JAXf GLEUEB laatste Minders Tan Vlaanderen, of de verhalen uit den Franschen Tijd, naar het uitgebreid werTc tan S. VAN DER GUC1IT, Kunstschilder te Aalst. 55' Vervólg. LIV. LA MARCHE WREEKT ZICH. Ik haat de Priesters, sprak de aartsschelm Vosselaer. Ik ook, gal La Marchetot antwoord, maar ik zou toch nooit het gedacht hebben opgevat van er eenen in mijn huis op te sluiten en hem te martelen. Hij zal zich niet lang meer verdrieten, ervatte de Notaris, het roggenbrood en de kan met water opnemende; ik ga hem heden zijne laatste maaltijd toedienen, dan sluit ik de deur Ei, kreet La Marche. Sluit ik de deur,ging de Notaris voort en laat hem sterven van honger.... Kom. volgt mij in stilte, ten ware, voegde hij er al spot tende bij, dat gij te teergevoelig waart. La Marche bekeek de Notaris met oogen die wel deden verstaan dat hij op dit punt geen bespotting dulde, en Vosselaer verliet zijne Studie en begaf zich met zijnen vertrouweling naar den kelder. Al was La Marche een groote booswicht en moordenaar, toch deden de wreede woorden door den Notariszoo koelbloedig gespro ken, hem huiveren: schelmen hebben geen betrouwen in malkan- der;hunne vriendschap is maar een vriendschap uit belang en nood; doch nu begon La Marche meer dan ooit het kopstuk der Binders bende te mistrouwen: Als hij zoo weinig werk maakt, peisde hij, van 'ne gevangen en uitgeputten Ouderling te martelen, zonder eenigen intrest, wat zou hem inhouden van mij een kwade poets te spelen? mijne dood zou hem een winst zijn van drij maai honderd duizend franks!. De Binder schudde het hoofd; hij had spijt van den Notaris naar dien onderaardschen kelder te moeten volgen. Wie weet, dacht hij, of er daar geen hinderlaag gereed is om mij te klampen! Hij zegt dat Sprietvlechter weg is; zou dat waar zijn? zit hij soms in den kelder niet, gereed om op mij te vallen. La Marche, La Marche op uw hoede! Hij voelde in zijn zakken naar de twee pistolen die erin staken: Goed, peisde hij, ze zullen mij niet onverwachts op vallen; ik ben verwittigd; Vosselaer moet voor mij den kelder in; ik zie scherp rond, en 't is wel de laatste maal dat ik den voet zet in dat vervloekte huis; daarom, heden ruim ik niet, of de drij honderd duizend fr. moet ik hebben, al moest ik den Notaris dwingen en zijn geldkist openbreken. Hij volgde dan den Notaris met een soort van voorbehouding en achterdocht. La Marche keek vreemd op, toen zij aan den kelder gekomen waren en Vosselaer de geheime deur opende die eraan paalde en de keers aanstak die aldaar in gereedheid stond. Zij daalden te samen de trappen af, La Marche zorgvuldig al de bewegingen van den Notaris vólgende, en waren weldra aan de eiken deur der gevangenis. Blijf hier een weinig staan, La Marche; terwijl ik binnen ben en tot den ouden spreek, kunt gij alles door het schuifvensterken zien en afluisteren. Goed, antwoordde La Marche, maar faat dit spel niet lang duren, ik ben geen liefhebber van zulke zaken. En hoort, voor mij moet ge dien ouderling niet pijnigen;ik ben hier voor ander dingen gekomen. a Wat wordt dien kerel barsch, peisde Vosselaer, doch zonder iets te zeggen stak hij den sleutel krijschende in 't slot, opende de deur en stapte in den donkeren kerker. Welk schouwspel! Een killige plaats van eenige meters vierkant, zoo laag dat men er te nauwernood kon in recht staan; en daar, bij de flauwe schemering van 't kaarslicht, zien wij op halt verrot strooi 'ne mensch gezeten; een oude Pastoor, gekleed met een lakene soutaan die rost en vuil is en langs alle kanten met stukken van zijn lijf hangt; twee jaar draagt hij dezelve, in deze vochtige plaats, zon der ooir van eenig kleedingstuk te hebben konnen veranderen; zijn witte haren hangen over zijne wangen, hetwelk door het verwilderd groeien van den baard afzichtelijk en