JAN CLBÜXS.EH ïlampcn, Jïlisöaötn en ©ngclukken laatste Binders van Vlaanderen, 't Grootste en laatste bedrijf der Binders of de verhalen uit den Franschen Tijd, naar het uitgebreid werJcvan S. VAN DEK GUCHT, Kunstschilder te Aalst. 39e Vervolg. AANRANDING DER POSTMAAL. XXXVII. Z'IS DAAR. Uust! sprak La Marche... Maar neen, 't is'ne voetganger; gelukkig voor hem dat wij nog de Postmaal niet hooren!. Tommen, 't is dus wel verstaan, ge tracht u uit het gevecht te houden, en als de Postmaal neerligt, gij komt mij een handje bijsteken... Laat ons nu gaan. Pieter La Marche en Tommen keerden terug bij d ander Binders die daar beweegloos lagen, luisterende als vinken. Nauwelijks wa ren zij neergestrekt, als Tommen zijns meesters arm vastgreep: Meester, zegde hij, daar is reeds den Koerier! Ja, waarachtig! men hoorde bescheidelijk den galop van een paard dat steeds naderde, en 't gerinnik der bellekens die aan den zadel klonken. Men hoorde 't struikhout kraken van de Binders, die zich verroerden en opstaansgereed maakten. Stil, gebood La Marche, en op 't eerste teeken, voorwaarts, eik op zijnen post! Inderdaad,het was de koerier der Postmaal die kwam aangerend: een flinkscbe kerel, braaf bij braaf, verkleefd aan zijn ambt, en een zeer behendig ruiter, altijd fix in den zadel zittende, alsof hij en zijn peerd maar éen lichaam waren geweest. Man! man! om de liefde Gods, keer terug, want ge rijdt naar uw dood!.. Maar de Koerier had niets bemerkt dat hem achterdochtig kon maken, en de zweep met korten steel, aan een lederen riemken in d'hand houdende,reed hij statig en gerust voorwaarts. D'eerste mannen, de voorpost uitmakende, lieten hun koorde slap op de steenen der kalsei hangen; ook de 25 Binders die verscholen lagen om de Postmaal aan te randen, lieten hem 'gerust voorbijrij den; doch vijf honderd schreden verder, zonder dat er eenig teeken moest gegeven worden, de Binders, aldaar in gereedheid zittende, spanden hun koorde,'t paard struikelde ertegen, viel, en de Koerier, in weerwil dat hij een goed ruiter was, ruimde den zadel, stuikte over 't hoofd van zijn peerd en rolde op de zijbaanin 't zand Voor aleer hij totbezinnens geraakte, drukten vier struische vuisten hem in 't zand der baan; zijn mond werd dicht gestopt, zijn handen en voeten gebonden, en weggesleurd als 'ne zak werd hij een einde wegs ver,in 't klaarhout, tot aan de kant van 'ne gracht. Het paard, maar lichtelijk gekneusd, was recht gesprongen, doch werd vastge grepen, bij zijnen meester gebracht en daar aan 'nen boom gebon den, dicht bij de waterleiding... Misschien zal hier iemand verwon derd staan, dat de Koerier niet aanstonds werd gedood, doch een ruiter en paard aan den openbaren weg af te maken, dit was te geruchtmakend,en vooraleer de groote zaak was afgedaan, moest de steenweg zoo stil blijven als een kerkhof. De Koerier, voor 't oogenblik onschadelijk gemaakt, dit was vol- Geen woord, geen klankwas over de lippen der Binders gekomen en ook het slachtoffer had den tijd niet gehad een klacht of nood geschrei te laten hooren. Pieter La Marche had aan 't geplof van 't paard en man, en 't wegsJijpen derzelve, gehoord dat het eerste bedrijf volvoerd was. Nu zat hij, d'ooren en aandacht gespannen, naar de geruchten op den steenweg Aalstwaarts. Niet lang moest hij vertoeven, of hij hoorde bescheidelijk het dof getrappel der paarden en 't gerammel der Postmaal; zelfs kon men reeds in den maneschijn het gevaarte onderscheiden: Mannen, sprak hij, opstaande en aide Binders volgden zijn voorbeeld, mannen, opgepast! de Postmaal is daar!... Vijftig oogen beloerden het gerij!... Zes van u, sprak La Marche verder, zes van u naar de beide voorpaarden, houdt die staan en doodt den Postiljon; ik zal mij belasten met den Conduk- teur; maakt ondertusschen de drij personen van. kant die zich in 't rijtuig bevinden en werpt gesamertlijk al de zakken met geld over den dijk; eenige