JAM CLiSlULER
Rampen, itttsöaöfn tn ©«gelukken
laatste Binders van Vlaanderen,
of de
verhalen uit den Franschen Tijd,
naai' het uitgebreid werk van S. VAN DER GÜCÏIT, Kunstschilder
ie Aalst. 56' Vervolg.
LV. TIEGER EN LAM.
De Pastoor van Onkerzele, als hij de scheut hoorde afgaan en
Tosselaer zag vallen, had geweldig verschoten, maar nauwelijks
had hij de gevolgen der scheut gezien, en den akeligen toestand
waarin de Notaris verkeerde, of hij vergat, als waren christen
mensch, al het leed hem door Vosselaer aangedaan en vloog hem
ter hulp. Hij rukte de jas open van den terneêrgeschoten moorde
naar, die slechts een stond te voren door zijn gezwetst den Hemel
scheen te tarten en uit te dagen, en nu lag te zieltogen, badende
in zijn bloed en uitgeput van krachten, naar zijnen adem snak
kende. Van zijn hemd scheurde hij eenige reepen en, verhaastte
sich zoo goed mogelijk de wonde te verbinden en het bloed te
stelpen, want anders had Vosselaer daar doodgebloed als 'nen os.
Schrikkelijk was de toestand van den onmensch; op korten af
stand had de scheut hem getroffen; de kogel, langs den schouder
ingegaan, was een weinig boven de borst uitgekomen en op den
muur gevlogen. Het bloed geesde en borrelde uit de wonde, en
weldra was het stroo en de grond rood, der levensvochten van den-
gene, die als moordenaar was binnengekomen, met het inzicht van
eenen onschuldigen het leven te benemen. 0, rechtveerdige oor-
deelen Gods! daar lag hij nu, den schurk die zoo wel van zin was,
met zijn gestolen miljoen, reeds in zijn bezit, te gaan goede sier
maken en als 'nen aardschen god te leven! Daar lag hij nu, gansch
gevoelloos. De Pastoor deed al zijn best om het bloed te stelpen,
en gelukte ér gedeeltelijk in. Ziende dat de Notaris voortdurend in
bezwijming lag, maakte hij een stukje lijnwaad nat in de kan
welke als zijn laatste drank moest dienen en waschtte ermeê, het
aangezicht en den pols van Vosselaer. Het moest zijn dat 't kille
vocht hem verkwikte, want hij opende d'oogen en keek verdwaald
rond.
- Ach, zuchtte hij, den schelm, waar is hij? Wie, vriend?
Die daar geschoten heeft; zooveel betrouwen in hem stellen, en
doorhem vermoord wordenMaar, vervolgde hij,... misschien
zal ik niet sterven enOch, mijn hert... vuur in mijn lijf...ik...
ik brande van dorst. De Priester nam de kan met water en niette
genstaande hij zelf stikte van den dorst, vergat hij zijnen nood om
den lijdenden beul te helpen en liet hem drinkenverre van naar
middelen te zoeken om nu t'ontvluchten, er was daar 'ne man in
stervensnood, en een ziel die ging verscheiden!
Vriend, zegde hij met zachte stem en het bovenlijf van Vosselaer
wat oprechtende: Vriend, ge zijt erg getroffen, misschien doodelijk;
binnen weinige minuten staat gij misschien reeds voor uwen Rech
ter, dien gij zoo dikwijls hebt vergramd; och, mensch-lief, komt
tot inkeer en verzoent u met God.
Zijt gij het, die zoo spreekt, vroeg de Notaris, en zijn stem
ging gedurig al verflauwende, hebt gij dan vergeten al het kwaad
dat ik u heb aangedaan?
Alle de martelingen die ge mij hebt doen onderstaan, ant
woordde de heilige man, vergeef ik u geerne, maar heb toch rouw
over uw boosaardig leven. God staat ten allen tijde gereed om den
boetvaardigen zondaar in genade te ontvangen.
Neen, neen, sprak Vosselaer, ge zijt 'ne Priester, weet gij dan
niet dat ik eenen van deze ben, die de Priesters heb helpen verra
den en dooden?
