JAN CLEBKfia
laatste Binders van Vlaanderen,
of de
verhalen uit den Franschen Tijd,
naar het uitgebreid werk van S. VAN DER GUC1IT, Kunstschilder
ie Aalst. 44' Vervolg.
XLIII. VIEN ROEBELS, nader bekend gemaakt
De herberg De Pelgrim te Teralleren wasbijzonder geschikt voor
sluikschurkerij: verre'genoeg van de Dorpplaats gelegen om vele
waakzame oogen te bedriegen; met den voorgevel aan den aarde
weg en langs den achterkant, dicht aar.'t gebosch. Wijd en zijd
was 't goed bier van baas Roebels bekend, en bijgevolg kwam er
's zondags gewoonlijk veel volk in zijn herberg, bijzonderlijk 's ach-
termiddags'na de Vespers. Bij zomerdag verlustigde men zich met
bollen en 's winters werd er herdnekkig gekaart, 's Avonds trok
eenieder zeer tijdelijk naar huis om 's anderdaags voor den opgang
der zon het bed te verlaten, ten einde bijtijds den stal te bezorgen
en naar't veld te trekken Binst de week, als er geen bijzondere
feestdag is ot geen Uitvaart, dan blijven de Boeren gewoonlijk uit
d'herbergen, en dit vermaak komt des te lustiger voor, als men er
eenige dagen van beroofd is geweest, binst g'beel de week dus zou
men niemand in den Pcl;:rim aangetroffen hebben,dan bijtijds,doch
zeer zelden een reizende passant.
Vien Roebels had bij de Boeren 'ne zeer goeden naam; hij was
tèch zoo christelijk in ie kerk en zoo vriendelijk aan zijn kalanten;
hi) bedroog Ons Heer in den schijn, maar de menschen inderdaad;
en de menschen die niet beter wisten, dikwijls ziende hoe de zoon
van baas Roebels zich zoo menigmaal in den drank vergaat, zij be-
klofcgen hartelijk den vader, die zijn zuur gewonnen penningen zoo
ellendig zag verknoeien, nog niet genoeg van een gebrekkelijk kind
in huis te hebben. Baas Vien liet klappen en hielp klappen, want htj
won meer geld met zijnen bedekten handel dan iemand wel kon
peizen, en 'al was Koben den bultenaar 'ne verkwister,Vien spaarde
't eten'uit zijnen mond, zoo zegde men toch. vergaderde veel kroon
stukken en kon van lijd tot tijd in 't omliggende een stukje land
koopen.
Wij moeien dien Vien nader beschrijven, want t was nen aardi-
gen vent en een uitzondering bij veel ander guiten. Een soort van
vrijden-er was hij; bi'j de Binders zijnde, spottende met Kerken
Geesteliik, met de Goddelijke Diensten, welke hij schijnbaar zoo
devotig bijwoonde; Vien lag gedurig in strijd met het 7de gebod;
nogtans.bijseloovig da' de schelm was. bijgeloovig en bevreesd van
tooverheksèn cn spoken, den end was eraan verloren; vrouw en zoon
schoren dikwijls ondereen den gek met deze bijgeloovigheid, maar
Vien Roebels verstond op dit punt geen lachen.
Het was juist denzdfden namiddag als wij Doctor Du Bien en
zijne dochter Florida bij hunnen Pacnter teMassemen vergezelden,
dezeltsten namiddag als Notaris Vosselaer met Sprietvlechter en
La Marc'he de laatste maatregels namen voor den aanval der Post
maal; bijzonder warm en aangenaam was 't weder en baas Roebels,
die volgens gewoonte een uilt je was gaan vangen, werd wakker en
ging in de gelagkamer bij zijn vrouw, die bezig was met spinnen.
Hij zette zich neer. keek eens rechts en luiks en vroeg verdrietig:
Trien, waar is Koben? is hij misschien weeral opude lappen? Ko
ben is'op den zol.ier, wat gaan slapen, antwoordde de vrouw, zonder
haar werk t'onderbreken: gij kunt immers wel denken dat hij zich
heden niet zal verwijderen; 'tis den veertiendaagschen donderdag,
en hij weet dat ij mu dezen avond moet helpen om 't eten gereed
te maken. Zooveel te beter! zie, die jongen doet mij veel verdriet,
maar 't is een ongelukkig schepsel; ware hij gelijk nen andere
mensch, ik smeet hem aan de deur.
