JAM CLEftKEHI laatste Hisdere van ¥laa®deren, of de verhalen uit den Franschen Tijd, naar het uitgebreid werk van S. VAN DER GTJC1IT, Kunstschilder ie Aalst. 59' Vervolj. LVI. SPRIETVLECHTER. Dreas ging dus de GOUDBLOEM binnen, en na 'nen druppel ge vraagd en omtarigen te hebben, was hij seffens met den baas aan 't klappen, die hem, met volle monden al de gebeurtenissen ver telde, hoe dat d'Opspeurders in de Stad gekomen waren, met de stellige berichten dat de Elf Honderd duizend franken der Post maal zich ten huize van den Notaris Vosselaer bevonden, en dat 't Gerecht beaig was met een huiszoeking te doen in de Notariéde Studie, dat g'heel de Stad overhoop liep en dat de meestcr-klerk Sprietvlechter door de vlucht was ontkomen: Hoespijtig, bemerkte de baas, dat men dezen schelm niet heeft kunnen vastgrippen, be nevens zijnen meester, den valschaard en booswicht, dat hi) is Dreas de Champetter toonde in 't begin eenige verwondering, doch zegde nadien, met gebaren van bevestiging, dat hij sed-rt lang in den handel en wandel van den Notaris, slecht vermoeden had. en er zelfs aan 't Gerecht had over gesproken. «Geziet wel, voegde hij erbij, dat al die vervloekte Binders in ons handen moeten geraken; nu hebben wij de kopstukken vast en 't zal er spoedig meê gedaan zijn. Bij jufvrouw De Winter had Dreas diversche druppels gedronken; nu, zoowel gezeten z nde en de kans ziende, om veel nieuws te vernemen, kon hij er niet van tusschen er nog twee bij te voegen; en alles sloeg meê: de eene en andere Aalsrenaar kwam binnen; de provisie nieuws vergrootte gedurig en de Oordegemsche Cham petter streelde zich met de gedachten van al de vreugd die hij zou genieten, toen hij het nieuws van die onverwachte gebeurtenis, met veel opluistering van eigen vinding, nog dienselfden avond in zijn Parochie zou verhalen. Het begon dan ook reeds laat te worden en hoog tijd om te vertrekken, wilde hij in Oordegcm alleman niet slapen vinden. Dreas stond dan op, betaalde zijnen drank, deed bet baardbranderken vuinsen en na de compagnie rnilitairlijk te hebben gegroet, smeet hij de basace op zijn schouders en verliet d'herberg. Bedronken was hij niet, doch niet verre van daan en zeer opgewon den over al hetgeen hij gehoord en gezien had. Ik heb, zegde hij in zijn zeiven, ik heb een druppelken te veel gedronken, dat is waar; maar bet is toch Dreas den Champetter niet die daarom slap in d beenen zal worden, daarvoor heb ik veel te lang onder de Keizerin Maria Thresia gediend. En dit mompe lende, smakte hij aan zijn pijpken, dat men het een dagwand ver kon hooren. Zoo verliet hij de Stad en stapte moedig voorts, op den prachti- gen Gentschen Sieenweg. Niet verre van de plaats waar op onze dagen d'herberg het KWAAD ROLKELIJF is en die zich alsdan uit strekte tot aan het voormalig Galgenveld, daar was gevalliglijk het snoer van zijnen schoen losgeraakt, en hij bleef staan achter een der beuken-boomen, waarmee de steenweg langs beide zijden was bezoomd; terwijl Dreas zijn schoen vastriemde, zag hij op korten afstand, 'neman over den dijk opd'heirbaan springen, eens behoed- saam rechts en links kijken, de baan overstappen en langs den rech ten kant een aard wegelken inslaan. Deze man, die meinde van niemand gezien te zijn, was geen andere dan de vermaarde SPRIETVLECHTER; zoo naar was hij ontkomen; doch gelukkiglijk voor de Samenleving, Dreas bad hem erkend. Met een vaardigheid die waarlijk eere deed aan zijne jaren, verstak de Champetter zijn besace met winkelgöed in den di)k, vervolgens een einde veegs de heirbaan oploopende, kroop hij door "t koorn tot aan 't wegsken dar Sprietvlechter was ingegaan en waar hij hem moest ontmoeten. Zoo rap en gezwind alles aanboord gelegd zijnde, gelijk Julius Cesar of Anr.ibal niet beter zouden ge daan hebben, zoo hield de Champetter z'ch half in 't koorn gedoken en niet willende verrast zijn, trok i.ij ziinen sabel, luisterde als een vink en heurkte als een muisken. Niet lang moest hij wachten; hij hoorde 't gerucht van voetsrappen en zag meester Sprietvlechter aankomen, zonder eenig kwaad vermoeden. Niemand had hem gezien; niemand zou