terugstootend zou zijn, indien wij niet wisten dat deze man, een onschuldige Lijder, een Martelaar is, gelijk er toen zooveel verkerkerd zaten en langs een wreede tor- turing tot den Koning van alle Martelaars gingen. De goede grijsaard lag daar op een handvol strooi, afgemat door honger en dorst; lijden, veel lijden, daaraan was hij gewoon; en niemand zal begrijpen wat hij afgezien had, op die twee jaar, welk lang tijdstip voor hem als een aanhoudende nacht was geweest; gedurig in de zwarte duisternis, zonder andere spraak te hooren, dan 't gespot en gevloek van d'afschuwelijke monsters Vosselaer en Sprietvlechter! Nu was 't reeds laat in den namiddag, en den gan- schen dag nog niets genuttigd hebbende, was hij veel zwakker dan naar gewoonte. In afwachting dat de slaap hem een weinig zijne smarten zou hebben doen vergeten, lag de oude Pastoor te denken aan den ge lukkigen tijd als hij zich te Onkerzeel in zijn pastorij bevond, om ringd door zijn goede Parochianen. Wat was er geworden van al die zielen, welke hij zoo veel genegenheid toedroeg? waren de kerken nog altijd gesloten? was 't bedienen der H. Sakramentennog immer verboden? Denken aan zijn vroegere leefsdagen te Onkerzeel, dit vertroostte hem; altijd had hij immers een ware Herder voor zijn Parochianen geweest; doch van den anderen kant pijnigde het hem niets te weten van hunnen toestand of van de gebeurtenissen in Europa. De brave Man Gods hoort gerucht aan de deur en wendt er werktuigelijk het hoofd heen; maar alras sloot hij de oogen terug, want het deed hem pijn, telkens dat hij de helsche gelaatstrekken van zijnen beul aanschouwde. Vosselaer naderde tot waar de Priester lag, plaatste de kan met water en het roggenbrood op den grond en zegde op spottenden toon: s M. de Pastoor, ik breng u voor heden een blijde tijding, uw opsluiting gaat een einde nemen. De goede grijsaard, niettegenstaande zijnen afkeer, hij opende zijn oogen en bezag vragend den Notaris, Ja, vervolgde deze, ik geloof dat wij na drie often hoogste vijf dagen, malkaar niet meer zullen zien. Dat God in zijne goedheid mij deze genade bewees, zuchtte de Priester, en hij sloot wederom d'oogen. Zijt verzekerd, eerweerdigen heer, hernam den schelm op denzelfden toon, sijt verzekerd, 't en is mijne schuld niet, dat ik genoodzaakt ben van 't vermaak af te zien u nog langer te herbergen; ik heb mij toch zoo menigmaal hartelijk met u vermaakt «loor het schuifvensterken der deur en het strelen van mijnen rieten stok. De Pastoor sidderde als hij op de mishandelingen dacht, die hij had ondergaan, maar hij zweeg. Vosselaer borst uit in een schette rende gelach: Ziet, hooggeachte en heiliggezalfde heer, ging hij voort, ik verzoek u te willen gelooven dat het tegen mijnen dank is als wij malkander moeten verlaten, het is waarlijk jammer, wij waren onzen dagelijkschen omgang reeds zoo wel gewoon. En waar schikt ge mij naartoe te zenden? waagde de geeste lijke te vragen. Naar een land waar ik u dikmaals heb hooren van spreken, mijnheer;en om u genoegen te doen, ga ik u zeggen wat er nopens u is besloten: Toen er ievers eene maaltijd wordt bereid, gaan veel tijds de genoodigden, om nieuwen appetijt te rapen, eerst een wan deling doen, of gebruiken binst den morgend zeer weinig eten, om eer te konnen doen aan den disch; dit zal ook metu gebeuren. Dees roggen brood en die kan met water, die ik hier heb gezet, is het laatste voedsel dat gij op de wereld nog zult nutten; binnen eenige dagen konnen d'Engelkes om u en leiden u met eenige andere smoot- bollen en kletsvoeters naar den Hemel. De Pastoor verbleekte. Van honger sterven, ware toch zoo schrikkelijk! Echter bedwong hij spoedig zijne aandoening; hij vouwde d'han- den te samen, sloeg d'oogen naar den hemel: Dat de wil desHeeren geschiede, zegde hij, op