Zoo sprekende deed hij zijn pijpje vuinsen, nam zijnen gaftelstok
en zegde: Ik ga eens zien tot op de Plesj, bij bakker Crilles, de
vent die mij non eenige honderde mutsaards brandhout heeft afge
kocht (Want Vien deed onder den mutsaard). Maar Vien, sprak
de oude, den bakker waarvan gij spreekt, is van over drij dagen
subiet gestorven en reeds begraven. Dit weet ik zoowel als gij,
Trien, en nog meer, bakker Crillis heeft mij komptant betaald, doch
vermits bij er waarschijnlijk aan zijn vrouw niets van gezegd heeft,
ga ik eens zien van mij door die goede sloor een tweede reize te doen
betalen. Tien gulden is toch wel de moeite weerd, om eenstot daar
te gaan kijken! Zekerlijk, man, sprak de Bindersvrouw, g'hebt
gelijk 'ne mensch mag nooit een occasie verzuimen die winstgevend
is ma'ar zijt toch niet lang weg. Neen, 'k zal voor den avond
thuis zijn; en de verachtelijke en laf hertige schelm trok den huize uit.
Het is een van euds gekende waarheid, dat God, de Rechtvaar
digheid zelve, zulke menschen haat en even als alle bedriegers,
worden zij nog meermaals door hem op deze wereld gestraft. Vien
Roebels, ge stapt daar blijgemoed, om een weduwe te gaan bestelen;
maar wist gij wie u bespiedt, en wie juist eenige behendige goochel
toeren kent, om u van schrik te doen zinken Vien Roebels, ge
denkt hoe het best aan boord te leggen omdebakkeis weduwe haar
geld af te luizen, maar anderen, scherper dan gij, spannen hun
hersens tegen u! zwicht u, schelm 1
Vien opent zijn deur en er springt iemand de baan op, iemand
die alles afgeluisterd had. Vien kijkt op en zietniemand anders dan
een arme sehoeier. moei en mat, leunende op 'ne stok en die oot-
moediglijk een aalmoes vraagt; ware er Volk omtrent, Vien Roebels
zou iets geven, maar nu niet; Ik moet ook werken om mijn brood,
zegt hij, en vervoordert zijnen weg. Eenige stonden nadien ziet hij
om, de schooier is verdwenen, maar op weinige schreden a£hter
hem ziet hü 'ne vent komen aangestapt, die hem weldra ingehaald
had èn als een oude kennis toeroept: Dag baas Roebels schoon
weer, vandaag nie waar? Overheerlijk weer, antwoordt Vien et?
de onbekende stapt em voorbij, 't Was 'nen aardige kerel, g heel
in 't zwart gekleed, maar tot den draad versleten en met nen hoed,
roest van ouderdom en op veel plaatsen geblutst; hij had nen .111
op den neus, een pen achter d'oor en onder den arm een brieven-
^esch van zwart ieêr. Vien Roebels moest lachen als hij die zonder-
linge personnage zag, peisde niet beter of 't was 'nen Deurweerder,
ging zelfs 'ne stap door om hem te volgen en als hij kadd op de
Plesj,d'herberg Den Appel zag ingaan, dan bevestigde hij zijn eigen,
zeggende: Ja, 'i zgl 'nen deurweerder zijn! De baas uit Den Appel
is al lang 'nen doebberaar en 't gaat er mei opgeschept zijn
Rechtover die herberg was de bakkerij-Crilles, Vien stapte den
winkel in.
De bakkerinne lag met d'elleboogen op haren toog en oen kop in
d'handen, diepzinnig te peizen op haren toestand van weduwe met
twee kinderen; bakker Crilles was een werk- en spaarzame man ge
weest en had aan zijn vrouw een gekalandeerde bakkerij en kruide
nierswinkel overgelaten, benevens 'ne goeie stuiver geld, doch op
verre na niet genoeg om te leven; en in zulke gevallen, alseen jonge
echtgenote haar medepaar verliest, er is veel rede om diepdenkende
en droefgeestig te zijn.
De valschaard uit Den Pelgrim toonde groot medelijden met t
mensch, sprak op treurigen toon van den overledene, die zoo schie
lijk was weggerukt; korts na 't leveren der mutsaards, sprak Vien
Roebels, welke hij zelfs den tijd niet heelt gehad mij te betalen!...
(O gi valsche verdrukker van weduwen en weezen, Ons Heer zal u
wel vinden!)
Zoodat ge nog niet voldaan zijt? zet de vrouw.
Ach neen.... maar er is geen haatte bij.
Al gelijk baas, elk heeft geerne zijn geld.
Doe dit later op uw gemak, bakkerinne.
Eeniegelijk is geerne voldaan. baas.»En zoneier eenig achter'
denken ging de bakkerinne naar hare geldlade en betaalde nogeens
den schelm. Ondertusschen was de broederder bakkerinne in den
winkel gekomen, en onder 't spreken van 't een en 't ander, kwam
men op 't kapittel der mutsaards; de man, ook bakker, kocht voor
zijn rekening een goede hoeveelheid mutsaard; men kwam overeen
voorden prijs, doch Vien moest in den Appel rechtover,twee potten
bier ten beste geven, hetgeen hij gewilliglijk aannam.
