JAN
laatste Binders Vlaanderen,
Geuzenwerken.
of de
verhalen uit den Franschen Tijd,
naar hei uitgebreid werk van VAN DEB GUCHT, Kunstschilder
te Aalst. 71' Vervolg.
LXIII. ALLEN VEREENIGD.
Wij zegden dus,dat op het oogenblik als Victor ging antwoorden,
een rijtuig al daverend d'Afspanning kwam ingereden.
Deze schielijke verschijning bracht Victor van zijn stuk.
Wat mag dit voor volk wezen, meende hij, het is iets nieuws
dat er een pestrijtuig zoo vroeg in deze Afspanning toekomt.
Niettegenstaande Jan Clerker vrij wat anders in het hoofd koes
terde, bezag hij even verwonderd de binnenrijdende karos. Hij
gevoelde zich inwendig gedreven door een soort van nieuwsgierig
heid, waarvan hij de oorzaak niet kon begrijpen en die hij niet ge
woon was te gevoelen, daar hem iets inwendig scheen te zeggen
dat de aankomende reizigers vrienden wareu,die verzachting brach
ten in zijti lot.
Indien wij van zin zijn, zegde hij, van ons vandaag nog naar
Oordegem te begeven, behoeven wij hier niet langer te blijven zit
ten; begeven wij ons dan naar binnen en vooraleer ons aan te klee-
den tot de reis, kunnen wij eens gaan zien welke personen dit
rijtuig bevat.
Zij stonden dan recht en begaven zich langs de kronkelende pa
den naar het huis. Moor volgde kwispelsleertende zijnen meester.
Op den achterkant der afspanning gaf eene net gemeubelde eetzaal
uitzicht met vier vensters, en sloot, gelijk het toen ter tijde veel
de gewoonte was, met eene dubbele glazen deur; van daar kon men
den prachtigen hof waarnemen die zeer sierlijk was beplant en met
kleine zeer net geschilderde postuurkes bezet. Dank zij de vroege
Lente, waren de olm- en lindenboomen reeds aan 't uitbotten de
groote grasperken waren frisch groen en daar prijkten op de
bloembedden, de vastenavondklokjes, de primulavera en de bee-
renooren met hunne veelvervige kleuren;de zon verguldde het schit
terend zand der wegen en het lustprieel, dat de beide vrienden pas
kwamen te verlaten. Toen zij op de plaats kwamen waar het rijtuig
stil had gehouden, was men reeds bezig met de paarden uit te span
nen en de reizigers waren al uitgestapt en door den vaardigen
waard binnengeleid in de bovengemelde zaal. Het moest wel zijn
dat iemand die onze helden kende, hun door het vensterraam had
gezien, want nauwelijks waren zij genaderd,of de glazen deur vloog
open en een jeugdig meisje stortte in de armen van Jan.
Lieven broeder, riep zij uit, ach wat ben ik gelukkig u we
der te zien!
Roosje, zegde Jan, en hij bleef als verstomd van verwonde
ring staan.
Kom, vervolgde het meisje, haren broeder bij de hand ne
mende, kom, en gij ook mijnheer Victor, het is heden eenen dag
van blijdschap, al uwe vrienden zijn in de zaal.
