JM CLEMSEB. 14S laatste Binders van Vlaanderen, Parlement. of de 23 verhalen uit den Fransehen Tijd, ar hei uitgebreid tverk vanS. VAN DER GUG11TKunstschilder te Aalst. 62' Vervolg. iff LXI. JAN, AAN T STERFBED VAN DEN BINDER, -i Toen Clerker bij den stervenden Disschers binnentrad, zat de y iester met de hand van den lijder in het zijne; door t gerucht van 0 apengaan der deur, wendde Albert het hoofd om en zag den Op- j~ eurder der Binders. Ach, zegde hij stil tot den Priester, help mij toch en doet '2< ji goed woord voor mij. Ondertusschen was Jan genaderd, hij groette den geestelijke en 2f oeg en medelijdende doch tevens verachtelijke blik op den Roo- :r. Mijnheer, vroeg hij, zich tot den Priester keerende, gij hebt lij ontboden; zijt zoo goed mij te zeggen waarin ik u kanvan dienst lezen? Geestelijke Mmd recht en antwoordde op statigen toon on, de mensch die daar ligt en weldra voor zijnen Rechter ijnen, heeft U en de uwen grouwelijk misdaan. Hij is [footr leedwezen en zou al zijn misslagen herstellen, indien mogu'iik ware» Hij heeft zich rouwmoedig gebiecht en wenscht uitterherten zich met u te verzoenen, vooraleer deze wereld te ver laten. Wat kwaad kan deze persoon mij ooit gedaan hebben, zegde Jan, den Aanleider van de Binders spotachtig beziende, ik heb hem te nauwernood eenige keeren gezien te Oordegem, en voor den dag van gisteren had ik nog nooit zijne taal gehoord! Zijt ge dan bereid, vroeg de Priester, hem het kwaad te vergeven dat hij u heeft gedaan? Vergeeft gij hem, vooraleer zijn bekentenis gehoord te hebben? Ho ja, Mijnheer, gaf Jan ten antwoord, opvoorwaarde dat hij zoo spoedig mogelijk zijn biezen rolt en naar den anderen wereld vertrekt, wantik haat in 't algemeen alle moorders en dieven! Mijn zoon, deze mensch heeft veel verkeerde wegen bewan deld, maar door Gods genade is hij bekeerd, en luttel stervende zondaars biechten rechtzinniger dan hij heeft gedaan; spreekt dan toch zoo roekeloos niet, en wil hem voorgeenen dief of moordenaar neer aanzien, maar wel als een boetveerdig» broeder Jan zweeg en bezag den Binder. Jan, sprak deze, zich trachtende op te rechten en den Priester i»pA -zija oogen de medehulp afsmeekende, Mr Jan Clerker, ik ben schurk en dief geweest, ja moordenaar; mijne zonden zijn mij uit- terherle leed; niettegenstaande uwe belofte van daar straks, ver- Vracht ik van u gecne vergiffenis, want zoo ijselijk zijn mijne wan bedrijven geweest, dat men een bovennatuurlijke kracht moest bezitten, om dezelve zonder buiveren te aanhooren. En nogtans, ik mtel en ik zii preken,, ik wil niet dat gij ander personen zou- det adnzien voor hetgene il heb gedaan! Weet dus, Mr Jan, dat ik, Albert Disschers, uit louter wraak zucht, omdat gij u op het hdkensteen zoo deftig tegen de Binders liadt verweerd, dat ik uwer eigen Vader in zijrr" huis, levend heb pogen te verbranden, na dei gendarm,waarmedehij aan den haard gerust zat te klappen, te herben doodgeschoten. Uw Vader is 's anderdags aan de gevolgen van dezen voorval gestorven, ik ben dus zijn noordenaar.... Maar dat is nog alles niet: Terzelvertijde dat mijne muikers onder d'aanleidingvan La Marche, de Postin up I aanrandden, heb ik met mijn mannen het pachthof van Pieter Ganserik te Massemen trachten Le plunteren; dit hof is den eigendom van Docteur Du B en; deze was binst den dag met zijne dochter den pachter komen Irzoeken en door het onweêr genood