de aarde als in den Hemel. Amen, antwoordde de Notaris, en hij begon wederom zoo schetterend te lachen, dat hij een gebrom van afkeuring door het schuifvensterken niet hoorde; 't was La Marche, die tusschen zijn tanden mompelde: Dat er zulke wreedaards in de wereld zijn, wist ik niet! Maar Vosselaer had nu geen ander gedachtdan zijn helsche vreugd van dien Priester te zien lijden; zelfs op 't gevaar van zijnen toe stand dacht hij voor het oogenblik niet. Zeer eerweerdige heer, sprak hij eindelijk, ik ga u vetlaten. Fiat, murmelde de grijsaard, o Heer, uw wille geschiede; door uw Passie en heilige Dood,geef mij de gratie van uit liefde tot U kloekmoedig te lijden... En gij, o rampzalige.... Goed, een laatste sermoen, spotte de Notaris. Ha, ge lacht en ge spot, maar niemand heeft een enkele dag zeker en wie weet of gij niet eerder dan ik voor de Vierschaar; van den Allerhoogsten zult geroepen worden. Spijtig dat ik nu den tijd niet heb uw Evangelie-praatjes te hooren! Weet wel, zoo ging de Priester met zachte stem voort, weet wel dat uw einde nadert, en als ge zult aan uw laatste uur slaan, hewel, herinnert u dan dat ik u alles vergeven en zelfs gebeden heb voor uw bekeering. Maar't wordt perlekt! hoe langer hoe schooner! hoort, ge zult mij nog zien,maar niet meer in uw verblijfplaats; hoortgij, oude paap, dat is uw laatste voedsel en drank; goeden appetijd en van tijd tot tijd zal ik eens door't schuifvensterke komen zien hoe gij het maakt en eens wel bestatigen, of de honger u niet zal dwingen uwen eigen drek te gebruiken, vooraleer dat d'Engelkes u komen halen. Zoo sprekende nam hij de keers en meinde weg te gaan, ja was reeds de deur nabij: Maar wacht! zegde hij terugkeerende, ge zoudt denken dat ik ondankbaar ben; zoo niet, voegde hij erbij, de kaars neerzettende, ik ga u dadelijk betalen, met kapitaal en intrest, en daarbij, op deze woorden gaf hij den neêrliggenden Pastoor met den voet 'ne geweldigen stamp in de lenden; daar! riep hij uit, dit is uw laatste paspoort voor den anderen wer.... Hij kon niet voleinden; De maat zijner boosheden was vol; het uur van Gods rechtveer- dige straf geslagen. Een pistool had geknald en een kogel doorboordezijn schouders. De Notaris Jacobus Vosselaer stortte bloedend ten gronde. Tcr- zelvertijde sprong La Marche binnen, namdekeersdie op den grond was gevallen en het strooi dreigde in brand te steken; hij stampte met den voet het vuur uit, en zonder een woord te zeggen,met veel verachting zijn slachtoffer aanstarende, liep hij weg, sloot de eiken deur achter zich en draaide dezelve in 't slot. ('t Vervolgt.) TE KOOP IN ONZE BUREELEN: Belgische Illustratie(premie) 2,50 franco 3,00. Het boek der Spaarzaamheid, 0,30 c. BaeJceland, 1,00Bobespeer 1,00; Leven van Napoleon 1 fr. Genoveva ran Brabant 75 c Bicboek 0,50 c.; Nieuwe troost der armen, 50 c. Pompeja, 1,00. Meditatie- bork, 526 bl. gebonden 1,50; Meditatieboek ongebonden 1,00; gebe den H. Gertruda, Hollandsche uitgave, gebonden 1,50. Boekje der Mis, 0,15 c. voor 100,11 fr. voor 50,6 fr. Naar den Hemelaanmoediging voor lien die Itgden, per stuk 16 c.per 100, 12 fr. per 50, 7 fr. Gelijkvormigheid met den wil van God, zelfde prijs als 't boekje der Mis. Botertarief, van itot 12 kilos aan alle prijzen, om op 'ne second de juiste som te zien, met kilos en oneen, 0,50 c. PARLOIB. Mm H. te Aud. 't is aangeteekend. Ontf. uit Luik, van M. C 1,25 tol einde Dec. 1832. Vr. te Eecloo, men laat ons niet toe per gewicht te zenden; alhoewel de wet zegt dat de drukwerken per gewient mogen gaan. En reclameert gij nu! ge gaat bij den duivel te biechten Paiiencie, gelijk Job met zijn vrouw; al't profijt boven den taks zou voor u zijndat staat g'artikeld in ons Grondwet.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1882 | | pagina 3