JAN CLERKER
Eatnpen, JUisöaöen en ©ngelukken
laatste Binders Tan Vlaanderen,
't Grootste en laatste bedrijf der Binders
of de
verhalen uit den Franschen Tijd,
naar het uitgebreid werk van S. VAN DER GÜCÏIT, Kunstschilder
te Aalst. 40' Vervolg.
AANRANDING DER POSTMAAL.
XXXVIII. DE DILIGENCIE EN COLLAERT.
Eenige oogenblikken voor dat Tommen op bevel var. Pieter La
Marche den vuurpijl had afgesteken, waarop onmiddelij1''. zijn dood
volgde, vermits La Marshe gansch alleen met Vosselaer en Spriet-
vlechter 't geheim van 't verborgen geld wilde hebben, om er een
groote som van op te doen, eenige oogenblikken dus voor de dood
van Tommen, kwam dediligencie van Brussel, uit Aalst ten n ure
vertrokken, op den steenweg aangereden. De Binders die op en
neerwaarts den steenweg, van weerskanten de baan, over den dijk
verdoken zaten, met bevel van geen rijtuig te laten doorrijden, ten
einde hunne makkers in 't piunderen niet zouden gestoord zijn ge
worden, als de Diligencie eenige stappen vandaar was, zij s panden
hunne koorde; 't gerij kwam voortgereden, de voorpaarden strui
kelden en stortten ten gronde. Rap als de weerlicht sprong de Pos
tiljon van zijn paard en de Condukteur van zijnen bok, om te zien
wat er gaande was... Echter, daar de koorde was teruggetrokken en
de Binders zich behoedzaam aan kant hielden, verdoken in den
elskant, zoo zagen zij niemand en dachten dat dit alles bij toeval
was gebeurd. Eenige reizigers waren uit 't tijtuig gesprongen om te
vernemen wat er gebeurd was. Het eerste oogenblik van verrassing
voorbij zijnde, bestatigde men met spijt dat een der Peerden al
vallende zijn bil had gebroken en de andere zich min of meer mer
kelijk h idden bezeerd. De Condukteur tierde dat het kraakte en
legde driftig de zweep op de lenden der neêrliggende peerden, alsof
d'arme beesten er eenige plicht aan hadden, maar de Condukteur
bedaarde spoedig en was zuiver beschaamd over zijne ruwe handel
wijze.
Verduiveld! riep bij, hoe mag dit ongeval gekomen zijn? En
niets ligt er in de baan! Ik meinde...
Zie, kijk! sprak een der reizigers met de hand opwaarts den
steenweg wijzende.
Allen keken op en zagen nog bescheidelijk de glensters van den
vuurpijl die mêrzakten.
Wat mag dit wezen? vroeg een dikke heer; zijn wij hier in de
nabijheid eener stad. daar het feest is en men vuurwerk afsteekt?
Bijlange niet, antwoordde de Condukteur, d'eerste huizen
zijn wel een halve mijl van hier verwijderd en de naaste stad is Gent.
Maar wat gaat er daar om in 't kreupelhout! Hé, hé, opgepast! wij
worden aangerand.
Allen liepen overeen; die een wapen had, hield het gereed; maar
geen gevaar da <gde op;ik hebnogtans beweging in't boscbg'hoord,
sprak de Condukteur, langs weêrskanten!
Inderdaad, de man sprak waarheid; op 't zien van den vuurpijl
was er onder de Binders een geritsel van blijdschap ontstaan, en
overtuigd dat alles in hun voordeel was afgcloopen, namen zij de
vluch langs ongebaande wegen. Na eenige oogenblikken geluisterd
te hebben, en niets meer vernemende, stilde de Condukteur zijn
volk en ging onderzoeken wat er aan 't gesp&n mocht ontbreken.
Men lostte het paard dat zijn bil had gebroken, en sleepte het zoo
goed mogelijk op den kant van den steenweg. Toen dit met veel
krachtinspanning en elks hulp was gebeurd: Mijnheeren, sprak de
Condukteur, ik mag dit peerd hier niet alleen laten; dit ware te
wreed; indien Ulieden een weinig wildet vertoeven, ik zou in de
nabijheid eenige boeren gaan zoeken om 't lijdende beest weg te
dragen; lang zult gij niet moeten wacnten, en zoodra ik terug ben,
kunnen wij behoorlijk onze reis vervoorderen.
De wegen zijn onveilig, sprak de Postiljon, indien ge wilt, ik
zal u vei gezellen.
Postiljon, zei de Condukteur, dit mag niet zijn, ge weet toch
dat er iemand van ons bij de Diligencie moet blijven.
