GASTOm WLAW Eerste Binders Tan Ylaandereu^ of de VERHALEN UIT DE VOORGAANDE EEUW. Naar 't uitgebreid werk van S. Van der Gucht, Kunstschilder t'Aalst. (8e Vervolg.) VII. HET AFFLIGHEM-BOSCH. Toen ten tijde was er in 't omliggende geen heerlijker en tevens wildrijker oord dan het Afflighem-bosch, den eigendom der Abdij en welkers jachtrecbt toebehoorde aan den grave Gaston Blankaert, heer van Meldert, Bollegem en andere plaatsen. De weerga van dit bosch zou men te vergeefs in Vlaanderen of Brabant hebben gezocht. De edele heer Gaston Blankaert bekleedde een gewichtige plarts aan 't hef, om welke rede hij zijn kasteel maar zeer zelden kon be- v/onen, dech zijne eenige zuster Clara vak Moktalvon, had er hare bestendige verblijfplaats. Als bewaker van zijn kasteel en goederen had Graaf Gaston een vlijtige en wakkere toezichter, Bertus Buys- schers, die met zijne jeugdige huisvrouw Cecilia, hun verblijf in 't kasteel hadden en 't volle vertrouwen des Graven genoten. Uit oorzake der afwezigheid van den Jachtheer, was het wild in de bosscheri merkelijk vermenigvuldigd, en heizij uit lust tot ver andering of wel uit natuurdrift tot het kwaad, verliet het wild meermaals het diepe woud, om zich in de rondliggende bebouwde akkers en velden te verspreiden. Gansche benden van hazen en ko nijnen slopen bij nachte, door de hagen der tuinen en verslonden de kooien en andere groetsels tot aan den wortel. Ook kwamen wel meermaals de damherten, binst d'afwezigheid der landlieden, zich in 't rijke korenland verlustigen en er den oogst verderven. De klachten der beschadigde landbouwers belegerden zonder tusschenpoozen Berthus, de toezichter van 't kasteel van Meldert, die nooit naliet de schade te doen opnemen en alles rijkelijk be taalde, want grave Gasten Blankaert was een genadige kasteelheer. Die betaling troostte de slachtolfers, maar wreekte hun niet; niemand ziet geerne de vruchten van zijnen arbeid vernietigen en bijzonderlijk de landsman die met zorg en angst zijnen akker heeft bewerkt, lijdt geweldig als d'heirkracht de vruchten van zijnen arbeid wegneemt, en zoekt zich te wreken, als er kwaadwilligheid of boosheid in 't spel is. Ook wierden veelbewoonersder landstreek Wildstroopers. De gelegenheid der plaats gaf aan deze zoogezegde wrekers van den algemeenen oogst een aanlokkende gemak om hun voornemen ten uitvoer te brengen. Benevens de parochie Meldert, waarop 't kasteel stond van dien naam, waren er nog twee of drij andere dorpen verspreid, rond 't bosch, hetwelke meer dan 2 mij len lang was, ondoordringbaar kreupelhout bevatte, engtens, holle- wegen en moerassen, alwaar de achtervolging onmogelijk werd. Men verstaat hoe zeer deze bijzonderheden gunstig waren aan de stroopers, om hun stroppen te spannen en zich te verbergen; de straffeloosheid scheen hun verzekerd en debuitengewone overvloed van wild beloofde aanzienlijke winsten aan hun schuldig bedrijf. Wat er meer van was, de wildstroopers vereenigden zich, vorm den een soort van bondgenootschap in de bijgelegene dorpen, en alhoewel zij maar 's nachts uitgingen, en dan nog met de grootste omzichtigheid, toch was het weldra zichtbaar dBt zij onder 't wild een vreeselijke slachting deden. Dat er onder de vereeniging der wildstroopers, kwanten waren die nog een ander veel strafbaarder misdrijf uitoefenden, dit werd bewezen door het groot getal reizi gers die sedert eenigen tijd, op de wegen door ot rond het bosch waren uitgeplunderd en vermoord. Er waren 6 boschwachters, eenigen gevestigd op 't kasteel, ande ren, inde bijgelegene dorpen, uitgezonderd éenen die een afgelegene huisje bewoonde in 't midden van het bosch, grenzende aan de wildrijkste streken ea bijgevolg meest blootgesteld aan d'onderne- mingen van de wildstroopers. Wij zeggen een huisje, omdat het in 'tmidden van 't reusachtig woud,nietig scheen;doch een huis was't, van sterken bouwtrant, met pannen gedekt, een zeldzaamheid voor die dagen, een daarom genoemd Het Pannenhuis. Het stond aan de doorsnede van eenen kruisweg, waarvan de vier wegen ver- schillige richtingen door het bosch namen. De boschwachter die aldaar verbleef, scheen aan de stroopers een bijzondere vrees in te boezemen; en niet zonder rede, daar hij ten allentijde uitzijn huis kon komen zonder gezien te worden, en behoedzaam tusschen de struiken en heesters kon doorkruipen in de richting welke hij ver koos. Geen geweerscheut klonk ooit in hetdiepste van 't kreupelhout of de wachter uit 't Pannenhuis liep dadelijk toe omde overtreding vast te stellen; geen wonder dat de man in den weg der wildstroo pers