JAM CLER&ER flatnpen, iUisbaöcn en ®ngelukken. laatste Binders Tan ¥laanderen? of de verhalen uit den Franschen Tijd, maat-het uitgebreid werk van 8. VAN BEU GUCUT, Kunstschilder te Aalst. 68® Vervolg. LVII. DEN BRIEF!? Stommerik! riep Dreas uit, het opschrift van den brief lezende; hoe is het mogelijk dat mijn memorie zoover versleten is, ik die onder Maria Theresia heb gediend En hij las nogmaals 't op schrift: M. Dr Du Bien te Oordegem De champetter had zijn gebreken en planeten, doch kwaadaardig was hij niet, en hij ver weet aan zijn eigen in bittere woorden zijne nalatigheid. God weet, zegde hij, welke gewichtige zaken deze brief behelst; Jan Clercker zag er zeer bekommerd uit, als hij mij deze missief be- handigde, en ik laat hem zoo eeuwig lang in mijnen zak steken! Welke nalatigheid; zeker, ik ben ziek geweest; maar den dag zelve moest ik de boodschap volbracht hebben. En wat gedaan? Een slecht hert zou er op gepeisd hebben om den brief te ver nietigen; maar Dreas was 'ne man van eer en hij besloot dadelijk, op staanden voet, zijnen misslag zooveel mogelijk te herstellen. Hij maakte dus rechtsomkeer en in plaats van naar Aalst, 'twas terug naar Oordegem dat hij zich begaf, en een halfuur nadien belde de rouwgevoelende Champetter aan de poort van Valkensteen. Aan de meid die opende, vroeg hij om op zijn spoedigste Mijnheer te kun nen spreken. Zoo wonderlijk zag er Dreas uit, dat de meid niet anders peisde of hij was hervallen in zijn ziekte, zij deed hëm'dus binnen komen en verhaastte zich om haren heer te gaan roepen. Als de Doktor in zijne tegenwoordigheid verscheen, stond de goede Dreas te beven, rood van schaamte en kon bijna geen woord uit brengen. Wel, Champetter, vroeg de Doktor, die zich moest inhouden om niet te lachen, wat is er nu gaande? Zijt gij ziek? Waarlijk, ik heb moeite van u te herkennen. En de menschlievende geneesheer tastte zijnen pols. Ach Mijnheer, zuchtte Dreas, zijne hand terugtrekkende, ik ben niet ziek, maar maar Wat is er, brave man? Een onachtzame beambte ben ik, die zeer slecht den dienst heeft beloond dien gij mij hebt bewezen, met mij kosteloos te wil len genezen Maar ik versta u niet, champetter. M. den Doctor, ik bid u om verschooning, maar de zaak is volkomen geschied buiten mijnen wil... Welke zaak bedoelt gij, sprak de Doktor meer en meer ver wonderd, het is toch zeker zóó erg niet,om u zóó te ontstellen Erg genoeg, ging Dreas voort, en nooit zal ik mij die nala- tendheid vergeven. Peistdat ik daags voor ik ziek geworden ben, eenen brief voor u uit Aalst heb meégebracht -ik was alsdan een weinig bedronken, en 's anderdaags aangetast door de ziekte, waar van gij mij hebt genezen, zoodat ik de boodschap volkomentlijk had vergeten; nu gevalliglijk d'hand in mijn jas stekende vinde ik den brief nog in denzelfden zak,waarin ik bem had verborgen. Ei, die kreet ontsnapte den Doctor, als hij peisde op hun lange maanden bekommernis en neêrslachtigheid. In denzelfden zak, M. den Doctor, ging Dreas voortge moogt gelooven, M. den Doctor, dat het mijn hert grondig spijt u dezen niet eerder te hebben behandigd. En Dreas, beschaamd genoeg, reikte den Doctor den brief over die reeds zoolang was geschreven. Het was, voegde hij erbij, Jan Clerker die mij met de boodschap had belast. Aan gedane zaken is toch weiuig te verrichten, meinde de Doctor, den brief aanvaardende, het ware veel beter geweest, had- det gij min onachtzaam geweest; echter behoeft gij u toch zoozeer niet te ontstellen... Ziet, brave man, daar is een belooning en gaat