JAK CLERKER
laatste Binders Tan Vlaanderen,
Janus en Slijper.
of de
verhalen uit den Franschen Tijd,
naar het uitgebreid werk vanS. VAN DER GUC1IT, Kunstschilder
te Aalst. 63e Vervolg.
LXII1. JAN, TERUG IN ZIJN LOGEMENT.
Jan Clerker keerde dus terug naar zijn logement en overwoog de
jroote gebeurtenissen welke hij sedert eenigen tijd had beleefd:
Gezworen had hij van de Binders uit te roeien, en ziet! degroote
aanleiders waren rëedsin'tgevangende listen der Roovers ontdekt.
Gezegd bad hij psbliekdat Notaris Vosselaer niet te staan was, en
nu riep g'heel Vlaanderen de schelmerij van dien valschaard uit;...
dan dacht hij op de woorden van Albert Disschers, dat juffer
Florida zijne verloofde was.... van wie wist hij dat? aan niemand
ter wereld had Jan zijn hert geopend; geen romantieke ziel was
de jonge Clerker, maar een kloekmoedige Vlaming, bereid omalies
te doen wat plicht en eer hem vroeg... Aldus, almijmerei.de voort
gaande, kwamen hem te binnen de woordeu door Florida uitge
sproken, vooraleer hij het Valkensteen verliet.
Gaat, had zij gezegd, gaat, kloekmoedige jongeling, wreekt
uwen Vader en vergeet niet dat gij hier op het Valkensteen vrien
den hebt, die fier zijn over u en die gij nooit in druk of in geld
gebrek behoeft te sparen.
In druk was hij niet, in geldgebrek evenmin en naar't Valken-
steen gaan, was voor het oogenblik een moeielijke zaak, mits zijne
plichten hem nog iu Aalst hielden; want Clerker was bij de Justi-
cie gevoegd en aldus afhankelijk geworden; maar hij besloot al
wat hem in 't kort was overgekomen, aan den Docteur te schiijven
en gelijktijdig te vernemen naar zijne gezondheid, deze van juffer
Florida eu van zijne welbeminde zuster Roosje. Zou Florida niet
ziek geworden zijn, tengevolge van d'hevige schokking binst den
aanval van Valkensteen? En terwijl Jan zijn voornemen maakte van
te schrijven, bewonderde hij de onverschrokkenheid van 't meisje-,
doch beefde, toen hij overdacht in welk gevaar zij, voigeus t zeg
gen van Disschers,op de pachthoeve te Massemen was geweest.'
Zoo,in dubbende gedachten, alles overleggende, kwam hij in zijn
logement. Hier was reeds alles in beweging: de paarden rammel
den met hun ijzeren hoeven op den gekalsijden achterleest, terwijl
de stalgasten hun gladde huid door den roskam deden blinken; de
knechten en meiden liepen door eikanderen, op en neêr de kamers,
om de reizigers te dienen, terwijl men tusschen al dit gewoel be-
scheidelijk de stem kon onderscheiden der mpestersse, die als een
generaal'hare bevelen uitgalmde. In onzen tijd hebben wij geen
gedacht meer van het vrolijke leven en de gedurige beweging der
Afspanningen van dien tijd.
Verduiveld, zegde hij, toen Jan zijn hoofd in de gelagkamer
stak; is dat wegblijven? Ik wist schiers niet meer wat denken en
begon reeds met alle aardige gedachten gekwollen te zijn
Vriend, zegde Jan, terwijl hij Moor streelde die kwispcl-
steertende was komen zijne vriendschap betuigen; vriend, t was de
Binder Albert Disschers die mij had doen roepen;de vent gaat ster
ven, en hij wilde mij iets bijzonder vragen, vooraleer met den
Oppersten Rechter te gaan afrekenen.
Zoo! zoo! en is de zaak nog al van aangelegenheid geweest?
Ja, maar 't is een zaak van conseiencie, de Priester heelt er
zich mede bemoeid; en ik, van onzen kant, heb den moordenaar
alles vergeven wat hij binst zijn leven tegen mij en mijn \ader had
misdaan.
