JAM CLERKER laatste Binders Tan Vlaanderen, Overzicht. of de verhalen uit den Franschen Tijd, naar het uitgebreid werk vanS. VAN DER GUC1IT, Kunstschilder te Aalst. 61' Vervolg. LX. JAN WORDT IN 'T GEVANG GEROEPEN. We zegden dus dat er getikt werd aan de deur der Kamer waar Jan en Victor sliepen, en vermits er geen antwoord of beweging kwam, klopte men veel harder, want het eene dringende boodschap gold. Jan schoot wakker. Wat is er weêr gaande? riep hij uit; wie stoort zoo ontijdig onze rust? Ik ben het, Mr, riep een vrouwenstem. Wie asijt gij Wel, kent ge mijn spraak dan niet? M' Jan, ik ben de waar din.Vergeef mij, juffrouw, sprak Jan, den 'slaap uit d'oogen wrijvend, ik sta op en kom straks beneden. Heeft men ons reeds noodig? vroeg Victor die nu ook wakker geworden was; wel, lieven Bonaparte, 't is nog zoo vroeg! U niet, mijnheer Victor, ant woordde de waardin, gij moogt vrijelijk blijven slapen; hier is iemand die mijnheer Jan alleen begeert te spreken; de zaak waar voor hl) komt, vereischt spoed, maar ge moet u toch niet veront rusten; er is geen erg bij. Na zoo gesproken te hebben, verwijderde zich de oude juffrouw en Jan trok ras zijn kleêren aan; Victor wilde ook opstaan, doch Jan drong er op aan, dat hij nog eenige uurkes zou blijven slapen; want het was nauwelijks drij uren van den morgend. Nieuwsgierig, om te weten, wat men zoo vroegtijdig van hem wilde, ging Jan Clercker naar beneden en vond in de gelagkamer een bediende van 't Stedelijk Gevang. Citoyen, zegde deze,zich diep buigende en zijn hoofd ontbloo- tende; is het wel aan den beer Jan Clercker dat ik d'eer heb van te spreken? Ja, antwoordde Jan, in zijn eigen lachende om die zonderlinge complimenten. In dit geval, ervatte de bediende, wordt gi) vriendelijk verzocht mij te willen naar 't gevang vergezel len! Naar't gevang, herhaalde Jan!—Mijnheer,'t is'ne mensch op zijn uiterste die naar u vraagt, de genaamde Albert Disschers, denwelken gij hebt helpen gevangen nemen. Wat kan ik daar verrichten? vroeg Jan, verwonderd; 'k en heb dien kwant niet bij zonders gekend. Al wat ik weet. sprak de bediende, is dat Dischgers gaat sterven; een geestelijk Man is in zijne cel,aan 't sterf bed van den rouwmuedigen moordenaar; en 't is de Geestelijke die mij tot u zendt, met dringend verzoek van zoohaast mogelijk eens te willen komen. Jan begon te denken. Binnen eenige uren, sprak de bediende,zou het waarschijnlijk te laat zijn! Welnu, sprak Jan, spoedig een besluit nemende, ik ben be reid. Een oogenblik, of wilt ge zeggen dat ik dadelijk zal komen, 't is ook wel. En hij spoedde zich terug naar zijne kamer,trok zijn jas aan,nam zijnen hoed, stak volgens zijn gewoonte twee zakpistolen in den gordel, en zonder Victor te wekken die wederom in slaap was ge vallen, keerde hij terug naar beneden en vond er den bediende op hem wachtend. Ze volgden samen den weg naar de gevangenis. Clercker sprak geen woord;hem speelde in 'thoofd deze zonderlinge uitnoodiging; hij wist wel dat Disschers, de prettige fies, naar d'hand van Florida had gedaan; doch nu op sterven zijnde, wat kon hij hem te zeggen hebben Gelijk wij reeds gezegd hebben, lag Albert Disschers onder goede wacht, ter verpleging in een bijzondere kamer van 't gevang. Niettegenstaande zijne wonde, had men niet geraadzaam gevon den hem naar d'Infirmerie te vervoeren, zijn ontvluchting te Gent een les zijnde; nogtans zijn doorschoten been belette hem, nu zelfs het gaan; daags te voren was Disschers zeer verslecht en toen de Geneesheer in den nacht zijn been kwam verplegen,deed hij er geen doekskes aan, en verklaarde onbewimpeld dat hij geen tien uren levens kon verzekeren. In de wonde was het vuur gekomen, en had zoo stevig toegenomen en was te hoog geklommen, om door het afzetten van het been den rampzaligen in 't leven te houden. Het waren tvee Gasthuisnonnen die hem dienden?en deze goede Zusters hadden alles gedaan