JAN CLERKED Rampen, lÜtsÖairtn en (Ongelukken laatste Binders van Vlaanderen, 't Grootste en laatste bedrijf der Binders of de verhalen uit den Franschen Tijd, naar het uitgebreid werk van S. VAN DER GUC1IT, Kunstschilder te Aalst. 38' Vervolg. AANRANDING DER POSTMAAL. XXXVII. VAN AALST OP WESTREM. Den nacht dat 't Pachthof van Ganserik te Massemen zoo won derlijk was gered, rond elf ure 's avonds hield de koerier der Post maal in Aalst stil aan de Posterij, sprong van zijn peerd, dronk met haast 'nen druppel, besteeg 't wisselpeerd dat voor hem gereed stond, sprak nog een woord tot den baas, deed bevalliglijk zijn zweep ronken en weg was hij, als 'ne pijl uit den boog, in de richting van Gent. Terzelvertijde bracht men de versche peerden uit den stal, voor de Postmaal welkeis gedruis men reeds inde verte hoorde, benevens de kunstmatige zweepslagen van den Postiljon, 't W.as onze oude kennis Collaert, die den Postiljon moest vervangen. Weinige oogenblikken daarna kwam 't rijtuig aan, en nauwelijks bleef het stil of vluchtig werden de vierpeetden uitgespannen, door versche en wel uitgeruste wisselpeerden vervangen, de bedienden namen eenige verversching, klapten een oogenblik met 't Volk der Posterij of met de Aalstersche Burgers, welke zij daar dikwijls ont- moett'en; Collaert steeg in den zadel, deed op zijne beurt de zweep ronken, en ook de Postmaal was vertrokken. Heeft de hedendaagsche wijze van vervoering zijne aangenaam heden, de tijd der Postiljons en Postrijtuigen was ook onder vele opzichten, niet te verachten, bracht leven in de kleine steden en bijzonder op de thans verlatene steenwegen, alwaar verscheide malen daags de Postiljon, zoo eenvoudig trotsch over zijne kleeding, de dorpen begroette door het drievoudig gespel zijner zweep. Ander eeuwen, ander gebruiken... Volgen wij van nabij, de rijk geladene Postmaal. Daarin bevond zich vooreerst de Directeur, een vent van ruim vijf-en-veertigjarigen leeftijd; dan, twee bedienden, waarvan de oudste geen dertig jaren telde; twee goede jongens en wel namentlijk HERMAN, een Brusselaar, de steun zijner oude moe der, welke hij met zijn geringe jaarwedde onderhield, en VENET, een Franschman, onlangs getrouwd. De directeur klapte zeer ge meenzaam met zijn bedienden, om den tijd zoo onverdrietig moge lijk over te brengen en den vaak te overmeesteren. Hunne samen spraak was in 't franrch. Burger Directeur, sprak Herman, wat ben ik tevrede, dat wij zonder ongevallen Brabant reeds achter ons hebben! want waarlijk, d'omstreken van Brussel zijn niet pluis. En dien langen eenzamen steenweg, zeide Venet;is er een beter plaats om aan te randen als van Assche op Bouchout? Bah! antwoordde de Directeur, geeuwende; altemaal praatjes; 't is nu al zooveel jaren dal ik mij met groote weerden op de Post maal bevind, en nog niet eens heb ik den schijn van een baanstrooper gezien! Bijgevolg, deed Venet hall schertsende, ge wilt besluiten, heer Directeur, dat er geen Binders bestaan! Ho, ho, zoo niet! dit ware loochenen dat wij ons hier op de Postmaal bevinden; de dagelijksche aanrandingen laten daar geen twijfel over. Langs sommige streken, bemerkte Herman, 't krielt van Bin ders. 1$Maar ik beweer, sprak de Directeur, dat deze kwanten, och, men maakt er helden van, en ze zijn op verre na zoo gevaarlijk niet dan men beweert. Burger Directeur, sprak Herman, dat het geen 'nelden zijn, ja, dat zeg ik met u; maar gevaarlijke schelmen zijn het toch: telt op, als ge kunt, de Pachthoeven, lusthuizen en kasteelen welke zij uitgeplunterd en verbrand hebben. Er is niet een Nofaris te platte lands die zijn weeraijen nog in hui", durft houden. -■» Op weinige pachthoeven, bemerkte Vernet, gaat men gerust slapen. Voegt er