J?AW GLSSHXUSII
laatste Binders Tan Vlaanderen,
of de
verhalen uit den Franschen Tijd,
naar het uitgebreid werk van S. VAN DER GUCIIT, Kunstschilder
ie Aalst. 46' Vervolg.
XLVI. BINDERS IN DE RATTENVALLE.
We zijn nu in de Binders-herberg De Pelgrim te Teralferen,
alwaar de zwarte Deurwaarder aan den baas en de bazin had gebo
den van zich aan de tafel te zetten.
Beide namen 'nestoel en zetten zich neer.
Ziet nu wel toe, zegde de Deurwaarder, van niet recht te staan
zonder mijn bevelen, of er zal u voorzeker een ongeluk gebeuren.
Van al het bovennatuurlijke dat hier straks zal gebeuren, gebiede
ik u mij gecnen uitleg te vragen; ik zal u bijtijds wel onderrichting
geven, indien ik zulks noodig acht. En gij, baas Roebels, ge zijt
verwonderd geweest, voor 'ne man die alderhande gedaanten naar
verkiezing kon aannemen en met geslotene deuren in d'huizen drin
gen, maar dit zijn al kinderspelen, bij hetgeen hier zal gaan geschie
den.
Zoo sprak de zonderlinge kerel, wreef in zijnhanden, raadpleegde
zijn uurwerk, ging verscheide malen al prevelende rond de gelag
kamer, klom op de kelderkamer, vandaar op den zolder, kwam
wederom beneden, zette zich op zijn vorige plaats en gaf drij vinnige
vuistslagen op de tafel. Op denzelfden stond werd eraan de voordeur
geschart.
De Deurwaarder ging open doen. Een zwarte hond kwam kwis
pelstaartende binnen, keek rond, z.ig de Deurwaarder op zijnen
stoel zitten, ging naar hem en legde de twee voorste pooten op zijn
kniën. Deze prevelde opnieuw ecnige onverstaanbare woorden, van
welke Vien en zijn wederhellt niets verstonden, dan i am hij een
rolleken papier uit zijnen zak en bood het den hond aan, hem stil
in het oor toefluisterende: Geeft dat aan Jan! De hond liet een blij
geronk hooren, verdobbelde zijn kwispelstaarten en begaf zich naar
de deur; de zwarte heer deed hem uitgelei, sloot den ingang achter
't beest toe en begaf zich naar zijn vorige plaats. Ach, sprak Vien
stil, tot zijne vrouw, wie had ooit gepeisd dat de duivel hier in ons
herbergden meester zou komen spelen! Wel Trien, ik sterf van
schrik. Zwijgt bloodaard, antwoordde 't wijf op denzelfden toon,
de menschen zullen niet vragen op welke wijze wij rijk zijn gewor
den, in alle geval konnen wij ons later bekeeren.... Het moest wel
zijn dat de onbekende iets van deze onderhandeling had bemerkt,
want hijsloegzulken kwaadaardigenennijdigen blik op d'echtelingen
Roebels, dat zij niet meer-durfden verroeren. Schiers op 't zelfde
oogenblik ging de voordeur langzaam open, en onze goede kennis
Jan CLERCKER, trad binnen, zijn karabijn in d'hand en de pistolen
in den gordels-hij naderde tot aan de tafel, groette den deurwaarder,
waarin de Lëzer ongetwijfeld sedert lang John Stiermarck heeft
erkend, en trok zonder éen woord te spreken, de kelderkamer op.
Slechts twee minuten nadien, wierd de straatdeur opnieuw geopend
en Victor Leefmans kwam te voorschijn, insgelijks gewapend tot
aan de tanden; hij deed denzelfden groet aan den zwarten deurwaar
der en vervoegde zijnen makker op de kelderkamer. Dan sprak de
doortrapte menschenjager tot Trien: Vrouw, zegde hij, ga nu even
alsof er niets was gebeurd, en gelijk gij op ander tijden gewoon zijt,
bereid uwe spijzen; van niets gebaren, aan uw oude vrienden be
leefd zijn, dat is alles wat ik vanu begeer. Gij zult van mij tevrede
wezen, zegde Trien, en vooraleerde plaats te verlaten, deed zij een
zeer vriendelijke neiging...Voorzeker, deze vrouw begon den duivel
gewoon te worden. En gij,vervolgde de zwarte heer tot Roebels,
blijft hier bij mij, en als er iemand in d'herberg komt met gestolene
waren, wisselt 't ordewoord, leidt ze op de kelderkameren ontvangt
aldaar de gouden en zilveren juweelen die zij u zullen ter hand stel
len, gelijk gij gewoon zijt te doen; maar wees wel voorzichtig van u
met iets anders te bemoeien, yan al hetgeen gij zult zien gebeuren,
of ik breek u dadelijk den hals. Mijnheer, ik zal mijn beste doen,
antwoordde de baas, en ik hoop dat ge van Vien Roebels niet zult
kunnen klagen. Zoo zult gij loon naar werken ontvangen, meende
Stiermarck koelbloedig weg, en hij haalde zijn zeeschuimen pijp te
voorschijn, vulde die statig en na haar aan de lamp te hebben doen
vuinzen, legde hij zich achterover op zijnen stoel en stak zijn beenen
uit, in een gemakkelijke wending.
