende, haastte den Docteur zich de
som in een lederen zakje doenwant de man was bevreesd en gejaagd
om uit den huize te zijnde bleekheid van den Notaris, zijn gloeiende
oogon, zijn verslagendheid hadden hem bevestigd in al hetgeen hij van
Jan Olerker had gehoord. De Notaris mocht pramen en bidden om te
blijven middagmalen, om een glas morgendwijn te drinken; de Docteur
weigerde boleefd, doch met nadruk en was maar gerust, als de valies
met de 79,000 franken in zijn cheese berustte. Mr, vroeg de knecht,
waar moet het peerd gestald worden? Nergens, Dries, nergens, jon
gen; ik ben zeer haastig om thuis te zijn; wij kunnen onderwege, als
't noodig is, 't peerd in d'een of ander herberg wat laten rusten. De
knecht legde de zweep op 't paard en de cheese reed kletterende de
Nieuwstraat uit. ('t Vervolgt.)