ook bij, sprak de Directeur al grimlachende, dat weinige Postkarossen gerust langs d'heirbaan rijden. Zeg wat ge wilt, zei de Faanschman Venet, maar ik ben toch altijd blij, als wij in ons bestemming aankomen; ja, ja burger Di recteur! Kom, kom! ge moet al die zaken doorgronden; ik geloof,lieve Vrienden dat, vooraleer een aanslach te wagen, die fielen zich eerst verstaan met de Postiljons of de knechten der Reizigers, en in kas teelen of pachthoven, met de dienstboden en arbeiders; want nooit zal ik gelooven dat een nietsbeduidende hoop schurken en vagebon den, samengeraspt uit sluipdieven, die reeds veroordeelingcn hebben ondergaan, en uit refraktairs.te lafhert'g om soldaat te worden, dat die schurken den moed zouden hebben iets te wagen, zonder op voorhand zeker te zijn van hun stuk! neen, dat zult ge mij nooit doen gelooven! Uw gevoelen is dus, sprak Herman, dat zonder de aanmoe diging van bedekte personen, de Binders niet veel zouden te vree zen zijn? Ik ben van gevoelen, dat de Binders, waren zij aan hun zeiven overgelaten en van geen ander Personen ondersteund, niet alleen luttel zouden uitrechten, maar dat zij zelfs niet zouden bestaan hebben. Maar men zegt, bracht Venet bij, dat de Binders ondersteund worden door personen die 'ne zekere rang in de samenleving be- kleeden. - Dit kan zijn, ervatte de Directeur; nogtans kan ik zulks kwa lijk gelooven; maar 't zou echter kunnen gebeuren, en indien 't waarheid is, -;oo veel te slechter, want niets gevaarlijker dan zulke soort van menschen beloonen om kwaad te doen. Terwijl men zoo gemeenzaam koutte, reed de Postmaal daverend voort en naderde vluchtig de plaats van haar ramp en ongeluk. Hadden de drie personen kunnen vermoeden water ophanden was, ze zouden gesidderd en gebeefd hebben! maar noch t'Aalst, noch op de gansche weg welken zij doorreden, was er niets hunne ach terdocht komen gaande maken. Ze spraken dus gemeenzaam en in volle rust, en waren op eenige honderde stappen van.... Doch, laat ons vooruit snellen en zien wat de Binders daar hebben geschikt. Pieter La Marche, zeer welonderricht door denarglistigen Spriet- vlechter, die hem een goed deel van den buit had toegezegd, Pieter L Marche had alles met de grootste omzichtigheid aan boord gelegd, om zonder veel gevaar de Postmaal te plunteren, en dat het bijna onmogelijk was of de aanslach moest gelukken. Uren lang had hij daarmeê zijn hersens gekweld, en telkens hij een nieuw plan had opgevat, was daarmeê bij den Notaris Vosselaer gegaan, in zijn werkkleederen, om te schijnen daar eenig handwerkte gaan verrich ten, maar in der daad, voor eenen afschuwelijken aanslag. Wij hebben gezien dattusschen Westrem en Wetteren,een soort van onderaardsche kelder was, waarin de smokkelaars hunnen tabak plachten te verbergen; niet verre van die plaatszat Pieter La Marche in 't kreupelhout verdoken met vijf en twintig wel gewapende man nen der bende. Voor en achter deze hinderlaag, op giliiken afstand van ongeveer vijf honderd schreden, rechts en links den dijk der heirbaan, had hij eenige kloeke Binders doen post vatten, voorzien van eene stevige koorde. Deze roovers stonden in gereedheid om de toenadering van alle rijtuigen onmogelijk te maken, indien 't ge val bijbracht dat er eene aankwam, binst dat hun makkers bezig zouden zijn met de Postmaal. Alsdan moesten zij de koorde over den steenweg gespannen houden en de paarden der Diligenciën ol wagens'doen s ruikelen,zoodat deze dieren,welke gewoneiiik in vol len draf doorreden of wel zeerzware vrachten aantrokken,onmisbaar ten gronde zouden hebben gestort; gevolgentlijk,terwijl de voerlui bezig waren met de paarden op te richten, kon men voortgaan met moorden en stelen. Deze voorzorg was wijselijk