^■o-STON BLANKAERI
Eerste Binders Tan YlaantJereu,
of de
VERHALEN UIT DE VOORGAANDE EEUW.
Naar't uitgebreid werk van S. Van der Gucht, Kunstschilder t Aalst.
(4e Vervelg.)
V. KAREL KLINKE VERMOORDT ZIJNE TANTE
Toen de baas uit den Engel zich alleen op den aardeweg be
vond, vertraagde hij merkelijk zijnen gang en bleef eindelijk pein
zende staan. De ontmoeting met M. den Pastoor-Deken van Assclie,
had eene gansche andere wending aan zijne gedachten gegeven,
hij bleef echter niet lang dubben; weldra kwam er 'ne spotachtigen
lag op zijn aangezicht, en hij knikte toestemmend met het hoofd.
Wat er van komen mag of niet, mompelde hij bij zijn zeiven,
geld moet ik hebben en veel geld; niet alleen om den woekeraar
Canovan Aalst te betalen, maar om op mijn gemak te leven.... Den
Pastoor ziet er 'ne goeden ouden sukkelaar uit; ik zal misschien
langs dien kant ook aan eeuige kroonstukken geraken!
Zoo sprak Karei, en hij klopte de nog vuinsende tabak uit zijne
pijp en stak die in den zak, daar hij wist,- dat zijne moei geen ta
baksrook kon verdragen; dit gedaan zijnde, stapte liij moedig en
vastberaden, voorwaarts, van tijd tot tijd zijn hoofd schuddende,
als wilde hij iets wegkeeren, dat tegen zijn besluit opkwam.
Het huis van Murgariet Klinke stond op een eenzame plaats, aan
't uiteinde des dorps, langs den kant van Cobbegheai: niet groot,
maar toch van op eenigen afstand, met een sierlijk uitzicht; de
muren schoon in den witkalk, de vensterluiken groen, met fijn ge
plooide gordijnen; alles zag daar krakende net uit, waarop de boe
ren dikwijls zegden: Indien Margriet haar geweten zoo zuiver had
gehouden, als haar huis, ze zou eeue groote heilige geweest zijn;
ook voegden zij erbij....
Doch laat ons liever baas Klinke volgen, die aan de deur klopt..»
Gebas en gehuil der honden; men heeft hem dus géhoord; hij blijft
wachtende staan.... Er komt niemand; baas Klinke klopt met meer
geweld.... Meerder gebas der honden, maar geen apprentie van te
komen open doen.... Nu werd Karei ongeduldig, en hij klopte en
stampte zoo hevig op de deur, dat zekerlijk de gebaren zouden
bijgesneld zijn, indien er geburen geweest waren; doch in de na
bijheid stouden enkel twee huttekens, welkers inwoners waarschijn
lijk op 't veld waren, want de deuren er ook geslolen bleven.
Ondertusschen basten en huilden de honden nog steviger dan
tevoren. u j
Karei stond daar in grooten angst het hoofd te schudden voor
dien tegenval, toen hij'hoorde dat iemand, op sletsen gaande, al
slijpende naar dep binnenkant der deur naderde.
li Wie klopt daar? vroeg een slem die hij geheel wel voor degene
zijner moei erkende.
Ili) moei, ik ben uw koziju Karei Klinke van Bouchout, die
u eens komt Jiezoeken.
Is dit wel waar j-
Zeker, moei; erkent ge dan mijne spraak niet meer ik, die
zoolang bij u gewoond heb?
Marirriet antwoordde niet meer, doch Karei hoorde eenen zwa-
reu orendel verschuiven, het slot kretste en zij opende de deur.
Wat afschuwelijk schepsel stond daar voor zijn oogen! Margriet
was 1 eel ijk van haar eigen, maar nu, met haar oogen rood en opge
zwollen met al die blauwe vlekken op haar wezen, ze was zoo af
zichtelijk dat Karei haar moeielijk erkende: Karei, zegde zij, goede
jongen! g'h"bt er eere van, dat ge mij eens komt bezoeken! Komt
binnen, ge zijt mij hertelijk willekom! Haast u, dat ik den grendel
wéér toeschuif, en volg mij in d'achterkamer, want ik heb u schrik
kelijke dingen te vertellen!