au naar de keuken, en ik zal in het doorgaan de meid gelasten van u 'ne pot bier te schenken; want alles wel ingezien, een brief ver geten is een grof plichtverzuim, dat de zwaarste gevolgen kan heb ben, maar uw toestands 's avonds en bijzonderlijk uw lange en gevaarlijke ziekte zijn zekerlijk een verschooning. En hij stak den Champetter een zilveren drinkpenning in d'hand. Ach, mijnheer den Docteur, dat is waarlijk te veel goedheid yan uwent wege. Neen, neen, hernam M. Du Bien, ga nu maar naar de keuken, men zal aldaar doen gelijk ik heb gezeid. En hij verliet den Champetter, gaf de noodige bevelen aan de meid en spoedde zich naar binnen, nieuwsgierig om den inhoud des briefs te kennen. Dreas bleef een oogenblik twijfelende staan; hij bezag het geld stuk dat de Doctor hem had gegeven en zegde met voldoening: 'nen dobbelen frank om een boodschapte vergeten perbliksem dat is rijkelijk betaald veel boodschappen heb ik wel en pointil- jeus gedaan, waarvoor ik niets dan onverschilligheid heb gekregen, waarlijk ik ben vandaag bijzonder gelukkig En daar hij den om gang van het huis zeer wel kende, sloop hij behoedzaam naar de keuken. Toen M. Du Bien zich alleen bevond, zette hij zich in zijnen leunstoel, nam zijne zilveren brilkas uit den zak, opende die, en toog er zijnen bril zeer voorzichtig uit; dan vaagde hij deszelfs glazen zunnig af, met de slippen van zijnen zakdoek, plaatste den bril op zijn respektieve plaats, opende den brief en begon te lezen. Hij be&loeg ruim drij zijden papier en behelsde o. a. gansch het wedervaren van Albert Disschers, waar Mr Du Bien zeer luttel van kende,, en hel voornemen dat Jan Clercker had gemaakt binnen 't kort z4jtn ontslag te geven, mits er weldra in Vlaanderen geen Bin ders zouden te vinden zijn. Met veel overtuiging van eerbied en vriendschap was deze brief geschreven, en als de Doktor hem gele zen had, dan viel er als een floers van voor zijn oogen, en hij be greep nu maar al te wel, waarvoor Jan schrijfwijze naderhand zoo koel was geworden en waarom hij zoo zeldzaam had geschreven; de ^►jongeling kon immers niet beter peizen of Dreas had zijn brief'be steld en geen antwoord ontvangende,had hij buiten eenigen twijfel, vermoed zijne achting te hebben verloren, ofwel dat men op VaN kensteen zijn staat te gering achtte, om in kennis te blijven. Geen enkele rede had de Doktor gegeven, om Jan met deze gedachte te bezielen, doch geen antwoord ontvangende, wat kou de brave jon gen anders denken! Mr Du Bien was de goedheid zelve, maar tevens ook een zeer goed redeneerder, en hij zag weldra zoo klaar als de dag, waartoe de nalatenheid van Dreas aanleiding had gegeven. Dadelijk stond hij dan recht van zijnen leuningstoel en begaf zich, den bril op den neus en den brief in d'hand, naar de bovenkamer, waar hij wist dat zijne dochter Florida zich bevond, 't Meisje zat nog in mijmerige gedachten verslonden, toen zij haar vader zag verschijnen. Deze was niet gewoon d'eenzamigheid zijner dochter te stooren, zoodat de maagd eenigzins was ontsteld van hem te zien: Lieve dochter, zegde hij, het heeft mij diep bedroefd u zoo neêrslachtig te zien. Ik kon wel raden wat daartoe aanleiding had gegeven,maar ik was nietbekwaam u te troosten en uwVader deelde met stille smart in uw verdriet. Gij weet dat ik het besluit had ge nomen en u zelfs innig beloofd, indien Jan Clercker zich weerdig bleef gedragen, hem voor mijnen schoonzoon aan te nemen, mits ik toch reeds lang geraden had, dat gij beide voor malkanderen een teedere genegenheid koestert. Maar