makkers zijn met den wegvoer belast; en vooraleer wij ons werk volvoerd hebben, zijn al de schijven in veiligheid en worden reeds morgen onder u allen verdeeld... Is 't wel verstaan! ja kapitein, spraken de Binders. Verstaan en begrepen! Hun rekening zal seffens gemaakt zijnl... Dit zeggende, maakten zij zich vaardig om den aanval te beginnen. Hun oogen stonden in hunnen kop te gloeien als die der tiegers, en vermits degenen die vreesden gekend te zijn, hun wezen zwart hadden gemaakt, Was die troep volk vrees'elijk om zien. Ondertusschen naderde de Postmaal, al schokkende over de kal sei en was nu reeds op tien schreden afstand van de noodlottige plaats. In 't binnenste zat de Direkteur met de twee bedienden nog altijd aan 't praten; de Condukteur.van voren in het coupé zittende, was schier in slaap gevallen,terwijl de Postiljon. Collaert van Aalst rechts en links een wantrouwende blik in het omliggende sloeg, daar hij, gelijk wij weten, de Binders niet betrouwde en nooit in Aalst verbleef, zonder te klappen van hunne aanvallen en moorde- rijen De Postiljon had een voorgevoel van eens door de Binders aangerand te zullen worden; wel is waar, hiertoe had hij dezen nacht geen bijzondere rede, en durfde er aan den Direkteur niet van spreken, die hem dan toch zou uitgelachen hebben; maar zijn hert klopte en hij keek angstig om, bij 't minste gerucht. Juist meinde hij zich om te keeren en een woord te zeggen tot den Condukteur, als er eensklaps een hard getrappel op de kalsei steenen klonk: de gevreesde schelmen waren uit hunnen schuilhoek gesprongen, zes naar de voorpeerden, gelijk het hun bevolen was, en d'andere, als tiegers naar de karos. De arme Postiljon uitte een hard noodgeschrei en dreigde met den steel zijner zweep. De Con dukteur richtte zich op en greep naar zijn pistolen. Op denzeltden stond brandde er uit het klaarhout een scheut los en de Condukteuf zeeg levenloos neder. He: was Pieter La Marcne, die zijn woord had gehouden en zich met den Condukteur gelast; terzelvertijde werden op Collaert twee pistoolscheuten gelost; de eene raakte hem niet, maar de tweede doorboorde zijn schouder, en zijn arm bleef machteloos hangen; men trok hem van zijn paard en hij werd ee nige stappen van daar gesleurd en mctdolksteken doorboord, totdat hij voor dood bleef liggen. Op denzelfden stond was 't gros der bende in aanraking met de passagiers van binnen; de Directeur en zijn twee bedienden, den aanval hoorende, sprongen uit hun rijtuig, de pistool in d'hand en losten hunne scheuten in den drom der toe gesnelde Binders, waarvan ertwee ten gronde storttenen een derde wegliep,gekwetst aan de wang; na zijn pissool afgeschoten t'hebben, sprong de Directeur voorwaarts, den dolk in de vuist en verweerde zich als 'ne leeuw; menige Binder kwetste hij, doch wat vermocht dit tegen zulke groote overmacht! van alle kanten overrompeld, door tien handen tegelijk vastgekneld werd de moedige man alras overrompeld en neêrgeveld. Maar, zal men denken, kreeg hij geen hulp van zijn twee bedienden? Na hun vuurwapens gelost te hebben, trokken de twee bedienden hun mes uit, en Herman vocht dapper- lijk aan de zijde zijns meesters, ja als hij viel, dan was het op 't lijk van eenen Binder, door zijn mes neêrgeveld; maar Venei, de fran- sche zwetser, zocht spoedig naar een uitkomen en terwijl zijn mak kers handgemeen waren met de Roovers, hij kroop tusschcn de wie len van de Postmaal, sprong zuidwaarts den dijk over en nam de vlucht door de bosschen. Echter was zulks hem bijna noodlottig, want La Marche, die als een voorzichtige bevelhebber rondde Postmaal den strijd volgde en links en rechts keek of er geen gevaar was, La Marche zag bij 't flauw licht der maan, den jongeling vluchten en juist toen hij den dijk oversprong, losttc hij zijn karabijn hetwelk reeds herladen was. De kogel vloog Venet door het hair, doch raakte hem niet. Dat is er éenen, die toch niet zal terug- keeren, mompelde La Marche, want de schrik heeft hem hazenpoo- ten aan 't lijf gegeven. Terwijl de aanleider zich spoedde om een nieuwe frische lading op zijn karabijn te plaatsen, waren de Direc teur en zijn bediende Herman reeds afgemaakt en de Binders dron gen in 't rijtuig, sleurden er een aantal groote lijnwaden geldzakken uiten hielpen malkaar om dezelve over den dijk te werpen. Nau welijks was de laatste zak uit de Postmaal, als een scherp gefluit zich uit het klaarhout liet hooren. 