G'hebt wel gedaan, sprak Victor; dat is-schoon; de schelm
gaat naar d'andere wereld; niemand kan hij nog hinderen,en het is
redelijk dat alsdan alle vijandschap een einde neemt.
- Dat is al zeer schoon om zeggen, Victor, zeideJan, half
droefgeestig, echter heeft het den Geestelijken veel moeite gekost
mij zoo verre te brengen; want die vroege en droeve dood van
mijnen.teergeliefden Vader, het afbranden van ons Ouderlijk huis,
dat mjjne zuster nu als een vreemd schaap moet ronddolen, dit
alles is mij dpor Disschers toegebracht.... Maar dit zij 1111 genoeg
zaam; de man gaat sterven en ik herhaal het, alles is hem vergeven.
We zullen daar heden niet verder inkomen.
Nooit had ik gepeisd, zegde Victor, dat die Binder u meer
kwaad had berokkend dan aan andere deftige lieden, maar gelijk
gij zegt, wij behoeven daar nu niet verder in te treden.... Zoodat
Disschers gaat sterven!
Als hij den middag bereikt, is'l veel. Maar wat verschil tus
schen de dopd van den bóetveerdigen Disschers en degene van den
aartsschelm Vosselaer!
'k Wil 't gelooven, sprak Victor driftig; want het was waarlijk
wreed van den Notaris in zÜn zonden te zien versmachten! Nooit
zal ik de wreede gebaren en ijselijke stuiptrekkingen van zijn aan
gezicht vergeten, toen hij al vloekende en tierende zijn verdomde
ziel uitbraakte, daar Albert Disschers,door leedwezen geraakt, mis
schien hierna nog genade zal verwerven.
Zoo sprak de gewezen sergeant van 't Fransche leger, terwijl Jan
terug in zijn droefgeestigheid was gevallen. Victor wenkte den
waard van achter zijnen toog en verzocht hem een goede flesi h
raorgendwijn; de goede jongen had Jan waarlijk lief; t is in dedioef-
heid en in den tegenspoed, dat men zijn ware vrienden leert ken
nen, degene die den weg naar 't hert weten, om er een goed ti Oos
tende woord in te gieten. Victor zag dat zijn vriend een hartverster
kende verkwikking noodig had; den edelen drank die vanouderdem
in de roóïhers kittelde, Jan aanzag hem schier onverschillig; en
Victor had Waarlijk moeite om den jongeling op te beuren; hij
bleef in dezelfde neerslachtige bekommernis; doch van lieverlede,
door de vriendelijke behandeling van zijnen makker en na eenige
roomers gedronken te hebben van den drank die, als hij matiglijk
genomen wordt, het hert verkwikt en allezorg en kommer wegneemt,
Jan, zeggen wij, keerde tot zijne gewone kalmte en vrolijkheid, en
begon aan zijnen vriend te verhalen al wat Albert Disschers hem
had medegedeeld: de gevoelens van 't publiek te zijnen opzichte,
de reis van docteur Du Bien met zijn dochter naar Massemen, hun
gevaar op die plaats, en het kloekmoedig gedrag van Florida, die,
na eenen Binder doodgeschoten te hebben, den aanleider bij de
keel vasthield en aldus de Pachthoeve redde. Jan deelde ook zijn
voornemen mee,van zoospoedig mogelijknaarOordegem teschrijven.
Victor was verwonderd over den zeldzamen moed van jufvrouw
Florida, zeggende dat diergelijk geval in staat was om bij al ander
meisje het bloed in de aderen te doen verstijven; hij prees het be
sluit van Jan, 0111 dadelijk aan den Geneesheer te schrijven, sprak
tot Jan eenige opwekkende woorden over zijne toekomst, en raadde
hem aan,van zonder uitstel dit werk te gaan verrichten.
Jan trok op naar hunne kamer om zich aan 't schi ijven te
zetten, terwijl al het voorgevallen nog levendig voor zijn oogen
zweefde; de Sergeant outstak zijne pijp en zond den rook in
vrolijke zwalpen naar 't plafon, in afwachting der terugkomst van
zijnen innigen vriend.