Dan raadpleegde hij op nieuw zijn uurwerk en sprak: Baas Roe
bels, wij hebben nog een half uurken; het is nog geen middernacht,
en wachten verveelt, zelfs aan den duivel: Zijt dan zoo goed een
flessche wijn voor den dag te halen; maar van goede hoedanigheid
hoort ge? immers van dezen welken gij schenkt aan d'Aanleiders
der Binders. Vien haalde de gevraagde flesch en plaatste ze op
tafel.
Twee glazen, sprak John; schenk in; ziedaar een kroon
stuk; alles wat ge voor mij doet,zal rijkelijk betaald worden. Drink
uit! Vien liet het geen tweemaal zeggen, stak't kroonstuk in zijnen
zak en ledigde zijn glas.
Eenige oogenblikken van diepe stilte.
Vien scheen zich te willen verstouten, en opende reeds den mond
om een samenspraak te beginnen, maar de zwarte Deurwaarder,
de Duivel meinde hij, nam de pijp uit den mond en bekeek hem zoo
stuur dat Vien dacht: Zwijgen zal hier 't beste zijn!
Buiten was 't onweder gestild;
De donder verdwenen; de bliksemstralen niet meer te zien. Een
zachte stille lentenacht
Twaalf uren waren er reeds geslagen. Te Massemen stonden de
Binders aan de poort van 't pachthof te terreesten; te Westrem lag
La Marche en zijn Volk den steenweg te beloeren. Hier gingen de
schelmen dezer streken hun gestolen goed komen brengen en lek
kere sier maken op de kosten der ee lijke lieden, 't Is twaalf urens
voorbij en z'en komen niet! Zijn die gevleeschde duivels verveerd
geweest van 't onweder? Ja wel, 't gebeurt dat dusdanige soort ver-
bleekt en siddert bij 't ratelen van den donder, terwijl de brave
Landsman gemoedelijk zijn kruis maakt en zegt: Wat God bewaart,
is wel bewaard!
De zwarte Deurwaarder doet aan Vien teeken van nogeens in te
schenken; de baas gehoorzaamt, en gaat den roomer naar zijnen
mond brengen als er op de deur wordt gelikt.
Stiermarck doet teeken dat hij zou gaan openen. Vien Roebels
gaat en zegt: Is Vien Keizer?
Keizer en Koning, wordt er geantwoord.
Vien doet open en twee manspersonen treden binnen; van mid-
delbarigen leeftijd; gekleed met blauwe kielen; een valies onder den
arm. Met den zwarten Deurwaarder schijnen zij zich luttel te be
kreunen en trekken de kelderkamer op, gevolgd door Vien.
Or.dertusschen mompelt de menschenjager: Goed, nu weten wij
't ordewoord! Hij staat op, gaat naar de deur, opent dezelve, geeft
een licht geschuifel. Rap als de wind, springt een hond binnen, 't is
Moor en plaatst zich nevens den stoel van John, strijdveerdig. John
sluit de deur, neemt zijn karabijn, dat hij onder de tafel had verbor
gen, spant den haan en legt voorzichtig 't karabijn nevens hem op
de bank, in zijn bereik. Nuzithij daar, 't hoofd vooruit naar de
kelderkamer, gelijk de jager die het hout ziet ratselen end'aankomst
van 't wild verwacht.
Er komt beweging op de kelderkamer;
Een geruisch van grove woorden;
Getrampel, een verdoofde kreet;
Men hoort iets voortslijpen;
Dan hervalt alles in d'oude stilte.
Baas Vien komt uit de kelderkamer
Bleek van schrik.
Hij ziet den zwarten hond hem wreed bekijken, daarnevens den
Deurwaarder die onverschillig zijn pijp zit te rooken en hem teeken
doet om plaats te nemen <n zijn glas wijn uit te drinken. De bitter
ste medecijn zoU er gemakkelijker ingegaan zijn; de keel van baas
Roebels was zuiver toegestropt.