't Was Tommen die aldus het bevel zijn meesters uitvoerde, ten eindedc Binders tedoen vluchten. Pieter La Marche sprong op den steenweg, de karabijn in d'hand en gebarende alsof een derBindersche schildwachten had geschuifeld; hij zag rechts en links op en riep: Mannen! er is onraad! maakt u rap uit de voeten! 't gaat er hier om ons leven! Gevaarlijk hier langer te dralen; verspreid u haastelijk; gezult er niets bij verliezen;ik blijf nog eenige oogenblikken, om de zakken geld te verbergen. In korte dagen ontvangt gij nadere berichten! De Roovers namen al morrende de vlucht, niet dat zij hunnen aanleider mistrouwden, want zij ook hadden 'tjaoodgeschuifel ge hoord; maar 'zij zouden geerne ten inhoud van een der zakken gekend hebben. De Kapitein bleef alleen op den steenwegen weldra was Tommen bij hem: Spoed gemaakt, zegde La Marche, ons werk is reeds half afgedaan; laat ons zorgen van 't ander niet te verbrodden! Op een omzien was de kelder geopend; de zakken waren zeer zwaar, doch de twee struische kerels hadden geenmoeiteomdezelve er in te smijten; dan werd d'opening zunnig gesloten, en den grond overtrappeld, dusdanighjk dat het onmogelijk was te bemerken hetgeen hier kwam te gebeuren, want er in het ronde met duizende voetstappen stonden, van de manschappen die aldaar over en weêr geloopen hadden. Dan nam La Marche van achter een elzenhui eenen vuurpijl welken hij aldaar geborgen had, en hing hem in gereedheid aan 'nen tak. Spoed gemaakt, Tommen, zegde hij, slaat vuur en steekt dees vuurwerkje af. Wat wilt gij daarmee beginnen, meester? men zal dat ding op verren afstand zien! 't Is juist hetgene moet zijn, zegde La Marche, om aan de voorposten te laten weten van zich in allerijl te verwijderen,vermits alles hier is afgedaan. Dat is wat anders, sprak Tommen; ja, meester, ge zijt 'ne slimme kerel? Dit waren de laatste woorden van den ongelukkigen, want een nieuwe misdaad ging hier geschieden. Tommen haalde de gereedschap uit zijnen zak, welke alle rookers destijds bij zich droegen; hij doeg vuur, blies de vonk aan.qaderde toen zijn vuurtonnetje aan het ondereinde van den vuurpijl. La Marche was eenige stappen achterwaarts getreden. Tommen dieniets kwaads vermoedde,stond den rug naar zijnen aanleider. En juist op het oogenblik als de vuurpijl sidderde en pruissende als een vurige slang opsprong, La Marche verhef; zijn karabijn, legt aan, een scheut brandt los en Tommen stort het hoofd verbrijzeld en verminkt, levenloos op den grond. Ziedaar de vriendschap der goddeloozen. Samen i unieven wagen en malkaars bloed zoo wreedaardig vergieten! Reeds lang had La Marche dit schelmstuk beraamd^ van als hij aan Vosselaer en Sprietvlechter verzekerde, dat hij een getrouwen Binder had om het geld te vervoeren. La Marche bekeek zijn slachtoffer: Dat is éenen, zegde hij, die met meer zal zeggen waar hij 't geld heeft helpen verbergen! La Marche herlaadde zijn karabijn, keek nog eens, naarde twee kanten van den steenweg en verdween in de bosschen. ('t Vervolgt). 200 soldaatjes van 't garnisoen der citadel te Luik zijn d'ander week bijna vergiftigd, door 't eten van vreemd vet, hetwelk men tegenwoordig in den troep geeft en waarvan de soep wordt ge maakt. Eertijds hadden de jongens nog een goei gezonde bouillon soep, maar de liberalen zijn aan 't hoofd gekomen, de schoolwet is

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1882 | | pagina 3