beleid, ja hoogst noodig, want toen tertijde rele rijtuigen voorbijreden, op alle uren van den dag en den nacht, en het niet verwonderlijk zou geweest zijn, dat de Binders aan de Postmaal bezig, van weerskanten door andere rijtuigen werden overvallen. De Binders, met e'en of twee man langs verschilüge wegen-in den helle donkeren, daar bijeengekomen, zaten van bal! ell ure op bun nen post; niet éen man ontbrak, wanf d'atwezigbeden strengelijk gestraft werden en men wel wist dat er beden een rijke buit was op te doen. Van ten half elf dus, zaten zij in hinderlaag, elk op zijnen post, en reeds was middernacht voorbij; twee Diligencens waren voorbij gereden en hadden ongedeerd hunnen weg mogen vervoorderen. Ach voerlui, waarom kondet gij in de duisternisniet zien, ten einde een groot schelmstuk te beletten! vijftig ooren lagen daar openge spannen om't minste gerucht op den steenweg t'ondcrscheppen, terwijl de voorposten insgelijks al hun aandacht inspanden en luis terden als vinken, ter nauwernood een woord tot elkanderdurvende richten, zonder nogtans hunnen echten naam te noemen, want op al hun strooptochten was het ordewoord der Binders van niemand hunner te vernoemen Middernacht was voorbij cn de schelmen begonnen ongeduldig te worden. La Marche had zijn pijpken doen vuinsenen tikte behoedzaam op de schouders van eenen struischen manspersoon die zich in zijne nabijheid bevond: Kom, Tommen, zegde hij hem zachtjes, sye zul len de Postmaal wel bijtijds hooren aankomen, ik hebuiets bijzon ders te zeggen. Zoo sprekende verliet hij 't kreupelhout en begaf zich met den Binder Tommen tot aan den neêrliggenden beukenboom die ge deeltelijk den smokkelkelder bedekte. Hier zette hij zich neer en gaf teeken dat zijn gezel ook plaats zou riemen: Vriend, zegde La Marche, zoo stil dat Tommen zich moest neigen om iets te hooren, Vriend, ik heb u reeds gezegd dat wij met ons beide de geldzakken die de Postmaal bevat, hier onder zullen verbergen. Dit geheim heb ik u toevertrouwd, omdat gij aileen mij de zaak moethelpen uitvoe ren en ik u bijzonder betrouw; maar zijt ge wel zeker dat geen eenen der makkers ons voornemen heelt doorgrond? Neen,antwoordde Tommen, niemand heeft eenige achterdocht; zelfs ze weten niet wdke schat de Postmaal vervoen. Des te beter Tommen, later zal de som rechtveerdig onder hun worden verdeeld; maar indien zij nu wisten dat al de zakken die uit 't rijtuig gesmeten worden, honderdduizend frankeningoud inhouden, neen, Tommen, nu mogen ze dat niel weten; 't zou hun zinnen ontstellen, van gejaagdheid, Tommen, en de aanslach zou gedeeltelijk konnen mislukken. Dit zou kunnei waar zijn, mees ter, ik... Uust, deed La Marche, luisteren, gerucht op de kalseif ('t Vervolgt). De Moor» van Lovendegem, nu paréteert het dat de landloopers t'Aalst gevat, er geen schuld aan hadden. Van d'ander aangehou denen, Legiest blijft loochenen, maar Wilma houdt zijne bekente nissen staande, en een ander wreede moord is gebeurd te Maria- kekke, zaterdag, 'ne man is er gevonden op 't kerkhof opgehangen, zekeren A. M. doch na sekure opzoekingen is er gebleken dat de man, waarschijnlijk krankzinnig, zijn eigen heeft omgebrachthij was 60 jaar en sedert eenigen tijd sprak hij gedurig van bij zijne overledene vrouw te zijn. Zondag laat in den avond is er te Welden eene schrikkelijke moord gebeurd. Een man van Nederzwalm-Hermelghem, van de gemeente Welden naar huis gaande, is op zijne baan aangerand en wreede lijk mishandeld geweest. Met eenen zwaren stok was hij het hoofd opengekloven, de rechteroog uitgeslagen, en door geheel het aanschijn gewond. Het moet eerderüeen wild dier dan een mensch

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1882 | | pagina 3