In d'achterkamer nam zij plaats in den zetelstoel, toonde aan
haren neef 'ne stoel die bij de tafel stond en zegde:
Ik was juist bezig met mijn honden te voeieren; de beesten,
och armen hadden dezen middag nog niets geëeten; en mijn bee-
nen doen mij zoo geweldig zeer, daarmede heb ik u wat lang laten
Daar is weinig aan gelegen, moei; als ik wat hard geklopt
heb, dan was het omdat ik peisde dat ge mij niet gehoord had....
Maa'r wat hebt gij toch aan uw wezenis 't van te vallen of van
ergens tegen te loopen? ge zijt bijna onkennelijk
Voor alle antwoord begon de oude overvloedig te weenen.
Wat is u noch overgekomen, tante?
Wat mij overgekomen is, Karei, antwoordde zij al snikkende,
van daag is er iemand mij komen mishandelen in miin eigen huis;
waart gij over een half uur gekomen, misschien liaddet gij dit
schelmstuk kunnen beletten; dat uw arme oude moei in haar huis
bijna doodgeslagen wordt! Ik, die niemand heb om mij te verde
digen
Maar, uioeie, uw honden
Och, neef, ze zijn altijd hier, nevens d'achterplaats, en 't is
in de voorplaats dat ik mishandeld en geslagen ben geweest!
En kent gij den dader van dit lafhertig stuk
0, zeer wel, 't was bakker Garier!
En om welke rede,tante?
Och, wist hij het zelf? om een beuzelarijEertijds heb ik
de oedheid gehad hem eenig geld te leenen op diversche juweelen
die hij van zijn overledene vrouw geërfd heeft, en nu zou hij die
kleinooden willen hebben en 't geld behouden.
Eu op uwe weigering heeft"v-"w<»ndeld
Ja, hij is hier dronken ingekomen, en heelt mij zoo deer
lijk getrakteerd, dat ikmeinde er onder te bezwijken. Maar, ver
volgde zij, nijdig met hare uitgebrokkelde tanden op de lippenbij
tende, wreken zal ik mij doen, al moest het mij duizend gulden
kosten.
Duizend gulden, lieve tante!
Ja en nog meer! Want, mij bestelen en dan nog mishandelen
in mijn eigen huis! Karei, omdat ik spaarzaam leef en niet ver
kwist, ze zeggen dat ik gierig ben
Laat ze maar klappen, tante!
Gierig ben ik niet, maar spaarzaam; doch nu, om mij te
wreken, zou ik alles geven, duizend gulden mag het mij kosten
Duizend gulden, zooveel is een bakker niet weerdik ken
iemand die dezaak voor veel minder zouwillenonderhandennemen!
Karei, sprak het boos wijf, met ernst, den baas sterlings
beziende, is dat gemeind? Wilt gij op u nemen den bakker te doo-
den? ik geve u straks duizend gulden.
Neen, moei, antwoordde de schelm, duizend gulden ware
te veel; als uw gramschap over is, zoudt gij spijt hebben voor uw
geld; maar geeft mij slechts twee honderd gulden, ik ken eenen
kwant die zich met de zaak zal belaslen.
Maar, is 't wel zeker?
Geen werk, geen geld! ik zou wel die 200 gulden verschieten,
want ik heb, Godlof, geen gebrek aan geld, maar eeniegelijk kan
altijd zoo aanstonds, om zulke zaken, geen 200 gulden uitzijn kist
nemen.
Zekerlijk, Karei, en uw moei zou dit van u niet willen*
Maar hoe zult gij de zaak aan boord leggen.dat zou ik willen weteu?
Niets eenvoudiger. Zondag is 't Kermis bakker Garier zal
wederom lang in d'herbergblijven zitten, en als hij bijnacht,zat en
vol gedronken, naar huis gaat, zal er met hem afgerekend worden.
Waarlijk, sprak de oude, Karei, ge zijt een rechte Oei; ik
ben er grootmoedig op, dat gij onder mijn toezicht zijt opge
kweekt; bakker Garier, dit zal u leereu mij, in miju eigen huis te
komen slaan. Vertoef hier een weinig, ik heb juist gisteren eenige
waardijen ontfangen en zal u de vereischte som dadelijk behan-
digen.