zaakt daar te vernachten. Ik neb aldaar,langs een bovenvensterken, ffiet een mijner gezellen pigen in te dringen. Mijn gezel was reeds in de kamer, en ik, be ig door de venster te kljfferen, als er een Giofsclieut knalde, die mijn makker levenloos neerstortte. Het de dochter vaff Docteur Du Bien, die op deze zolderkamer i j'Iiglijk sliep. Onze bespieder Jef Wolfers die binst den uamid- pr de Pachthoeve was komen waarnemen, had mij gezegd dat de nier gewouelijk ledig stond en wij behoudzaamlangs daar konden iiiendringen. Ik verschoot, doch gaf den moed nietop, en poogde dalle kracht door het enge venster te geraken. Ik zag door de ternis dat degene die geschoten had, een vrouwmensch was, en schaamde mij van te vluchten. Mijn hoofd was reeds door een ruit en ik wendde al mijn pogingen, om er met gansch het bo venlijf door te geraken, toen ik mijnen hals schielijk omgestrengeld gevoelde en mijn hoofd met geweld benedenwaarts gedrukt; ik r. wii'stelde zoo hevig als het mij mogelijk was, om voort te dringen ei nij van deze geweldige drukking te ontmakenDoch het ging net en ik bleef daar zieltogende hangen. Wat er voorts met mij is gteurd, zou ik slecht konnen zeggen, daar ik weldra buiten ken- niviel. Ook hale ik deze zaak enkelijk aan, om er u vergiffenis o>j te vragen, dewijl ik alsdan reeds wist dat de heer Dubien een ibv» bijzondere vrienden is en Florida uwe bruid staat te worden. Mui heb toch medelijden met mij en denkt hoe vernederend het gd®st is, van door een meisje naar welkers handikhadgedongen, intt verderf gestooten te worden, ik Albert Disschers, die in degelijke omstandigheid, voor geen drij struische manskerels be- he'e te vreezen De Binder sprak zoolang en met zooveel uitleg, vermits Jan Clerckcr er geen enkel woord of uitroeping tusschen voegde. Voor aleer Disschers was beginnen te spreken, had Jan Clercker in zijn gemoed, geen bijzondere neiging tot wraaklust gevoeld; hij haatte, gelijk hij zegde, alle dieven en moordenaars in 't algemeen, doch kon niet gelooven dat Disschers een uitzondering maakte. Maar toen hij hoorde welke gruwelen den Binder had uitgerecht en bijzon derlijk hetgeen hij tegen zijnen beminden Vader had gepleegd; dat hij de schuld was, waarom de oude Gierker zoo vroeg twee wee zen achterliet, dan zwol zijn gemoed inwendig, door gramschap en razenden toorn; hij verbleekte schrikkelijk en eene rilling van ver- ontweerdiging liep zichtbaar door al zijne ledematen. Een hevige storm ging op in zijne ziel; hij herinnerde zich zijne belofte, doch te vergeefs; meer en meer werd hij opgewonden, en toen Disschers had opgehouden van te spreken, antwoordde hij niet, maar greep met de rechte hand een zijner pistolen en trok den haan over. Ge daan ware het geweest met den stervenden Disschers, en Jan Cler ker, anders zoo edelmoedig, ging zich plichtig maken aan een laf- hertige daad, had de Priester zijn inzicht bijtijds niet geraden en hem bij den arm niet vastgegrepen. Jongeling, zegde hij, wat gaat gij beginnen? Wilt gij het ovt, rige van uw leven vergiftigen met eenen weêrloozen mensch te dooden, die u vergiffenis smeekt? denkt aan dèn goeden Pastoor van Onkerzele! wat had Vosselaer tegen hem niet misdaan? Jan Clerker liet zijn pistool vallen en de Geestelijke sprak voort: Denkt toch, jongeling, dat wij Christenen zijn en dat wij veel, ja alles moeten vergeven uit liefde van Dengenen die veor ons aan 't Kruis