nu de Stad verlaten; hij had dus eenige vrije uren om te vluchten. Sprietvlechter kwam af, neerstig rondziende en intusschentijd denkende op hetgeen hem te doen stond. Toen hij maar eenige meters van hem verwijderd was, riep Dreas, eensklaps opsprin gende en den sabel zwaaiende, en zich thalven van den weg plaat sende: fn den naam van de We!, riep Dreas uit, ge zijt mijn ge' vangene Sprietvlechter verschoot, sprong dnj stappen achterwaarts, trok een pistool uit den zak en vuurde! De kovel doorboorde den groo- ten hoed van den Champetter, gelukkiglijk zonder zijn hoofd te kwetsen; Dreas sprong moedig den moordenaar achterna, Spriet vlechter keerde zich om en nam ijlings de vlucht, doch haalde een tweede pistool uit zijn zak en ging zich omwippen, om een tweede scheut naar den Champetter te lossen, doch schier terzelvertijd schupte hij tegen 'ne veldpaal en plofte ten gronde. Voor zoover hi; gekend is, heeft iedereen nu gezien dat Dreas geen voorbeeld van manhaftigheid was; boffen, ja, geweldig boffen op zijn macht en bekwaamheid, maar zorgvuldig alle gevaar vluch ten en voor de pinne komen, als de vijand neergeveld ligt, om dan te trotsen en te pralen! En ware "t nu niê geweest, dat de genever hem aanzette, nooit zou hij Sprietvlechter achtervolgd hebben, en zeker en gewis na 't eerste schot het hazenpad gekozen; maar nu was 't spel begonnen; zijn hoofd was verhit, en 't geknal der pisto len, verre van hem te verschrikken, had een gansch tegenoverge steld uitwerksel; onbevreeed vloog bij den neêrgevallen schelm op 't lijf, graep hem vast, en hield hem sterk tegen den grond gedrukt; dadelijk bemerkte hij dat het hem onmogelijk zou geweest zijn, den kerel levend gevang te nemen, zonder hulp van anderen, daarom scherlings op Spneivlecnter zittende, begon hij luiüKeels te roepen Menschcii,... Menscbenhelpt, in den naam van de wet.... help': den Champetter van Oordegem die eenen Binder vastgegre pen heeft!...» Dit roepende en herhalende, bracht hij Sprietvlechter met 't blad van zijnen sabel twee geduchte sabelhouwen toe en hield hem stevig onder zijn kniën. Maar de aanleider der Binders, eerst verbluft door zijnen val, had nu zijn toestand erkend, en ziende dat het maar man tegen man was, worstelde hij uit al zijn krachten en wrong zich, om uit d'han- den te geraken; niettegenstaande de ongelijkheid van den strijd eri het groot voordeel van Dreas, zou onze man het zeer kwaad gekre gen hebben, want Sprietvlechter een kloeke en klingsche kerel was, maar twee fcoveniersknechtcn, die met ledige kruiwagens naar huis toe keerden, hadden 't hulpgeschrei van den Champetter ge hoord, en kwamen dik over dun,haastig toegeschoten, niet wetende wat er gebeurde. Het was tijd, dat er onderstand kwam, want Sprietvlechter zat half opgerecht en had alreeds den sabel van Dreas vastgegrepen geen twijfel, bij ging de bovenhand krijgen, den Champetter on- hinderbaar maken en zijne vlucht vervoorderen. «Brave lieden, riep Dreas, steek toch een handje bij, om dezen razigen vent te binden; 't is Sprietvlechter van Aaist, ge weel dat de Notaris Vos selaer aangehouden is hier is zijn medeplichtigeen stouter wordende, greep hij ziinen sabel terug en sloeg op den meester- klerk, die nu zag dat allen wederstand onmogelijk was, en zich d'handen op den rug liet knevelen. De schelm, sprak Dreas, ge ziet, vrienden, wat een wangedrocht dat is! en hoe bij met twee geladene pistolen in den zak liep; 't eene is afgeschoten; met het andere meinde hij te vuren,alsikhem daarop dengrond heb gesmeten. We zullen die twee wapens, als stukken van bewijs meêneraen. Sprietvlechter werd op d'heirbaan gebracht; daar nam Dreas zijne besaze uit den dijk en bedankte hertelijk in den naam van de wet de twee hoveniersknechten die hem geholpen hadden. Deze boden zich aan, om hem te vergezellen, maar Dreas wees hun voor stel van der hand, zeggende zulks volstrekt niet noodigte zijn, ver mits hij zich nog op het grondgebied van Aalst bevond en op tien minuten tijds zijnen gevangen zoude ingeleverd hebben. Intusschentijd waren er veel menschen op den steenweg blijven staan; ook was bet aldaar