Begeert gij dat ik u vergezel? vroeg een der reizigers.
Zeer geerne, citoyen.
Een tweede reiziger bood ook zijnen dienst aan, alsmede de dikke
heer, welken voor zijn aanbod bedankt werd, waarover hij niet on
tevreden scheen. De Condukteur ging dan met twee reizigers den
steenweg op.
't Moest rond éen ure van den nacht zijn;de maan begon te dalen
maar schonk nog voldoende licht om den weg behoorlijk af te leg
gen. Vermits de eerste boerenhoven verre verwijderd waren, gingen
de lieden 'ne goeie stap aan, en kwamen weldra ter plaatse waar de
Postmaal was aangerand. Eensklaps trof een zonderling gerucht de
ooren van den Condukteur; hij bleef staan en aandachtig toeluiste
rende, zegde hij tot zijn twee gezellen: Citoyens, dunkt u niet eene
klagende stem te hooren?... De twee reizigers bleven insgelijks staan
en nu hoorden allen bescheidelijk in de stilte van den nacht, een
smartelijk gesteen. Zij trachtten in de halve duisternis te onderschei
den van waar de stem kwam, die hun scheen toe te roepen, alswan-
neerzij aan den kant van den steenweg iets zagen verroeren. Om
zichtig nadererde bemerkten zij dat die gedaante 'ne mensch was
die daar uitgestrekt lag en nog dichter gekomen zijnde, toonden
zijne lange laarzen en verdere uitrusting dat die mensch 'ne Portil-
jon was.
Al bevende van aandoening,naderden zij den ongelukkigen en de
Condukteur had weldra den braven Collaert erkend:
Zijl gij het, mijn ongelukkigen vriend Collaert? vroeg hij, op
medelijdenden toon. Ach ja, was de zwakke antwoord, ach ja,..
God zij gelofd dat er toch menschen komen,... het is... den ouden
Collaert,... die op de heirbaan sterft... sterft... waarop... hij zijn
jeven doorge... bracht heeft.... Maar wie zijt gij? Mijn oogen zijn
erdonkerd? Ik ben de Condukteur der Diligencie van Brussel;
maar wat is er met u omgegaan? om welke rede heeft men u lm
zoo onbermhertig laten liggen? Toen ik de Postmaal vervoerde,,
hebben de Binders mij van mijn peerd gesleurd.... doorschoten en
doorsteken... ach, wat pijn!... wat er verder is voorgevallen,weet ik
niet!... Maar... maar... Wat is er dar, goeden, lieven vriend? En
de Condukteur nam hem teerhartig de hand; zeg, kunnen wij u
helpen? hé, citoyen, loop naar de Diligencie den eenen of anderen
drank halen. Ach, Collaert, Collaert, koeragie, vriend, we zullen u
helpen. Ach, ach het is te laat.... waar zijn wij hier? Tus-
schen Westrem en Wetteren, vriend.Ikvoel 't leven mij uitgaan;
en de arme Postiljon greep koortsachtig d'hand vast van den Con
dukteur, die benevens dander reizigers de tranen in d'oogen had,
en alles zou gegeven hebben om den Postiljon te helpen; maar zij
zagen zijn wezen reeds besneden van de dood. Ach, kermde Col
laert, om'ne Priester... te halen, te laat... maar kent... kent gij
geen gebed voor stervende lieden?
Ongelukkiglijk neen!
In Godsnaam dan!... Ai, wat pi n... En zijn oogen naar den
Hemel richtende, sprak hij met een stem die gedurig verzwakte:
Ach, Heere God, vergeef... den armen Collaert zijne zonden....
Heere, wees mijne ziel genadig, voegde hij erbij; en nu werd zijn
stem zoo zwak dat de galm kwalijk aan d'oorender drij omstanders
geraakte; dan trachtte de stervende Postiljon om nog eens, een
laatste maal, zijn kruis te maken. Met deze beweging scheidde zijn
ziel uit zijn lichaam...
Collaert had het dikwijls gezegd en eindelijk was 't uitgevallen;
op de heirbaan had hij een halve eeuw vrolijk geleefd en gedrafd,
op d'heirbaan vond hij nu ook zijne dood.
De Condukteur schudde hem; er was geen beweging meer aan;
tranen borrelden uit d'oogen der omstaanders en de Condukteur
sprak met ontroerde stem: Het was een eerlijke Postiljon, zegde
hij, dat de vrede met hem vveze!.. Mijnheeren, voegde hijerbij,
zich tot zijn gezellen keerende, Mijnheeren, voorzeker is hier een
groot schelmstuk gepleegd; laat ons omzichtig wat voorwaarts gaan;
ik geloof dat wij nog wreedere ontdekkingen zullen doen.