is gestorven.Weest genadig, en denkt nooit van uwen over leden Vader te believen met zijnen moordenaar te straffen verre van daar, leefde de Ouderling nog, hij zou voorzeker uw handelwijze afkeuren en den biddenden zondaar vergiffenis schenken. Jan Clerker was oploopende van gemoed, hij had zijnen Vader teêrhertig bemindhij waardeerde zijne vrienden en wilde hen wreken maar niet zoohaast had hij de vermanende stem van den Priester aanhoord, of hij borg het pistool in zijnen zak en dekte zich het aangezicht met beide handen. Eenige stonden bleef hij in deze houding diepdenkende staande Priester nam hem vriende lijk bij de hand Welnu, Mr Clerker, zegde hij, wilt gij u met uwen vijand verzoenen?Jan antwoordde niet; het was zicht baar, dat er in zijn binnenste een hevige strijd woeïde. Jongeling, ernam de Geestelijke, denkt aan Christus uwen Heer die stervende aan 't Kruis.zijne moordenaars genadig is ge- weesten tracht dien Goddelijken Meester na te volgen, voorzeker zal aldus over u en uwe vrienden, een groote zegen nederdalen. Jan schudde zijn hoofd, als om er de kwade neiging uit te drij ven, die d'overhand trachtte te behalen; dan toog hij d'handen van voor zijn aangezicht en sprak op vastberaden toon Mijnheer de Pastoor, zegde hij, ik dank u vuriglijk dat.gij mij behouden hebt van eenen manslag te doen en u, vervolgde hij, zich tot den gewonden Bindfr keerende, u vergeef ik uitterher ten, zooveel het in mijne macht bestaat, al het kwaad dat gij aan mij en mijn Vader Zaliger hebt bedreven;dat God u genadig weze sterf gerustik heb mij reeds genoeg op de Binders gewrokeu Dank! Dank, murmelde de rouwhebbende Disschers, en een glanzende vreugd verhelderde zijn wezen. De Priester drukte Jan Clerker teérhertiglijk d'hand Jongeling, zegde hij, ik bedank uop mijne beurt, voor den stervenden mensch en wensch u tevens geiuk met de schoonedaad, die gij komt te verrichtenzijn zeiven over winnen is verdienstlijker dan een koningskroon veroveren. Dat God u zegene! Jan Clerker verliet de gevangenis, diep geschokt door al hetgene er hem was bejegend; de gramschap had hem verlaten en plaats gemaakt aan een diepe treurmoedige neêrslachtigheid. Echter ijlde hij weldra tot een betere gemoedstemming over, en buiten geko men zijnde in de frissche lucht, stildeu zijne beroerde zinnen en hij dacht met een zekere soort van voldoening aan hetgene hij be loofd en gezworen had op het doode lichaam zijns Vaders. (W. V.) DRiES. Marcus, onze Vriend MARCUS. Dries, en hoe is het met onzen Dries 1 DRiES. God zij geloofd goed w'hebbcn gisteren nog 'ne keer naar de Vlaamsche Kermis geweest! Maar ge zoudt zeggen, wie geeft het hun allemaal in MARCUS. Ja, Dries,'t was daar schoon, deftig en plezierig! En d'ont- vangst zai royaal geweest zijn 1 Daar hebben wij gezien, Dries, dat de Vol keren met hert en ziel aan 't Katho liek Onderwijs g'attacheerd zijn. DRiES. Is 't waar, Marcus, dat de slechte gazetten erop uitvallen? MARCUS. 'k Heb 't ook g'hoord; maareen slechte gazet neem ik nooit in mijn hand; 't zijn leugens en vuiligheden! DRIES. Dat ze daarmee gekken en spotten en dat ze spreken van afpersing! MARCUS. Afpersing!!!! God uit den boogen hemel! Zou-je ze daar niet een half dozijn ribben afslaan! Afpersing! DRIES Wat helsehe leugentaal! MARCU.S. Was er daaréenen msnscii ij itMBCSMTMflffi ,VIJ

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1882 | | pagina 3