En zij trok den verstelden jongeling tet aan de deur en stiet hem
lachende naar binnen. Victor volgde hen op de hielen. Daar stond
nu den heer Du Bien met zijne dochter Florida aan de zij.De waar
din die was komen vragen waarmede zij de reizigers kon dienen,
verliet, zoohaast Jan en Victor binnen kwamen, uit kieschheid de
raai. De Geneesheer reikte de twee vrienden de hand, daarna zich
tot Jan Clerker keerende, sprak hij op statigen toon
Jongeling, gij hebt u dapper gekweten in alles te volbrengen
dat gij na het afsterven van uwen Zaliger Vader voorgenomen had
te doen. Het is met innige blijdschap dat ik heb vernomen dal de
Eerste Consul, uwe diensten naar waarde heeft weten te waardee-
ren en men het eerekruis op uw hert ziet blinken. Ik van mijnen
kant, wil heden ook iets bijdragen tot uw geluk ik ken maar al te
wel de vurige genegenheid die gij reeds zoo lang in uw hert hebt
trachten te smooren; het is billijk dat dezen die zijn leven voor mij
heeft verbeurd, ook loon naar werken geniet. Laat ons ondertus-
schen op het misverstand van Dreas den Champetter niet meer
denken, welk gedreigd heeft van onze vriendschap te doen verflau
wen, en dit alles als eenen kwaden droom uit onze hersens verdrij
ven... Jan Clerker,ik schenk u de hand mijner dochter.
Jan beefde van aandoening; neen, zoo groot geluk had hij niet
durven hopen; hij was zoo aangedaan dat hij den Doctor niet ant
woorden kon. Maar Florida vatte den jongeling bij de hand
Jan, zegde zij, Jan, Vader stemt toe in ons huwelijk, wilt gij
door uwe houding hem doen gelooven dat u dit niet aangenaam is?
Neen! zeker neen, riep Jan Clerker geestdriftig uit, ach,
mijnheer, vergeef mijne onbescheidenheid; zooveel zaligheid maakt
mij verschrikt, want nooit mensch was gelukkiger dan ik.
De smart zal komen als God dit zal hebben gewild, sprak
de heer Du Bien, statig.
Maar gij, wat gaat er van u geworden, vroeg Jan, angstig aan
Victor, wijl hij de hand zijner lieve Florida vastgekluisterd hield,
blijft gij bij het voornemen van u met Roosje te verbinden, of zal
uwe verwijdering voor mij den druppel galle zijn, gemengd in on
zen beker van geluk
Dit zal God niet willen, beste vriand, kaatste Victor terug,
weet gij dan ®nze afspraak niet meer een oud soldaat heeft
immers maar een woord, wel te verstaan, voegde hij er stamelend
bij, als uwe znstër mij niet verwerpt.
Ik hoop dat deze niet zal weigeren zich door den huwelijks
band met mijnen besten vriende te vereenigen, meende Jan; niet
waar, Roosje? vervolgde hij, het meisje teérhertig beziende.
Deze onverwachte vraag deed de maagd blozen, eventwel ant
woordde zij in hare dorpsche eenvoudigheid
Geenszius, lieven broeder, indien wij steeds bij u blijven
wonen?
Het Valkenstcen, viel de Geneesheer in de reden, is ruim
groot genoeg om er desnoods drie huisgezinnen in te vestigen, gij
zult allen bij mij, als mijne eigene kinderen, gehuisvest worden.
Wijl hij zoo sprak, voelde hij eene kille aanraking aan zijne
rechte hand. Het was Moor die achter zijnen meester binnen ge
komen was,en den Doctor herkennende, hem de hand lekte. En
gó, vervolgde de lieer Du Bien,het getrouwe dier het hoofd stree-
le' de, zult ons allen op het Valkensteen vergezellen om aldaar over
di veiligheid onzer woonst te waken en het overige van uw leven
weelderig te slijten tot belooning uwer weêrgalooze diensten.
Veertien dagen daarna werd in de dorpskerk van Oordegem door
den ouden Pastoor van Oukerzele, die niettegenstaande zijne jaren
en wreede martelingen die hij had ondergaan, zijne gezondheid te
rug had verkregen, het dubbel huwelijk ingezegend van den heer
Jan Clerker met jufvrouw Florida Du Bien, en mijnheer Victor
Leefmans met juffer Rosalia Clerker.
