JAN-CLËHKËH
laatste Binders van Vlaanderen,
Doka. Dief: schobejak, smeerlap, bedrieger, enfin, alle criemen
■ijn de zijne Sabina. Laat ons toch oppassen, menschen, 'om deor
mets van al die liberale en geuze-leeringen besmet te worden. Alia, elk
'me goeien dag. - Van de gelijken, tot op 'nen anderen keer, als er wat
meer tijdis.
of dé
verhalen uit den Franschen Tijd,
naar het uitgebreid werk van S. VAN DER GUC1IT, Kunstschilder
te Aalst. 3s-c Vervolg.
XXXV. De Binders maken zich veerdig.
Terwijl de Aaistersche solferstekverkooper, op 't gras uitgestrekt,
zijn pijp rookte, d'oogen naar 't Pachthof gevestigd, bracht de
familie van pachter Ganserik d'aangenaamste uren over welke zij
sedert langen tijd had beleefd. Hunne Eigenaars waren daar, Mr Du
Bien had zijn inzicht te kennen gegeven dat pachter Ganserik met
zijn zeven duizend kroonen de hoeve met aanpalende landijen moest
koopen; men was vrolijk aan 't eten; juffer Florida scheen de vro
lijkheid zelve, klapte toch zoo gemeenzaam met de Pachteres, ter
wijl de zoon Tist met zijne eenvoudige gexegdens en antwoorden,
meer dan een schatergelach deed ontstaan. En daar buiten scheen
en blonk de lieve zoune, met buitengewonen glans en kracht voor
den tijd van 't jaar.
Ja, in die nederige eetplaats van 't pachthof te Massemen was
oprechte en genoeglijke vreugd, en 't deed allen hertpijn als den
Doctor rond 6 ure opstond en zijn besluit bekend maakte van dade
lijk te willen vertrekken, des te meer, zegde hij, dat er een onge-
weerte kan komen; de dag is te bijzonder schoon geweest voor 't
saisoen, de wind is naar 't westen gekeerd en in de verte komen
reeds dondertorens op.
Wij moeten niet beschrijven met welke teekens van oprechte
dankbaarheid Mr Du Bien en zijn Dochter door g'heel de familie
Ganserik werden uitgeleide gedaan, begroet en achterna gewenscht,
zoover als de spraak kon reiken. Dan ging 't braaflandsvolkbinneu,
om nogmaals den lof te vermelden dier brave Eigenaars, welke van
hunnen kant al de genoegelijkhedensmaakten, welke een wandeling
te velde in de wellustige Mei-valavonden oplevert. Het meiischélijk
hert borrelt over van vreugd, als het iemand wel gedaan heeft,
geholpen in 't lijden van geest en lijf, geholpen door een aalmoes,
door een medelijdend en troostend woord, door 'nen traan in chris
telijke gemeinzaamheid gestort.... D' Du Bien liet achter zich een
brave Familie, welke hij wist om zijnentwil in vreugd en blijdschap
verkeerde, en de bejaarde en statige Man der kunst. wie. zou het
geloofd hebben, hij was zoo lachlustig en speelzie'k als zijne doch
ter, in de volle lente van haar leven en bijna zonder bekommernis.
Ook was aan zijn oog en aandacht ontsnapt de verandering van 't
weer, 't onrustig heen en weêr vliegen der vogels, het laag gefladder
der zwaluwen, een zekere bangte en alle ander teekens die een 011-
geweerte voorafgaan.
Doch meer en meer duidelijker liet het Ojiweêr zijne aankomst
melden, en nu versnelden Vader en Dochter hunne stappen, totdat
een vinnige bliksem, gevolgd door een kletterende donderslag hen
deed stilstaan. De eerste vraag in zulke gevallen is: wat gedaan?
Lang moest de Geneesheer niet bezinnen; hij zag.de dreigende wol
ken opkomen, 't begon te regenen en hij zegde dusvolgens: Florida
kind, door dit 0:1 weêr naar Valkensteen terug keeren, ware onvoor
zichtig; 't beste dat er ons te doen staat, is van weèrom te gaan bij
pachter Gansenk; gaat het weer niet over, we kunnenervernachten.