Een ruime tijd zat hij daar, had de pijp al eeus hervuld en meer
maals gepeisd of Jan Clercker niet ging terugkomen, als de deur
der gelagkamer langzaam werd geopend, en Dreas, de Champetter
van Oordegem, binnen trad. Deze beambte was in de Stad blijven
slapen; na zijnen gevangenen met veel triomf ingeleverd te hebben,
geen liefhebber zijnde van nachtelijke duisternissen, daarbij ziende
dat er in Aalst middel was om glorie op te oogsten, zoo had hij
besloten van maar 's anderdaags naar Oordegem terug te keeren;
en 1111 wilde hij de stad niet uit, zonder eerstJan Clercker en Victor
Leefmans te gaan groeten; zij moesten toch van hfcm weten, hoe en
op welke wijze hij Hendrik Spi'ietvlechter had aangehouden en
gansch alleen binnengebracht: Jan en Victor, zegde hij tot zijn
eigen, liebben zoo menigwerf met mij den spot gedreven, als 't pu
bliek mij den schrik der Binders noemde, wat zullen zij nuzeggen,
no dat ik inderdaad een van de gevaarlijkste handlangers, der gan-
sche btnde met gevaar mijns levens heb gek!ampt?Ik wil eens gaan
hooren..En hij stapte heldhaftig d'afspanningDe Koornbloem
binnen Dreas was juist uitgedoscht in dezelfde kleeding als daags
tevorei. Volledige uitrusting als champetter, zijnen grooten klak-
hoedop 't hoofd, den sabel aan de zij, de besace met winkelwaren
on.en rug en het baard branderken in den mond. Victor kon zijnen
lam niet bedwingen, als hij dien zonderlingen gast zag verschijnen.
iias, riep de champetter met een statige stem; 'ncn druppel!
toen nderde hij' Victor tot op eenige schreden afstand en groette
hem dor liet afnemen van zijnen klakhoed, juist gelijk een generaal
voor dn Keizer zou doen: De eerbiedige groetenis, zegde hij,
aan dei citoyen Leefmans, eertijds overste bij 't Fransch leger.
Heil en voorspoed, antwoordde Victor, aan Dreas de Champetter
vat Oo'degem, oud-soldaat van Maria-Tresia.Doorluchtige me-
rmrie, verbeterde Dreas, zijnen klakhoed nogmaals eerbiedig afne-
mnde.... Juist op dien stond kwam Jan Clercker naar beneden met
zij en brief.
'iju oogen vielen aanstonds op Dreas.
loo onverwacht en drollig kwam hem deze ontmoeting voor den
gest, dat hij, niettegenstaande zijne treurige gemoedsgesteltenis,
zin bijna niet kon inhouden van lachen.
De groetenis aan mijnen dapperen dorpsgenoot, sprak Dreas,
eiliij reikte den jongeling de hand.
-- Dag Champetter, antwoordde deze, de hand die hem zoo
gihartig aangeboden was, drukkende, wat duivel, wie baart ons
'teluku hier zoo vroegtijdig in de Stad te zien, en ge zijtal om
wkeiwaren geweest?
Winkelwaren! winkelwaren! bromde Dreas, zijne besace
oter de tafel smijtende; er zijn ander zaken op 't kapittel dan die
oioozelheden van winkelwaren!
Wat is er Dreas? vroeg Victor.
Wat er is? Weet gij dan niet, wat g'heel de Stad van Aalst
('t Vervolgt.)
.■g.'-g'-'J.!"!'"''VijgJUim!WW"pm
beid alleen, is de iust zoet! De
r kindersden toeloop der Ouders
(2 Officiéele Meesters).
Janus. 't Zijn de
Prijsdeelingen I
Slijper. Gelukkige
dagen; maar niet meer
voor ons
Janus. Is 't ons
schuld dat wij scholierloos
zitten
Slijper. De Prijs-
deelingen I als ik daar op
peis I
JANUS. We winnen
nu ons geld gemakkelijk!
Slijper. Na den
Prijsdeelingen I die vreugd
de bekrooning van een jaar