wat hun mogelijk was,om zijne pijnen te verzachten, en hem tot inkeer en berouw zijner misdaden te brengen. Niet zooieer hunne woorden, maar wel inzonderlijk hunne zachte behandeling, hunne meêlijdende oogen en hun stil gebed hadden den Binder getroffen. Toen men hem van biechten sprak, had hij in den beginne stuur geweigerd, doch zijn hert sprak anders,en zelfs alszijn mond weigerde,inwendig begeerde hij anders. Hij vergeleek de zelfsopoffering dezer christelijke dochters met zijn leven en dat van andere goddeloozen. Welk hemelbreed verschil! bij hem en zijns gelijken, niets dan ikzucht en begeerlijkheden; bij deze Zusters, verzaking aan alles; welk was de oorzaak dat zij zich daar aan zijn bed bevonden, dat zij hem niet lieten sterven als 'nen hond! Eenige aardsche vergelding? troïscbheid? maar ze bezitten niets, en zelfs hunne namen kent de wereld niet; zij doen alles uit liefde tot God!... Och, sinds zooveel jaren had hij geleefd, zonder op God te peizen!... Nu dacht hij op zijn jonge jaren, op hetgeen hij van zijn Ouders en in de school had geleerd, op zijn EersteCom- munie en de vreugd zijns herten in dien gelukkigen dag; en zijn hert werd geraakt! Misschien was hij altijd niet slecht geweest; allen moordenaar is niet boosaardig geboren; de slechte gezelschappen en de luiaardij brengen 'ne mensch dinwijls verder dan hij zelfs zou willen gaan! En eens de eerste stap op den weg der boosheid gesteld, o, 't is een keten, die naar grouwelijke en langdurige boosheden trekt!... Men zwichte zich dus van den eersten stap. Albert Disschers, hij zag met eerbied naar de Zusters, en vandaar naar hunnen goddelijken Meester, den gekruisten God wiens beeld aan den muur hing; darmen uitgespreid, om de zondaars t'ontvan- gen; dat krucifix herinnerde hem zooveel; nog kind zijnde, had zijn lieve Moeder hem uitgelegd wie daar aan 't kruis hing en wat Hij had gedaan voor de menschen. Ach, peisde Disschers, hadde ik de lessen mijner moeder gevolgd, ik ware een welstellend man ge weest en nu ben ik een moordenaar! Welk hertzweer, wat pijn!... maar eilaas, er is daar niets aan te doen! te laat geklaagd!... Nog tien uren heeft de Docteur gezegd! en dan? sterven!!! en dan!!! Nu dat de Binder daar lag, gingen al de spotredens weg, welke hij vroeger tegen d Eeuwigheid wist; de booze geest bracht ze wel in zijn geheugen, doch zij konden er geen indruk maken. Hij zag de dwaasheid en 't bedrog der goddeloosheid en vroeg 'ne Priester. Op min dan een halfuur tijds was de Geestelijke in 't gevangen bij de bedsponde van den gekwetsten Binder. Na eenige woorden van medelijden over zijnen toestand: En nu, mijn Vriend, sprak de Priester, willen wij ons zaken in orde brengen? 't Is maar een uurke werk en ge zult toch zoo gerust en zoo gelukkig zijn. Ik mag u dat stellig verzekeren. Vrees niet, alles zal gemakkelijk gaan, en met opene armen wacht de Zaligmaker het verloren schaap dat rechtzinnig terugkeert. De Roover verklaarde zijne Biechtte wil len spreken, elk verwijderdezicb; de Priester sprakd'eerste zegening uit, en nu begon het groot geheim tusschen den Almachtigen God en den ellendigen sterveling. Menigvuldig en grouwelijk moesten de misdaden van den Roover wezen, en daadzakelijk moest hij in 't bekennen derzeive eene verlichting voelen, want de woorden vloeiden uit zijn hert, en eenige oogenblikken bezig zijnde, reeds de zoetheid der Belijdenis van de misdaden voelende, hij stortte heete tranen; voor dien mensch, men zou gezegd hebben, er was hoop noch geluk, nergens! en ziet, nauwelijks heeft hij berouw, of hij voelt zijn ziel in darmen gedrukt gelijk bij den Verloren Zoon ge beurde. Langer dan de Priester gezegd had, duurde de Biecht van den Binder, want hij wilde zijn gansche leven verhalen, om hetzelve in de waters der Penitentie af te wasschen. En als nu de Biechtvader na eene vermaning en opwekking tot berouw, als hij d'handen ver hief