SANGLERKER
laatste Binders van Vlaanderen,
tot Ons Heer en zijn Heilige Moeder. Hal, Scherpenheuvel, Ker-
selaer, Gaverland, Oostakker, die warande van rust, vrede e"
godsvrucht nevens de groote stad Gent; op Ons Heer Hemelvaart
wordt er nog 'ne zilveren Standaard geofferd, uit naam van Oost-
Vlaanderen, 's namiddags met veel stichtende Plechtigheid; die
kerk wordt een oprecht Heiligdom van O. L. Vr. Onbevlekt
Ontfangen.De Paus gaat 3o Bisschoppen benoemen, waarvan i5
voor d'openstaande zetels in Rusland.
of de
verhalen uit den Franschen Tijd,
naar het uitgebreid werk van S. VAN DER GUCHT, Kunstsehilder
te Aalst. 49' Vervolg.
IIL. PIETER-WANNES DE COCK, VAN HUYSSEGEM.
Hij is niet dood, sprak Jan.
Mijn geld, mijn geid,Mp«i, riep 't boerken.
Ge zult uw geld terughebben, antwoordde Victor, wel te ver
staan, indien het u rechtveerdig toekomt.
Rechtveerdig toekomt! kermde 't boerken, M"n, dat geld heb
ik stuk voor stuk gespaard, en ik ging er mijn pacht mcê betalen
naar Aalst.
17 Kom, kom, sprak Jan, laat al die beuzelarüen varen; elk zal
t zijn krijgen, dan heeft de duivel niets; kom Victor, laat ons liever
naar Dischgers loopen, die ginter ligt te spartelen... Zij gingen er
heên, gevolgd van den uitgeplunterden boer, die onderwege in zeven
haaste vertelde, dat zijn naam was Pieter Joannes De Cock, zijn
gcborteplaats Huyssegem, en dat hij op weg was naar Aalst, als die
schelm en schroebber hem opviel en zijn schoon kroonstukken
afnam.
Welhaast waren zij ter plaats; Jan Clercker had zijn doel niet ge
mist en niettegenstaande den verren afstand, had hij den Binder,
volgens zijn gezegde, het been verbrijzeld bovenden linker knoesel!
De Binder verloor veel bloed; men verbond dus zijne wonde, nam
hem van den grond, en de trotsche Aalstersche fies werd deels ge
dragen, deels gesleurd tot aan de karren, waar John Stiermarck
ongeduldig stond te wachten. Ongeduldig en bekommerd! en ze
kerlijk xou hij ook in 't bosch geloopen zijn, maar nu warende Bin
ders onstuimig geworden, en bijzonderlijk de bazinne uit den Pel
grim tierde als een duivelinne en verweet den menschenjager grauw
en blauw, dat hij haar en haren vent valscnelijk belogen en bedrogen
had. De Engelschman gaf teeken aan de gendarms van hun karabijn
gereed te houden; de Binders zwegen eensklapsen de twee vrienden
vertelden in eenige woorden het gebeurde. John wenschtte Jan en
Victor geluk en deed Albert Dischgers aan den kant van den gracht
neerleggen, alwaar hij de wonden onderzocht van den jongeling die
in onmacht was gevallen. Er geesde nog altijd bloed uit dt wonde;
John verbond dezelve op een bekwamere wijze; Dischgers kwam
allengskens tot zijn zei ven en een goede teug wijn stelde hem ia
staat om ondervraagd tc worden. John deed hem verstaan dat er
niets dan de waarheid mocht gezegd worden, en niettegenstaande
de flauwte des lijders, verstond hij uit zijne woorden, dat Dischgers
na den mislukten aanval van Massemen, floor de gendarmen naar
Gent was gebrach en zich aldaar zoo ziekelijk had getoond, et» zoo
uitgeput,dat men hem niet bij d'ander gevangenen had opgesloten,
mrar in een bijzondere kamer te bed gelegd, in afwachting van den
Instrukrie-Rechter. die hem moest komen ondervragen. Gebruik
makende van de lichtgelovigheid der Overheid van 't Stedelijk
Gevang, was de schelm 's nachts opgestaan, had eene der ijzeren
staven der kamervensters weten los te makenen was bij middel zijner
slaaplakens, op de straat geraakt, ter plaatse waar geen schildwacht
stond. De poorten waren gesloten, doch aan de Visscherij was hij
de Schelde overgezwommen, had te Melle kennis gemaakt met een
zijner handlangers, zich van twee zakpistolen voorzien en was nu
op weg naar Teralphene om zich bij Vien Roebels een weinig te
verplegen en deen of ander uitvlucht te zoeken.«Mijn plan, zegde
hij al zucntende, ware gelukt geweest; doch weinig van geld voor
zien zijnde, heb ik 't ongelukkig gedacht gekregen eenen landsman
uit te plunteren, en dat beeft mij in 't ongeluk gebracht.»