Gelijk ge wilt, Vader; of anders zouden wij als twee natte knor
hanen kunnen thuis komen. Wonderbaar meisje, dacht de Ge
neesheer, het on weêr maakt haar niet banger als de karabijnen der
Binders! doch hij zegde daar niets van, zijn vast gedacht zijnde, dat
Uien de kinders door eigen lof tot geen trotsehheid mag brengen.
Ondertnsschen regende het met dikke druppels en rolde de don
der, terwijl zij zich spoedden en in 't Pachthof aankwamen, juist
bijtijd om niet overcast en overspoeld te worden door een gewe'dige
slagvlaag.
Ik had wel gedacht, riep pachter Ganserik, zoohaast hij zijne
eigenaars zag aankomen; ik had wel gedacht dat gij wederom zou-
det gekeerd zijn; wantWaarlijk, riep zijn vrouw, Mijnheer
en Jufvrouw, we zaten vol angst en onrust, dat gij uwen weg onder
dit onweêr zoudet vervoorderd hebben. Het spijt ons. zegde Mr
Du Bien, dat wij u zoo veel last aandoen: we waren reeds over de
dorpplaats, doch van hier tot Oordegem hebben wij geen bijzonder
bekende. En onbekende zijn gewonelijk onbeminde, sprak de
pachtersse; M' denDoctoor, g'haalt er eervan, over uwe terugkomst;
en uw kleederen alsook die van de Jufvrouw zijn al nat; kom bin
nen, asteblieft; we zijn waarlijk gelukkig u nogmaals te mogen in
ons huis ontvangen.... Ach wat ben ik blij dat gij hier zijt, want
't begint schrikkelijk te bliksemen en te donderen; Tist-jongen,doe
't volk eens binnen komen! ha, ze zijn daar al
En als een bezorgde Vlaamsche huisvrouw, terwijl pachter Gan
serik de deuren wel toesloot, zijn echtgenote kwam met een kom
wijwater en palmtak te voorschijn, besproeide er den hank meê, en
alle hoeken en kanten der woning en ging dan aan al 't volk, te be
ginnen met den Docteur en zijn dochter, die onder den mantel van
'nen ouderwetschen schoorsteen zhten, ging aan al 't volk gewijd
water aanbieden, waarmeê elk zich het kruisteeken maakte, terwijl
de Pachtersse zegde en allen in hun eigen herhaalden, met het be
trouwen der Christene brave landslieden; Wat God bewaart, is wel»
bewaard!
Daar het reeds laat begon te worden, en 't weêr niet opklaarde
anveerdde D' Du Bien het aanbod zijns Pachters om den nacht in
huune woning over te brengen. De Pachteres maakte een goed
avondmaal klaarjaan een bijzondere tafel namen de Eigenaars plaats
benevens 't Volk van den huize, en de dienstboden namen het eet
maal in dezelfde kamer aan de gewone tafel; 't ging er lustig en
gespraakzaam, want op het p'atteland nog de broederlijkheid
heerscht, waarvan de goddeloosheid hier de vulsche karikatuur van
bracht, men sprak dus van allerhande zaken die te pas kwamen of
in 't gedacht vielen en zoo werd het laat in den avond, zonder dat
iemand er't gedacht van kreeg. De Meestersse des huizes, haalde
volgens gewoonte, haren paternoster uit, allen begrepen dit teeken;
de pijpen werden ui:geklopt, elk zweeg; men begon gesameutlijk
het Avondgebed te lezen, waarachter de knechten en meiden be
leefdelijk: Elk 'ne goeien avond wenschtten en zich naar het werk
begaven dat er nog te doen was of naar hunne rust.
Pachter Ganserik, zijn vrouw en zoon, bleven hunne Eigenaars
gezelschap houden en trachtten de samenspraak zoo aangenaam
mogelijk te maken; doch de Doctor kende te wel de gebruiken der
landslieden en hun behoefte aan nachtrust, om van deze goedheid
misbruik te maken; ook waren de dienstboden maar nauwelijks
weg, als hij ook opstond, zeggende dat hij lust tot slapen had. De
goede lieden ontstaken licht, brachten hunne gasten in de kamers
voor hun bereid en wenschtten een hartelijke goede rust. De kamer
van den Doctor was groot en had bijna geen licht van de straat
een kamerken daarnevens, met de kleine venster aan den linker
kant van't huis, was voor juffer Florida geschikt; na hare kinder
lijke plichten teêrhertig vervuld te hebben, ging Florida in haar
kamerken en haar eerste werk was van twee zakpistolen uit te ha
len en op de tafel te leggen. Het zal misschien wonder schijnen dat
deze teêre juffer gewapend uitging, doch Jan Clerker.wel kennende
der Binders wraaklust, had haar doen beloven van nimmer uilstap
jes te doen, tenzij behoorlijk gewapend. Na een kort avondgebed
begaf zij zich tot de rust, en was weldra, gelijk al de bewoners van
dit huis, in het uitgestrekte land der droomeu... God moge u be
waren, brave zielen,want d'helsche booswichten waken en naderen!