reeds geweten, hoe de Notaris Vosselaer en zijn meesterklerk met d'ijsslijkste misdaden van rooverij en moord waren bevonden. Eenige der passanten erkenden Spriet vlechter; en deze onbeschaamde schurk was nu zoo verlegen dat Dreas hem noch pramen noch dwingen moest om hem naar de stad te volgen Mijne rol, mompelde hij, is uitgespeeld, 'tls mijn eigene schuld, dat ik geen betere voorzorgen heb genomen Dreas, vooraleer verder te gaan en zich een deftig voorkomen willende geven, had zijnen hoed afgenomen, om hem beter op 't hoofd te plaatsen en bezag nu gramstorig het gat dat de kogel er had ge maakt: Verdomde luiffer, riep hij, een toornigen blik op Spriet vlechter werpende, ge moest nu juist mijnen schoonen nieuwen klakhoed doodschieten, en Godweet wanneer ik eenen anderen be kom. Zie, ik weet niet wat mij wederhoudt, ik, gewezen soldaat der Keizerin Maria Thresia, en gekend als de schrik der Binders, van u op s.aanden "oet, met uw eigen wapens dood te schieten;... maar neen, dit ware te zacht voor hem; vooruit, prijen moordenaar en wilt gij geen kennis maken met mijnen sabel en mijne laarzen, ft rade u aan van zonder tegenspreken voort testappen, den kop recht, dat de menschen u zien, hoort gij het of ge zult een ransding krijgen, die u nog lang op Dreas de Champetter zal doen peizen. Sprietvlechter hoorde bijna deze verwijtingen niet; hij kende Dreas en was ten anderen al te diep verslonden met zijne nakende intrede ter stede van Aalst, waar hij immer zoo trotsch door de straten ging. Wat er verder met hem ging gebeuren, bekommerde hem niet min, en wierp hem in de zwartste en pijnlijkste bedenkenissen. (Wordt voortgezet). In Egypte gaat het maar heel soberkes KJ/jUviUVlJU t is er een samenleving van katten en hon- den; in Alexandre zijn d'Europeanen nu vei lig, behalve dat die Bevolking van 80 000 menschen er den hongers nood raakt, maar dieper Afrika in, worden d Europeanen achterna gejaagd gelijk sneppen. De S iirazijoen i ernen wraak over de be schieting vau Alexacdrië en dat was toch een barbaarsch werk omdat er in die stad 'ne razigen breahatti zat, was 't een rede om te bombardeeren? Moest men niet denken dgt het Arabiersch bloed aan 't koken zou gegaan zijn en dat er in al de steden van Egypte een menigte Europeanen zitten? Te Kaïro zijn er wel 2oo vermoord te Galiub is een Familie uit den trein gerukt, op de rails gelegd en de Commandant bevool: Voorwaarts met 't convoi de Militairderij is in Egypte meester; de Bui gerij ligt verpletterd. Arabi pacha, den Minister van Uoriog is door den Onderkoning afgezet, doch de rabauw is niet slii Ks gevallen; hij heeft te Kaïro de Kamer der Notabelen bijeengeroepen en daar is de Onderkoning als Landverrader uitgeroepen omdat hij met d'Eogelschmaus doet en aan de groote Turk is bericht gegeven dat men hem zal onttroonen, als hij tegen zijn stamgenoten durft wei ken. Arabi zit versterkt, Arabi eischt 500,000 pond sterlings Arabi is meester van 't Kanaal van Suez op 99 mijlen tot aan de RoodeZee- Arabi dreigt alles onder water te zetten; Arabi hitst de Brdouyneti op; Arabi wilt den Bonaparte van Egypte worden; Arabi had aan Gladstone geschreven, dat de eerste bom op Alexandrië geworpen, het teeken zou geweest zijn van een algemeene revolt en moorderij der Europeanen; en als den Engelschman niet bereid was om dade lijk te lande te trekken, hoe heeft hij dan het bombardement durven doen? Nu schijnt het dat de Frarschman en de Itaiianer troepen gaan zenden; maar Oostenrijk en Pruisen en Rusland trekken hun schouders op; ze zien 't van verre af, dochproclameeren dat Turkije moet blijven gelijk het is; want Turkijë en Afrika blijven 'ne koste lijke pand. Ondertusschen Arabi vreest niets, Arabi heeft mou- chards in Europa; Arabi weet hoe Frankrijk geschoren zit, met ai zijn eeuwig slecht goddeloos Volk, hoe Engeland met Ierland in bisboelte ligt, hoe Pruis-n vergeven zit van Socialisten, Ruslana van Nihilisten, hoe dat er in Europa akkoord is gelijk onder zatL» Hozaren, en Arabi spreekt gelijk 'nen donderslag; en Arabi is reedg

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1882 | | pagina 3