Dischgers zweeg zorgvuldiglijk in zijn verhaal over de wijze op
welke h te Massemen gewond was geweest en gevangen genomen;
en niet zonder rede verborg hij zulks, want Jan Clercker die nu
reeds in somber humeur den Binder bezag die naar d'hand van juffer
Florida, aurfde dingen, terwijl hij samenspande met een vuige
moordenaarsbende, bad onze vriend Jan geweten was er omgegaan
was tusschen haar en Dischgers, en in welk gevaar zij verkeerd had,
ongetwijfeld ware zijne wraak onmiddelijk en wreedelijk cp den
laffen Binder neergevallen. Dischgers had nog andfr feiten op zijn
geweten; een der bijzonderste was hij geweest in 't afbranden van
d'Hope van Vrede, waarop de dood van Jan's Vader was gevolgd;
hij was dus inwendig verblijd, als de gëhdsrms hemeplichtten en in
een der karren nevens d'ander gevangenen plaatsten. Daar sloot hij
weldra d oogen, doch opende dezelve,als de kar, krakend en wagge-
lend voortrndende, zijne wonde openschudde.
John was vol vreugde over die belangrijke aanhouding en schoor
niet weinig den gek met de Gcntsche Overheden dio zoo fijnckes
hun gevangenen lieten wegslibberen... Jan dubde, waarschijnlijk
waren zijn gedachten t'Oordegëm of dacht hij ook op dsn advokaat
Treem, v,aar Dischgers bij woonde, en hunne nauwe betrekkingen
met Notaris Voss.laer. Victor hield eet» wakend oog op de karren
zoo stapten de drij vrienden achter hun transport, toen er op de
schouders van John werd getikt, 't Was delandsman Pieter Joannes
De Cock. Mijnheer, zegde hij. Vriendschap, sprak John
Mr nu dat de schelm en dief daar op de karrc onschadelijk ligt
Ja, dat is hij. Ge moest nu toch de goedheid hebben, ik bid u
vriendelijk van mijn geld weder te geven, 't welk hij had geroofd;
ik moet er nog heden in de Stad mimen eigenaar mcê betalen- want
'k was ten achteren, M«»; betaal ik niet, hij is in staat mij uit te
spannen. Zekerlijk, uw geld krijgt ge weer, pachter; maar ge
moet ons toch naar Aalst vergezellen, bij de bevoegde Overheid, om
ondervraagd te worden. Met veel genoegen zal ik dit doen, Mr,
maar wie weet wat er kan gebeuren? en ik mag niet uitstellen; zie;
indien ge mijn geld nu wildet weergever
De drij Vrienden moesten lachen met de wantrouwigheid van den
Pachter; nogtans liet Stiermarck zich niet bidden en hij gaf dadelijk
de lijnwaden geldzak terug aan Pieter-Wannes, dieaansronds een pak
van zijn hert voelde rollen;nu was de man gerust, want hij vreesde,
ware zijn geld bij de Justicie geraakt, veel achternaloopensen moei-
elijkheden te hebben.
Na zijn geld ontvangen te hebben en den zak eens in d'hand ge
wogen, stapte hij gemoedelijk voort nevens de drij Opspeurders van
de Binders, gevolgd door hunnen hond, en haalde zelfs zijn pijpken
uit, om eens smakelijk te rooken. De twee karren, met hun buiten
gewone vracht, reden maar stillekens voort; de gendarms klapten
met de boeren, de Binders lagen in angst, van tijd tot tijd schuins
ziende, of ze nog in de stad Aalst niet waren;en Pieter-Wannes Dc
Cock begon lustig te vertellen, over zijn gavarendheden met den
aanleider der Roovers. Ge ziet dien hoed, Mren? zegde hij.Hij is
met 'ne kogel doorboord, bemerkte John. Gc zijt er gelukkig van
afgekomen, voegde Victor erbij. Och M'«, kijkt eens; mijn vest
is ook doorboord, en zonder mij te raken.'t Is een drollige historie,
God zij gedankt, dat ze wel uitgevallen is G'en peist toch niet,'
Mren, dat ik mijn kroonstukken zal moeten teruggeven; anders ware
't beter er nikske van te zeggen! Zijt gerust, verzekerde Stier
marck en vertelt ons 'nekeer de gevallen:
Mijnheeren, zegde 't boerken, gelijk ge mij hier ziet, ik ben
woonachtig te Huyssegem, een gehucht van Denderleeuw, zooals
ge misschien weet. Victor deed een bijstemmend teeken. Jk
bewoon aldaar, MPen, een hofstede met mijn vrouw en ons eenige
dochter. Altijd was d'bofstede den eigendom geweest der Abdij van
Ninove, maar nadat die Sankulotten bier te lande de kloosters en
kerken hadden komen verwoesten, werden hunne goederen publiek
te koop gesteld. Voor een appel en een ei kon ik mijn hofstee koo-
pen, maar 't was gestolen goed en daarbij kerkelijke erf. Een steed-