Vriend, al dePriesters zouden sprekengelijk ik; wij vergeven
u alles uitterherte; denk dat God u een groote genade doet met 'ne
Priester op uw laatste uur bij u te stellen. Biecht uwe zonden en
verzoent u met God. Denk toch op d'ellendige eeuwigheid indien
gij in uwe misdaden versmacht.
De Notaris bleef eenigen tijd zwijgende liggen; de Geestelijke
dacht dat hij tot inkeer kwam.
Lieve Vriend, zegde hij, hem de hand drukkende, verwekt een
akt van leedwezen en spreekt uwe biecht; uw laatste uur gaat mis
schien slaan.
Op het hooren van 't woord biecht, even alsof hij door een adder
was gebeten geweest, zwollen de spieren van den gewondde en zijn
oogen fonkelden als brandende kolen:
Neen, riep hij uit, weg, verre van mij weg, oude bedrieger;
neen, geene biecht! ik wil niet sterven!Sterven,nu dat ik schat
rijk ben geworden, neen, dit ware al te schrikkelijk!Weg,
weg,gij vermoordt mij,... verre van mij af... Ha, oude paap.
De Pastoor van Onkerzele deed en zei alles mogelijk om hem te
stillen, maar niettegenstaande zijne wonde en bloedverlies, sprong
de gekwetste Vosselaer recht, zag verwilderd rond en, als door een
helsche macht gedreven, hij wierp zich op den Priester en greep
hem vast bij de keel, om den man te verwurgen.... Maar zoo eens
klaps bonsden er zware slagen op de deur en men hoorde 't getrap
pel van voeten en grove woorden van lieden die haastig en gejaagd
waren om binnen' te gerakenWie mocht, wie kon dat zijn
De deur is stevig en zal niet licht opengebroken worden, riep
de Notaris, die al zijn krachten verzameld had tot volvoering zijner
laffe wraak, en terwijl hij dit zegde, drukte hij den hals des Pries
ters zoo vinnig, dat de ongelukkige en zwakke Ouderling paars en
blauw werd en meende te versmachten. Neen, ik wil niet sterven,
hui Ida hij. Buiten hoorde men 't gerammel van wapens en een
helder licht scheen door de spleten van 't schuifvensterken.
Neen, huilde Vosselaer, ik wil niet sterven; de wet, de gendarms
zijn daar; La Marche is verrader geweest; doch vooraleer men mij
aanhoudt, wil ik u vermoorden... En een hevige poging doende,
wrong hij zijn twee handen op den hals des Priesters.
0 laffe, vuige schelm, zult gij gelukken in uw laatste wraakne
ming! Zal die brave deugdzame ziel, nu dat hare verlossing naakt,
zal zij onder uwe helsche klauwen sterven Vosselaer brulde als
'ne razende tieger; de oude Pastoor, te nauwernood kon hij nog
een flauw gezucht laten hooren, als er 'ne sleutel in het slotgat
werd gesteken, men hoorde het kretsen eener veer en de deur
vloog open
Moor was den eersten die binnensprong.
Hij greep Vosselaer van achter bij het hoofd; de Notaris liet 'ne
schreeuw en lostte den Priester.
Verscheide personen sprongen binnen.
Bij 't licht der brandende fakkel, welke een gendarm in d'hand
draagt, erkennen wij in die personen, John Stiermarck, Jan Cler-
ker en Victor Leefmans.
In den beginne stonden zij verstomd en verslagen, geen woord
kon over hunne lippen, zoo akelig was het tooneel dat zich voor
hun oogen openbaarde.
Daar lag hij, de oude schelm en booswicht.de valsche bedrieger,
die bij zijn medeburgers als een achtbaar man doorging, die het
grootste vertrouwen genooten die inderdaad een laaghertige schurk,
een onbeschaamde dief en moordenaar was. Zoo ziet men er in alle
tijden, met een valsche reputatie pralen, dikwijls tot eere-ambten
komen, 'ne stoet van kruipers en vleiers hebben; maar niemand
weet, welke angsten schrik zij doorleven, om dat gedurig huichelen
en bedriegen uit te houden, en eens slaat het uur der straf, dat zij
ontmaskerd worden, van al hun vleiers verlaten en in 't slijk der
algemeene welverdiende verachting geworpen!