't Was Albert Dischgers die met 15 mannen der bende, in de
duisternis van den nacht, langs de bosschen van Lankstekauter
kwam afgezakt naar de welbekende hoeve. De revue der gendarms
had dien dag te Gent plaats gehad, gelijk de slimme Sprietvlechter
het voorzien had en gansch de drom, bij uitzondering van eenige
haive brigaden, was's namiddags naar Brabant vertrokken. Disch
gers wist dit, en scheen bijzonder in zijnen schik; wat gaf hem éen
oi twee gendarms, die zich misschien in d'omstreken konden be
vinden! van Jef Wolfers den solferstekman wist bij, hoe op d'Hof-
steê alles geregeld was, en men er geen onraad vreezende. Nogtans
zou hij geen middels van voorzorg verzuimen en op een honderd
passen afstand van d'hofsteê hield hij stil, plaatste vier zijner man
nen op schildwacht aan de vier uiteinden des huizes; dan schaarde
hij d'elf andere rond zich en sprak alsvolgt
Mannen, zegde hij, apgepast! alle maatregels zijn genomen
doch 't is een sterke hofsteê, rondom in haar muren, met kloek
mansvolk, doch 11a d'overwinning verwacht ons een rijkelijken
buit, welken wij dadelijk mogen deelen. De direktie vraagt dit
maal niets voor haar andeel.
Een goedkeurend gemompel beantwoordde dit gezegde.
Ja, ja, vervolgde Dischgers, het geldt hier geen prutserij van
eenige honderde franken, maar wel ceu ronde deugdelijke som van
zevenduizend kroonen. Zijt dan oplettend, om o:;zen aanslag door
geen onvoorzichtigheid te doen mislukken en volvoert stiptelijk
mijn bevelen. Aan den linker kant van 't huis is een vensterken en
volgens dat Jef Wolfers verzekert, 'l komt uit op een Icêge kamer
daar binnen en 't zal met de boeren niet lang duren. Ik en Lam
men Van Dries nemen dit op ons. Maar om de bewoners te verras
sen moet gij ze aan de voordeur bezig houden; dan zijn wij op hun
lijf, zonder dat ze van iets weten; is 't wel verstaan
Zeer wel! bravo, spraken de Binders; kapitein, ge zult van
ons te vrede zijn.
Daar maak ik staat op, hernam Dischgers.
Na dit kort onderhoud slopen zij tot achter d'haag van 't Pacht
hof. Hier maakten deze die vreesden bekend te zijn, ze maakten
hun wezen zwart, met een stof welke zi j in doosjes hadden meêge-
bracht en daar stonden zij nu als zwarte spoken.
't Was sombere maneschijn, de regen had opgehouden, maar de
wind loeide nog angstvallig dooi- de hoornen. Geen ander gerucht
hoorde men. Twaalf uren komt het op den kerktoren te slaan er
ontstaat beweging bij de Binders bende, Lammen Van Dries, den
zelfden die bij den mislukten aanslag op Valkensteen was tegen
woordig geweest, Lammen haalt een handzaag te voorschijn en
zaagt twee sprenkers uit de spaanshouten haag, waarmèê destijds
bijna al de Pachthoven afgesloten waren; weldra was er een opening
om gemakkelijk '11e man te konnen doorkruipen. Als dit gedaan
was, keerde de aanleider zich lot Jef Wolfers eu zegde Kom, gij
en Lammen Van Dries met mij; wat u betreft, mannen, ge weet wat
ik u gezegd heb: houdt den Pachter een weinig bezig; schieten zal
hij niet doen, indien gij geen geweld gebruikt om in te dringen
maar zooha..st Jef u zal komen verwittigen, dat wij door de venster
zijn gcaakt, begint dan aanstonds met geweld, want 't spel zal dan
niet lang meer duren. (Wordt voortgezet).