Ze gingen dus verderden steenweg op en een twintigtal schreden
van daar, vonden zij het lijk van den Condukteur der Postmaal en
een weinig verder de lichamen van den Directeur, van zijn bediende
Herman, benevens drij Binders. Alle deze mannen gaven geen tee-
ken van leven, ze waren dood!
God! God! zuchttede Condukteur; hoe lang zullen deze wreede
monsters onze Nederlanden bezoedelen en er 't onschuldig bloed
vergieten! .Mijnheeren, hetgene wij ontdekken, is ijselijk,nietwaar!
Schrikkelijk, antwoordden de twee reizigers. Doch, waar mag
de Postmaal gebleven zijn? We zien nergens de Postmaal! In
derdaad, sprak de Condukteur, dat is iets Wonders! 't Is nogtans
om de Postmaal uit te planteren, dat deze vier brave lieden ver
moord zijn... En de Condukteur stond op dit geval te dubben.
Er was nogtans niets zeer bijzonders, want toen La Marche in
allerijl zijn volk had doen verwijderen, hadden degene die de peer
den vasthielden, dezelve losgelaten, om de bevelen van hunnen
aanleider te volbrengen. De dieren, reeds verschrikt, begonnen on
geduldig te worden, en met hunne hoefijzers op de steenen te kret-
sen dat 't vuur eruit sprong, maar als Tommen den vuurpijl afstak
en La Marche zijn karabijn losbrandde, verschoten zij met meer
geweld, en alhoewel zeer geleidzame dieren en gedresd aan 't bevel
van den Condukteur, misschien gewaar wordende dat er iets buiten
gewoons omging, zij begonnen driftiger te trappelen en vluchtten
op bol, met de Postmaal, den steenweg Gentwaaits op. Doch lang
duurde het niet; in hunnen schrik hielden zij geene streek, weldra
waren zij dan op den aardeweg, een der voorwielen stronkelde tegen
eenen boom, 't rijtuig geraakte in den dijk en de peerden, schielijk
tegengehouden, stortten neêr ten grond of lagen zich dood te trek
ken, zonder los te geraken of het rijtuig terug op de baan te krijgen.
Dit alles was voor den Condukteur een raadsel; ook, van de stout
ste niet zijnde, raadde hij zijn gezellen aan van terug te keeren naar
de Diligencie om met meerder Volk den steenweg verder op te gaan
of den dageraad af te wachten. Zij keerden dus terug; doch vermits
destijds de heirbaan geen half uur was, zonder karossen, vrachtwa
gens en ander rijtuigen, duurde het niet lang of de neergevallen
Postmaal werd ontdekt door den dienstdoenden voerman, Francis-
cus Crassaert, van Aalst die met zijn vrachtwagen bespannen met
5 peerden, van Gent kwam; Crassaert ging dadelijk hulp vragen en
toen éen uur nadien 't Volk der Diligencie de plaats kwam opspeu
ren, waren er reeds meer dan dertig menschen uit 't omliggende
aanwezig; pachters, zoons en knechten der hofsteden die met schrik
en angst en gramschap de slachtoffers aanschouwden,dieweggingen
en terugkeerden, met nog ander volk,en aldusopweinigtijdsheinde
en ver, het gerucht verspreidden dat de Postmaal door de Binders
was aangevallen, uitgeplonterd en al 't Volk vermoord!
(Wordt Voortgezet.)
T' ANTWERPEN is maandag, aan de Looibroekstraat, 'ne
werkman door 't convoi verorgelukt, de teenen van den rechter
voet vermorseld en gewond aan hoofd en zijde in den Vijver
van 't Park is een vrouw verdronken Zondag heeft den sigare-
maker Jan G. zijn vrouw in de Ridderstraat willen vermoorden;
hij was in de Kammestraat een mes gaan koopen 't mensch, ge
kwetst in de schouder, ligt in 't hospitaal en de rabouw zit vast
Dito zondag, inde Rijke Beukelaarssraat, «en daglooner zekere
B. die ook zijnen zondagavond verprost heeft, in eene herberg een
dochter ontmoet met 'ne vent,een mes uitgetrokken en op den vent
gesprongen gelukkig rog dat d'acnwezigcn hem tegenhielden en
aan de policie overleverden maar ge ziel hier, aan vveik. rencon
ters de dochters, zich blootstellen met 's nacrts te zwieien en in de
herbergen te loopen. De moeder van de PtJtzeis is bij baar ge-
vangéne zoons toegelaten ze gaat met James naar Saarbiuck, in
Duitschland. De rumoeren over de zaak Vaughan zijn groot en ge.