Deze Priester was door den heer Du Bien, met toestemming
van den Pastoor der gemeente, om de inzegeningen aanzocht
dezer beide paren en de goede Geestelijke, was uit loutere
menschenliefde naar Oordegem gekomen, blijde zijnde zijne dank
baarheid te konnen betoonen aan Jan en Victor die zooveel bijge
dragen hadden om hem uit de moorddadige handen van den nota
ris Jacobus Vosselaer te verlossen, en die hij na dien voorval nog
niet had wedergezien.
Bij de genoodigden, die als getuigen met de gelukkige verloof
den, tusschen het donderende gedruis van het vreugdegesehut der
Boeren, naar de kerk optraden, bemerkte men ook den heer Hu-
bertus Van Hoeck, Meijer van Melle, waar onze vrienden eertijds
zoo deftig waren onthaald.
De Pastoor van Onkerzele scheen al zijn leed te hebben vergeten,
en toen hij den daaropvelgenden dag zijn afscheid nam van de
jonge getrouwde, om zich naar zijne haardstede te begeven, sloeg
hij eenen dankbaren blik ten Hemel, omdat het hem toegelaten
was geweest aan het geluk zijner verlossers mede te helpen. Doch
toen hij zich later alleen bevond, stortte hij nog menigwerf stille
tranen over de dood van zijnen beminden neef Adolf, die zooveel
voor hem had gedaan, en welkers lichaam men ten huize van den
Notaris Vosselaar nergens had konnen vinden, niettegenstaande
Sfirietvlechter, vooraleer te sterven, gansch de moord van den on-
gelukkigen jongeling aan het Gerecht had ontdekt, evenzoo als de
Notaris die aan hem had verhaald.
EINDE.
De Ministers moeten nu weten hoeveel Missen er in de kerken
zijn, hoeveel Volk de Kerk kan bevatten en hoeveel menschen er in
de kerk zijn. C'estga! Moet er niet gespionneerd worden of de
menschen in 'ne kerkboek lezen oftewel aan hunnen Paternoster?
En wanneer gaat d'Inkwisitie in de Familiën dringen? De groote"
Jacobijnen der jaren 95 deden dat, en waarom de groote geuzen
van onze dagen niet? Terwijl zooveel brave, werkzame men
schen moeten krabben,om
toe te komen, de Geuzen
teeren en smeeren, slabben
en smullen.en ware 't mo
gelijk, ze zouden g'heel
Belgenland in den Berg
zetten, om hunne sloek-
achtige begeerlijkheid te
voldoen. Durven de
Geuzen en Vrijmetsers nog
zeggen: We zijn tegen de
Religie niet! In September
zijn er in en rond Brussel 92 solidaire begravingen geweest de
tweede akt der Liberaalderij is van de menschen te doen leven als
beesten en sterven als beesten! Welke grouwzume vernedering van
't menschdom! Bara begint af te schaffen, al de Geestelijken
in Limburg, die in Hollandsch Limburg geboren zijn. Maar de
vreemde Rabbyns en Dominés blijven een traktement van den Staat
genieten Omdat de Geestelijkheid haar recht en plicht niet
wil verraden, moet zij gebroodroofd worden, gelijk de Katholieke
Ouders,die hun kinderen niet willen leveren.
De treinwachter Michaux zit nog altijd vast; een oogenblik
van oploopendheid en gramschap wordt dikwijls duur betaald.
Wat wordt die Geuzen-wereld afschuwelijk vuil! En hoe kan
het anders? Die wel bidt, leeft wel; maar die nooit bidt, die g'heel
en gansch verzuimt d'Hulpmiddels der Religie om wel te leven, ack
't moet 'ne verdierlijkte mensch worden! De Katholieken moeten
oppassen, om niet besmet en besmeurd te worden, door de losheid
en d'ontuchtigheid, welke van alle kanten uit de Geuzen-wereld
zijpelt. In dezen tijd bijzonderlijk moet er opgepast worden en ge
waakt,om eerbaar en eerlijk, dus oprecht treffelijk te blijven.
ir^.hianij fm—fc-