en de woorden der Ontslaging uitsprak, dan verhelderde 't we zen van den Moordenaar; hij voelde zijn hert verlicht, zijn moed opgebeurd, hij kon nu zonder vrees op zijn aanstaande dood en op d'Eeuwigheid denken... Ach Vader, zegde hij, d'hand des Priesters met geweld drukkende en dezelve willende aan zijn lippen brengen; ach, Vader ik bedank u; ach, wal ben ik blij dat gij gekomen zijt!..! Nu ben ik gerust en gelukkig. Ontstel u niet te zeer.mijn vriend. Och, Vader, wat geeft dit, mijn uien zijn geteld! mijn zaken zijn in regel! ik zal de dood aanveerden tot uitboeting mijner zonden en boosheden. Dan zegde de Geestelijke hem, dat hij het geluk ging genieten van Ons Heer t'ontvangen en zijn laatste Heilige Rechten. Ten uiterste te vrede was de Binder, maar drukte de begeerte uit van eerst Jan Clercker te mogen spreken. Ik wil, zegde hij, vooraleerde groote reis naar d'Eeuwigheid te ondernemen, ik wil aan Jan bekend maken wat kwaad ik tegen hem en gansch zijn huisgezin heb bedreven. Vergiffenis moet ik van hem niet verwachten, maar ik wil niet dat hij iemand zou aanzien voorhetgene IK heb misdaan. De Priester prees dit voornemen en beloofde al zijnen invloed te gebruiken, om hem de vergiffenis van Jan te bekomen. Gevolg ge vende aan zijn belofte, had hij eenen employé van 't Gevang naar de Koornbloem gezonden. ('t Vervolgt.) Te Wetteren is maandag avond een broodbakkerijafgebrand en t'Aalst heeft de genaamde F. Van Gyseghem, 50 jaar oud, vader van 6 kinderen, zondag achternoen, aan de Molenstraatpoort zijnen duim afgeschoten met 'ne fondel; aanstonds is hij naar 't Hospi taal vervoerd. Voor 't Hof van Beroep te Brussel, is de zaak ver schenen van den luitenant Van der Kelen, die te Contich'ne mensch heeft vermoord, in zijn bedde; er was jalouzie in 't spel, en een leven op zijn Vrijdenkers; daarbij de luitenant dronk en als hij zat was, een raziger prij liep er niet; 't Prison zal zijn logement zijn, met de kap over 'thoofd. Zaturdag werden er 112 personen (mans en vrouwen) in 't gevang der Klein Karmelieten opgesloten; zondag nog 32 bij. Gaat het zoovoort, al d'olïïciéele scholen mogen prisons worden; rond Luik ródeeren veel kerkdieven en men heeft willen inbreken te Godveerdegem in de oude en nieuwe Kapellen, maar de dieven zijn verdreven; de gardevils te Brussel zoeken 'ne kleinen maar ergen dief op,diemaar 9 10 jaren telt;ïiij wordt beticht van 180 fr. in bankbriefjes gestolen te hebben; TAnt- werpen is een diefte begaan van 10,000 fr. en maandag avond is de tabakwerker Brouwers, oud 27 jaar, in de Paradijsstraat uit zijn venster gevallen op straat en was zwaar gewond. Gelukkig dat hij niet morsdood lag, Te Charleroi is'ne gramin van 12 jaar aangehouden, die reeds 3 keeren veroordeeld is voor diefte en nu voor de pinne komt, met 6 dieften op zijnen kap. Te Montigny-sur-Sambre is de machinist Jef Matthieu, maar 28 jaar oud, terwijl hij aan zijn lokomotief werkte, door een ander machien de borst toegepletterd.Zijn lijk was schrikkelijk verminkt. Te Parijs is de rijke madame Vieuge, oud 32 jaren, gestor ven ten gevolge van kersensteenen in te slikken;schrikkelijke pijnen heeft zij onderstaan en de declaratie der Docteurs is, dat de talrijke door haar ingeslokte kersensteenen, d'eenigste oorzaak der dood zijn geweest. De groote jager van Frankrijk, president Grevy,is op jacht naar... ministers; maar 't ras is niet te vinden; en als hij de kans heeft van nen rare vogel te rapen, gaat er in 't gansche land een schaterlach op. Hij wilt een ministerie van zaken vormen, een onzijdig ministe rie... maar al de republikeinen roepen in chorus uit: aardig gedoen! schandige uitvluchtwat is dat voor een ministerie dat over nie- mendalle een gedacht mag hebben, niets mag doen, enz... Ja, Gam- betta heeft gelijk, een onzijdige minister is zoo onmogelijk als d'on

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1882 | | pagina 3