Daar lag hij nu, de vermaarde Notaris Jacobus Vosselaer, gansch
bebloed, met een breede wonde aan schouder en borst, en schuim
bekkende van woede en schaamte tusschen de tanden van eenen
hond. Laffe schurk, erkent gij dit dier? 't was te ruig om in uwe
Studie te komen; en ziet ge wie daar staan? 't Is Jan Clercker, die
brave boerenzoon, door u veracht, verstooten, wiens vaderlijk huis
gij hebt doen afbranden; 't is Victor Leefmans,ook een uwer slacht
offers, bedrogen en bestolen door u, maar juist deze diefte heeft
hem bij den Engelscbman en bij Jan Clercker gevoegd, om de Bin
ders op te speuren en u eindelijk bij de kraag te vatten. Ziet,
meermaals hebt gij gesidderd en gebeefd op 't zien van 'ne man der
wet, daar staan de Gendarms, om u weg te leiden en aan Aalst en
aan gansch Vlaanderen te toonen, welke walgelijke geuzenziel gij
zijt.
Maar een ander persoon bekommerde de aanwezigen: De grijsaard
die daar lag op bebloed strooi en schiers half versmacht, de oude
Priester, Pastoor van Onkerzeel.
John Stiermarck, de magere stijve Engelschman had de tranen
in zijn oogen, bij het zien van al dit lijden en ellende, en hij greep
den Priester bij den pols: Rap, water, riep hij, gendarm, spoed u,
deze man is bezig met stikken.
De kruik water, door Vosselaer meegebracht, was in 't gewoel
gevallen en gebroken; een gendarm liep dus naar boven, zonder
bijna de trappen te getaken. Middelerwijl legde John den Ouder
ling &p zijn kniën, nam een fleschken dat hij steeds bij zich droeg,
uit den zak, opende hem den mond en liet er eenige druppels in
loopen. De Priester bewoog de tong en opende d'oogen Het zal
nog zoo erg niet zijn, als ik had gedacht, zegde de menschenjager,
eenige glazen water en de man is gered... Moor, laat los!... Los,
Moor, gebood Jan Clercker en het dappere dier liet Vosselaer op
den vloer vallen. (Wordt voortgezet).
BUITENLANDS. In Frankrijk, te Clermont, is een gansche
familie bestaande uit 8 personen, overleden ten gevolge van meel te
eten, waaronder loodzout was gemengd. Het tegenvergif van lood-
zout is azijn, citroen en aalbeziezap. Te Weenen is afgebrand
een fabrikske van fosforkes. Zes meisjes zijn erg gekwetst, en een
reeds overleden. - In Italië, provincie Lombardië, is een werksta
king onder de boerenknechten; men vreest voor erge onlusten ze
vragen o. a. d'afschaffing der landbouwmachienen. Verscheide com-
pagniën linietroepen en gendarms zijn inde dorpen gecampeerd.
Te Barcelona, die groote stad in Spanje, is de stoomketel van een
spinnerij gesprongen: 16 dooden en 3o gekwetsten. In Zeeland ia
den oogst begonnen. GUYTEAU, de moordenaar van denameri-
kaanschen president is eindelijk toch opgehangen voor zijne dool
had hij hevige aanvallen van razernij; doch hij moest meê naar het
schavot, en werd naar d'Eeuwigheid gezonden. Welke razernij zul
len zij hebben, die g'heel hun leven in 't Onrecht en d'ondeugd heb
ben overgebracht, bij 't naderen der Dood, aan welke niemand kan
ontsnappen. Het dorp Struchdorf in Duitschland, is gansch afge
brand, in drij uren tijds was alles op en weg; maar éen boerderij is
gespaard. Te Leiden is grooten oploop geweest, onder de wevers,
omredewil dat de meesters van afslag spraken; een der meesters is
zoodanig geslagen dat hij bebloed naar huis werd gebracht; de kava-
i lerie is moeten de Policie ter hulp vliegen.
BINNENLANDS. Alle weken, rampen, door d'haast of d'on-
i voorzichtigheid, en Misdaden, door de slechte opvoeding, de
j slechte lezingen en gezelschappen, misdaden, tot druk der Fami-
licn en tot onkost vaor 't Land. Nu, wij beginnen, met Brussel:
Er is daar gestolen bij den luitenant-kornel e'e Cheselle, rue