En de toeverheks ging al slijpvoetende naar het zolderkamer-
ken, waar haar geld in een ijzeren-kist was opgesloten.
Ondertusschen bleef Karei Klinke diepdenkende zitten.
Bliksems! peisde hij, dit verandert de zaak!... ik meinde
mijne moei te vergeven, als zij weigerde mij te helpen.... Een ge
vaarlijk werk! een taai mensch als zij, sterft zoo gemakkelijk niet
door vergif! Daarbij die honden!... Een beter gedacht! ja, een
kostelijk gedacht Bakker Garier is hier geweest;... hij heeft
d'oude tooverheks geslagen en mishaudeld.... Indien ik haar nu
afmaak, 't zal op de rekening staan van den bakker.... Ja, op zijn
rekening! niemand heeft mij hier zien inkomen, en ongetwijfeld
zal den bakker erop roemen, van Mm griet eea aftakeling gegeven
te hebben.... Welk gedacht!... Maar, eet moord! een moord!...
de ziel en de zaligheidbahbahalteraaal praatjes!... Nu heb
ik de gelegenheid en 'k wil vooruit!... Er is geen ander leven!....
En zouden d'honden mij niet verraden? Zouden zij niet toesnellen,
als ik hun meesteres afmaak!...
Baas Klinke grimlachte eens fiju, en ging in de plaats daarne-
ven zijn fleschje rattenvergif gieten in 't eten der honden.
Als Margriet terug in de kamen- kwam, zat Karei reeds weder op
zijnen stoel.
Ziet, zegde zij, hem het geld op de tafel voortellende, hier
zijn wel juist en dadelijk twee honderd gulden, steekt ze weg en
doet gelijk wij afgesproken zijn.
Peist dat de zaak reeds afgedaan is, gaf Klinker tot ant
woord, en hij schaarde 't geld in een lijnwaden beurze, die hij te
dien einde had meêgebracht en verborg ze in den binnenzak zijner jasj
Inmiddels begon 't vergif op d'honden te werken; reeds lagen
er verscheide in hunnen doodstrijd te spartelen en andere sloegen
een heesch en klagende geluid door hunne keel. De oude had dit
weldra bespeurd; zij sprong recht en vloog huu ter hulp.
Ach, Karei, riep zij uit, wat mag dat beteekenen? mijn hen
den zijn bezig met stervenAch, laeeren!... Zie toch, Pikaar en
Azorzijn reedsdood,en Vos, mijnen lieven Vos ligt in zijn uiterste...
De valschaard stond recht en bezag de honden.... Mooie, zeg ie
hij, uw arme beestjens zijn vergeven; wat hebt gij gedaan f
Ach, neef, riep Margriet in woede uit; men zal de melk ver
giftigd hebben, die msn mij dezen namiddag heeft gebracht; dat is
ongetwijfeld ook door het toedoen van bakker Garrier geweest....
Helen doemnis! mijn schoone en getrouwe honden!... Ach, Vos
begint nu ook in krampen te vallen!
Karet Klinke wond ondertusschen het leêren riemken van zij
nen mispelaren stok stevig rond zijne hand, en juist op het oogen-
blik dat de oude het hoofd tiederboog.om haren lieveling te zoenen,
gaf hij haar zulken geweldigen slag in den hals, dat zij zonder nog
taalofteeken te geven, voorover stortte op den grouu. Dan her
haalde hij tot driemaal zijnen slag op dezelfde plaats. Oogenblikke-
lijk was de dood geweest. (Wordt voortgezet.)
CHARLEROI. Een school ingezakt, 't is te zeggen, tegen
Charleroi te Dampremy, een klas van de koolmijn Pnenix, inge
zakt 4 meters en halt; juist was 't geen school; terzelvertijde moes
ten de mijnwerkers uit een naburige koolput vluchten, voor de
waters die erin kwamen... Droeve gevallen!
BUITENLANDS. Elk voor zijn eigen: dat is hede.i het oeuig
fondair at van 't politiek leven der koningen. Voegt daarbijhobbea
is hebt-r-s en krijgenis de kunst. Frankrijk langs alle kanten getopt
zoekt solaas in 't einde van Azië en bij Koning Makoko iu Afrika-—
Arabi was op weg naar Suez o-n ingescheept te worden voor