sche heer werd schiers voor niet,eigenaar onzer Horstede, en ;k bleef
zijnen pachter. —En ging het beter? vroeg Jan. —Och,alhoewel de
aankoop bijna niets had gekost, werd mijn hofstcê en landgebruik
merkelijk verhoogd, en aan een sleurjaar, dat ons van de klooster
lingen zoo gulhartig werd verleend, viel niet meer te denken. Dees
jaar was de valdag reeds lang voorbij, en al verschelde keeren
had onze nieuwe Eigenaar ons vermaan gezonden van te komen
betalen, zonder uitstel. Wij scbrafelden dan de noodige som bijeen
en dezen morgend trok ik op, om omzen ongeduldigen eigenaar tc
voldoen. Bevreesd voor dieven of moordenaars moest ik niet zijn,
daar het reeds geweten was, hoe een groot deei der Bende in uw
handen gevallen was en dat d'audere zich koes zouden houden. Ik
nam dus den kortsten weg door 'tgebosch. alswanneerop d'eenzame
plaats gekomen, alwaar gij mij hebt ontmoet, en 'ne Roover van
achter de boomen kwam gesprongen met een koppel pistolen in
d'hand en mij toeroepende: Uw geld of uw leven! Wat kon ik
doen, Mp«n? de woedende prij stond daar mettwee geladen pistolen;
ik overhandigde dus al bevende mijnen geldbeugel en zegde op kla-
genden toon: Ach, mensch, dat geld waren mijn pachtpenningen
die ik in de stad moest gaan betalen! Welnu, zeg dat gij uitge-
plonterd zijt! Nooit zal men dit gelooven. Dat zijn uw affairens,
riep de lompe beest, en hij stak mijn geld in zijnen zak.— Ach M.,
zegde ik,mijn handen gevouwen en bijna de tranen in d'oogen, Mr,
bewijst mij toch dien kleinen dienst, schiet'ne kogel in mijnen hoed
en eenen in mijn vest, opdat ik bij mijnen Eigenaar preuven hebbe
van de aanranding, anders moet ik u toch volgen.... Hij liet zich
gezeggen, schoot zijn twee pistolen af, maar nauwelijks weêiklinkte
de tweede scheut, of ik spreng op den Roover toe, gewapend met
mijnen grondeiken stok: Nu, riep ik, is 't man tegen man, leven
om leven! Hij toog nen dolk uit zijnen gordel en meinde er zich
mee te verweeren, maar dit kon hem niet baten; ik had moed voor
tien, en gelijk ge weet, hij lag reeds in den grond, als Ulieden ons
zijt komen scheiden.
De Vrienden lachtten hartelijk om de slimheid van 't boerken, die
meêlachtte en er bijvoegde: «Ja, ja, M»», hij meinde mij te schoon
t hebben, omdat ik maar kort en ingestuikt ben; maar t en zijn
altijd de grooiste niet, die de meeste kracht en wijshei i bezitten.
Zoo pratende waren zij aan d'eerste huizen der Srad gekomen
zonder het bijna gewaar te worden. De tijding hunner vangst was
er reeds gekend van d Overheid, doch van weinig ander personen,
zoodat hunne aankomst een groote en algemeene opschudding ver
wekte en elk, die eenigzins kon, bakkers,smeders, hoveniers, kleêr-
en schoemakers, benevens vrouwvolk en kinders, dat elk kwam
toegeloopen en met verwonderde oogen den stoet naar de Groote
Markt volgde; die niet meeging, kwam toch over d halfdeur zien,
naar die twee wagens, met twee pesrden bespannen, geladen met
Binders en gevolgd van John, Jan, Victor, Pieter-Wannes en dien
zwarten hond. Óp de Groote Markt was er zooveel volk als op ne
zaturdag. Straks kwam d hoofdwacht onder de wapens en bracht de
Binders onder goed geleide van de karren in 't gevang. De Opspeur,
ders werden door den Meyer en Commissaris hartelijk geluk ge-
wenscht, over hunne wonderbare behendigheid. Ja,ze moesten aan-
veerden van bij den Commissaris te gaan het noenmaal nemen; en
terwijl de gevangeren in den namiddag, altijd on,iergrooten toeloop
der Aalsteraars en zelfs der buitenlieden, terwijl de Binders tusschen
sterk geleide van gendarms en soldalen naar Grilt, werden overge
bracht, behalve Dischgers te ziek om vervoerd te worden, terwijl
Pieter vvannes De Cock, na zijn getuigenis afgelegd te hebben, in
d herbergen getrakteerd werd, onze drij Vrienden zaten lustig te
noenmalen en een lekkere flesch werdt'hunner eere ontstopt. Onmo
gelijk al de samenspraken te verbalen, welke aan tafel plaatsgrepen.
A'leenelijk, voor slot van dees kapittel, zullen wit melden dat de
Commissaris oer Uitvoerende Macht, op de gezondheid der helden
drinkende, uitriep: En nu, heeren, wensch ik u. een even goeden
uitslag in t opspeuren van de Dieven der Postmaal! Zoo ^-al uw