In de kelderkamer gekomen zijnde, hadden nauwelijks de twee
Binders hem hunne juweelen overgeleverd, als Jan en Victor uiteen
zijplaatske sprongen, de Binders vastgrepen, den mond stopten,
handen en voeten bonden en in hunnen schuilhoek sleurden. Alles
ging zoo rap en krachtig, dat de schurken maar éen gedoofde kreet
konden slaken.
Schenkt in! sprak de Deurwaarder en Vien vulde al bevende
de twee roomers.
Een kwartier later werd er nogmaals aan de deur geklopt. Vien
ging openen en de menschenjager volgde hem.
Wie heeft daar geklopt? vroeg de baas. Is Vien Keizer?
Keizer en Koning; en Vien d?ed de deur open, en 'ne vent
stapte binnen, drager van een zunntg toegebonden pakje. Hij begaf
zich, even als de eerste hadden gedaan, met Vienop de kelderkamer
alwaar hij aanstonds vast gegrepen werd en behandeld gelijk zijn
twee voorgangers-
Nog vijfmaal was er aan de deur geklopt. Nog vijfmaal had Vien
geopend, Binders op de kelderkamer gebracht; vijfmaal had Stier
marck zijn karabijn in handen genomen, had Moorzijn tanden opeen
gekretst;doch niet eens was hunne tusschenkomst er noodig geweest.
Vier uren had dit spel geduurd, en na een ruimen tijd dat niemand
zich nog vertoonde,nu dat de blozende dageraad reedsden oostkant
des hemels begon te verlichten, de menschenjager, met rede bemer
kende dat het overtollig zou geweest zijn nog langer te dralen, stond
recht, klopte d'asschc uit zijn zeeschuimenpijp en na zijn geliefde
smoortuig voorzichtig in den zak gesteken te hebben, draaide hij de
straatdeur in 't nachtslot, stak den sleutel in zijnen zak, nam zijn
karabijn van onder de tafel en trok de kelderkamer op, gevolgd van
zijnen getrouwen Moor.
De bazinne had het eten voor de Binders gereed gemaakt en zat
nu te zuilen aan den kant van den haard.
Vrouw, riep John, ge moogtnu bij uwen man in de gelagka
mergaan; voor het oogenblikheb ik uwen dienst niet meernoodig.»
Trien bezag den zwarten heer zoo vriendelijk als 't zijn kon en
maakte in 't weggaan eene diepe boersche buiging.
Proficiat! sprak John, d'hand drukkende van Jan en Victor.
Een goede vangst, zei Jan, tien kloeke Binders liggen daar
gebonden.
En vijf duizend fr. in zilver en goud zijn in ons handen geval
len, bemerkte de sergeant.
Mijnheeren, zegde de Engelschman, ik bedank u over uwe
bereidwillige en onbevreesde medehulp; heden hebben wij de moor
denaars eenen krachtigen en doodelijkeu steek toegebracht; nood
lottig zal hij hun wezen, want buiten eenigen twijfel zullen de
schelmen die nu in ons macht ziju gevallen, aardige dingen aan den
dag brengen toen zij later gerechterlijk worden ondervraagd.
-* Daar zal u al de eer van toekomen, sprak Jan Clcrcker; waar
lijk M., ik weet niet hoe gij dit alles hebt beraamd en wel bijzonder
hoe gij den baas uit den P.lgrim als medehelper hebt konnen krij
gen, om zijn eigen makkers te verklikken? Ja, zei Victor, leg ons
dat raadsel uit! De Binders zijn toch vast gebonden, vacgt'e Jan
erbij. ('t Vervolgt.)
Te Parijs is aangehouden zekeren Coddés, beschuldigd van
t'Antwerpen 100 a 150,000 fr. gestolen te hebben; te Zwijnaarde
heeft men zaturdag nacht in 'ne vleescliwinkelal 't vleeschgestolen,
en werd zondag op verschillige plaatsen ingebroken, en t'Oostakker
is er een nachtwacht moeten ingericht worden; in de jaren 1600
gingen er geuzenbenden stelen, 6 uren in de ronde, en vele afgele
gene Pachthoeven bleven onbewoond. En te Brussel en Antwerpen
heeft de Policie verscheide logementen gezuiverd, maar de Geuze-
luchtdoet't kwaad opschieten en neêrdalen.
Men schrijft uit Moerbeke Koewacht
Op Donderdag 20 April was de naburige Gemeente van St Jausteen,
als het ware gansch op de been om te bestatigen den stoutmoedigen
■uw lumbal