doordien Jan, van den tijd dat hij het Valkensteen verliet en zijne zuster Roosje aan mijne zorg toevertrouwde, ons scheen te verbeten en mijnieftsschreef alsslechts een zeer koele brief, zoo begon ik in mijn voornemen te wankelen en er was maar eene rede die mij tegenhield van gansch met hem af te bielsen, namelijk dat Jan, misschien beschroomd voor zijne geringe afkomst, zijne wenschen als vruchteloos aanziende, u mis schien trachtte te vergeten.... Lief kind, voegde M. Du Bien erbij, ik ben lang bij deze gedachten gebleven, maar nu begin ik te be merken, dat een geheel ander geval, zoo onvoorziens als zonderling, deze koelte en onverschilligheid van weerskanten tusschen ons is komen werpen. Een onvoorzien geval! vroeg Florida verwonderd. J«L ja, was haars Vaders antwoord, en hetgene ten volle de handelwijze van Jan rechtvaardigt. En hij verhaalde g'heel het voor val van Jan Clercker met den Champetter, die vergeten had den brief te bestellen. Het is maar dezen morgend, zegde hij, dat Dreas,op zijn zondags uilgedoscht om naar de stad Aalstte vertrek ken, dat hij gevalliglijk en nog gelukkiglijk, den brief heeft gevon den en zoo braaf is geweest hem mij aanstonds te komen bestellen. Wie weet wat er anders zou gebeurd zijn? wij, misnoegd op Jan en hij, in dezelfde gevoelens ten onze opzichte.'Ikga den brief voorlezen Florida luisterde met aandacht en haar wezen helderde op, van genoegen, als zij het manhaftig gedrag van Jan hoorde en hoe hij edelmoediglijk aan Albert Disschers het kwaad had vergeven dat hij zijnen Vader en hem had aangedaan. Als Doktor Du Bien zijne lezing staakte, bleef zij een oogenblik peizende zitten: Waarlijk, zegde zij, Jan is een edelmoedige jongeling, want volgens mij is er geen schoonder deugd als zijnen stervenden vijand in genade t'ontvangen. En hetgene mij smert, sprak de Doctor, is dat het deze om standigheid kan wezen, die Jan doet veronderstellen dat wij hem onze vriendschap niet meer weerdig achten. Dit zou konnen zijn Vader; en zoo is zijne onverschilligheid onswaarts, te begrijpen.... Ach, dien schelenschen champetter heeft ons 'ne slechten dienst bewezen! 't Is waar, kind; doch wij mogen niet vergeten dat de man 's anderdaags ziek werd en verscheide maanden inde nabijheid der Dood verkeerde. Dat is mogelijk, Vader, doch hij behoorde den brief niet te vergeten, al ware hij nog veel zieker geweest. De Geneesheer haalde grimlachend de schouders op, hij kende te wel zijne brave dochter, om zich te stooren. En wat gaan wij na doen, Vader, vroeg Florida, met angsten teederheid heuren Vader beziende. ('t Vervolgt). In Italië worden ze geteisterd door geweldige overstroomingen, bijzonderlijk langs Padoua; de Maas is ook uit haar bedding geloopen, langs Charleroi en Luik, gelukkig dat de Denderwaters laag zijn, of er zouden hier ook groote rampen te betreuren zijn; en 't Gouvernement doet niets om die overslroomingeu te beletten, niets! 40 miljoen 's jaars aan 't officieel verworpen Onderwijs! niets voor de belangen van iedereen! En nogtans, welke beloften vóór de kie.zing! 't ging hier een Paradijs worden, een Luilekkerland. Dat is de gewoonte van de tegenchrislene sekte: Altijd wordende belangen van 't Volk Yooruitgeplaatst; en de sekte verleidt het Volk, bedriegt het Volk, slachtoffert de kracht, het bloed en het leven des Volks; hierna haalt zij haar voordeel uit het Volk; overlaadt het met be. lastingen, rooft het, bezwaart en verslindt het, en altijd om he

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1882 | | pagina 3