'Baas Vien had een ruime tijd met de bakkerinne gedoleerd, want
't was 'ne mensch van jaren en lang van stiel; ook 't koopen van den
mutsaard bad een zeker tijdje geduurd, zoodat de achtermiddag al
ver geschoven was. als zij in Den Appel hun twee polten bier gingen
opdrinken. Daar begon men te rooken en te tateren, gelijk het in
zulke gelegenheid gaat en Vien was bijzonderlijk in zijnen schik,
omdat bij aulke goe! affairens had gedaan. Er was niemand in den
Appel, als 't Volk van den huize, en 'ne vent die,op zijn uiterlijk te
zien, moest 'nen beestenkoopman zijn en die met zijnen kop op de
tafel lag.
«Dien vent zal niet moeten gewiegd worden, zegde Vien Roebels
en te dezer gelegenheid vertelde hij aan den bakkeren aan den baas
welken viezen apostel hij ontmoet had in 't zwart gekleed. G'hebt
hem toch ook gezien, zegde Vien, hij is hier binnen geweest?
Hier is dezen namiddag niemand geweest, sprak de baas, ten
zij gijlieden en den vent daar!
Hoe is dat mogelijk, zegde Vien van mij te willen leugenach
tig maken,
't Is gelijk ik u zeg; van g'heel den achternoen, ben ik uit den
huize niet geweest.
En er is hier geenen kerel gekomen in t zwart laken gekleed,
een portefolie onder den arm, en een pluime pen achter d'ooren?
Neen, ik mag het u verzekeren.
En ik, riep Vien, (maar hij zweeg, want een gedacht schoot
hem te binnen, dat Ir later, buiten zijnde, aan den bakker mee
deelde: Wel, vertoekt! zegde hij, is 't wonder dat den baas uit den
Appel d:t visiet loochent? Nu is 't promentig dat die zwarte vent
een deurweerder was! Ik gelool t ook, sprak de bakker Ze
namen dan afscheid van malkaar, 't begon reeds demsterte worden
en baas Vien trok al lanterfantende naar huis, plezierig denkende
op de 10 gulden welke hij zoo schelmachtig had gewonnen.
Hij hoort stappen achter zich.
Hij ziet om: 't is den beestenkoopman.
Mij dunkt,baas, dat gij ook langs dezen weg moet.
Ja. maar 'k en ben niet ver van huis.
't Is waar, d'herberg de Pelgrim, waarvan gij de baas zijt, is
niet ver van hier.
Ge kent mij dus! sprak Vien verwonderd.
Ik ken een weinig iedereen, zuchtte de koopman,'t is een gaaf
die mij meer dan zeven duizend jaar bijgebleven is!
Vien keek verwonderd op;zeven duizend jaren! is die man zinne
loos! zeven duizend jaren en hce oud zou hij wel zijn!
Hij keek op, meinende zijn verwondering uit te drukken, maar
wat ziet hij? niet de beestenkoopman gaat nevens hem. maar de
schooier aan welken hij bij zijn van-huis-gaan, een aalmoes heeft
geweigerd! Hij bleef plotselings staan, wilde spreken,maar de woor
den bestierven in zijnen mond: Baas, vroeg de sehoeier, met een be
vende stem, wat is er gaande?gij beeft als een riet?zljtgijonpasselijk?
Vien zegde geen woord, maar trok zijn oogen wijd openen keek
vervaarlijk rond; ja, 't was de bedelaar en geen speur van beesten
koopman op de baan te zien: Laat ons voortgaan, sprak de schooier,
of willen wij den nacht hier overbrengen?
Vien Roebels pikkelde dan voort en bemerkte nietdat zwarte wol
ken in de lucht en beweging in 't zand een naderend onweder aan
kondigden.
Ge scheent verwondert, baas, dat ik u zegde dat de gave van
menschen te kennen, mij al zeven duizend jai en eigen is. Ja, sta
melde Vien, maar't waart gij niet, maar de koopman in beesten
die dat zegde. j
Ba, ba, dat is al gelijk, in welke gedaante ik mij toon, de men
schen uit den Appel hebben zich ook in mij misgrepen, dat weet ik.
Ach wie zijt ge dan? tooveraar? of gaat ge met den duivel om?
De schooier bleef staan en zijn oogen vlogen als twee schichten in
die van baas Vien, zoodanig dat de schelm en sukkelaar niet hoorde
dat in de verte de donder begon te rommelen: ('t Vervolgt.)