liep en er'hem, bedekt weg, vreeselijke dreigementen toege stuurd waren geweest, bijaldien hij zijne plicht te nauwkeurig wilde volbrengen. Deze gevaarlijke plaats was bekleed door 'ne struisclienen kling- sche kerel Jee Liezers genaamd; hij bewoonde t Pannenhuis met zijne oude moeder en leefde aldaar in een volkomene eenzaamheid. De bedreigingen, die hem gedurig toegestuurd werden, verre van hem te ontstellen, kittelden zijne gramschap; hij was de man niet, om zich door dieven iets te laten gebieden, en hij verklaarde onbe- wimpöld weg, dat hij niet zou nagelaten hebben zijnen post be hoorlijk te bekleeden, zondereenig medelijden voor de kwaaddoe ners. Zekeren keer deed hij nogmaals deze verklaring in't bijzijn van verscheidê personen en twee dagen nadien, hij ging 's nachts uit en keerde niet terug, 's Morgends vroeg vond men't lijk van den braven en getrouwen veldwachter Liezers niet verre van-zijn woonst,tusschen'telzen hout.Een kogel had hem 't hart doorboord. Dees droevig voorval verwekte een groote opschudding. Het Ge recht bemoeide zich met de zaak endeed alle mogelijke navorschin» gen, om den dader dezer moord te ontdekken. Men nam eenige slRht befaamde kerels in hechtenis, doch wat hielp het? zij deden met getuigen hun onschuld blijken, en men moest ze laten loopen. De toezichter Bertus Buysschers die een onbeperkt gebied voerde over deze streken, had van zijnen kantalles gedaan wat mogelijk was, om het woud van alle kwaaddoeners te zuiveren, doch zonder goeden uitslag; want het waren de wildstroopers die nu gevreesd en ontzien werden, bijzooverre dat de boschwachlers niet meer het bosch durfden doorkruisen, dan met elkander vereenigd, en dat zij het nimmer waagden na zonnenondergang langs de kanten te gaan, die door de wildstroopers werden bezocht. De wildstrooperij werd dus een geduchte macht,en toen er spraak was vandendoodgeseho- ten Liezers te vervangen in het Pannenhuis, dan weigerden allen deze gevaarlijke eer, niettegenstaande de rij kei ij kste beloften. De wildstroopers, zegde men, waren van voornemen geene bewaking langs dien kant te gedoogen en hadden onder eed gezworen den eersten die zich zou aanbieden, te behandelen even als Jef Liezers. Acht volle maanden verliepen in dezen toestand; gelijk men wel kan denken, maakten de wildstroopers gebruik van den schrik der boschwachters; het wild verminderde zichtbaar en gedurig hoorde men van aanrandingen op de publieke wegen en bijzonderlijk op d'heirbaan van Aalst op Brussel. Gedurende dezen langen tijd van onbewoonbaarheid had het Pan nenhuis een akelig uitzicht gekregen: 't gras groeide tot op den dorpel, de geslötene vensterluiken waren met mos bezegeld, hier en daar vielen pannen neer,de vochtige schouwpijp brokkelde af, alles groeide rondom in 't wilde en de rondslaande boomen over weldigden en verdonkerden het droeve Pannenhuis; waar vroeger het meeste leven was, heerschtle nu een ijskille treurigheid, eea doo Jsche stilte. De oude boerinne die hare koe in de dreven van 't bosch liet grazen, maakte haar kruis als zij 't Pannenhuis bereikte en de kleine jongens die braambeziën of vogelnesten zochten, na men de vlucht toen zij van verre tusschen de boomen het dak dezer gevloekte woonst ontwaarden. Zoo waren de zaken gestaan en gelegen; 't was half September en de heer Bertus Bayssclier, toezichter van de woonst en de eigen dommen v;.n den heer van Meldert, zat op eenen leuningstoel in de zaal van 't kasteel, en lag in diepe gedachten verslonden. Zijn Heer en Meester graaf Gaston kwam hém een brief toe te stu"en, waarin hij hem berichtte, dat hij eindelijk eenen bosch wachter had gevonden om Jef Liezers te vervangen; hij iiad name lijk van een zijner vrienden een buitengoed verkocht, gelegen op Mö'OiStl; dit buitengoed was bewaakt door een zeer subtieTen en onbevreesden feoschwachter, den schrik van al de wildstroopers uit het ronde, wegens zijne slimheid en zijnen moed; deze Moor- selscbe boschwachter had aanveerd van zijnen post aldaar te ver laten om het Pannenhuis te gaan bewonen. Graaf Gaston belastte dus zijnen opzichter Bertus van dadelijk eea andere boschwachter naarzijn buitengoed van Moorsel te zenden,en van denMoorselschen in 't Pannenhuis te installeeren. Geen slechte tijding dus, en zekerlijk de toezichter Bertus moest bijzonderlijk in zijnen schik zijn, van eindelijk iemand te hebben, de wraak der stroopers durvende trolseeren en bij machte hunne onwettige heerschappij te knuifen. Bertus kende den Moorselschen boschwachter, bij naam en bij reputatie. Doch het verwonderde hem hoogst, dat de Graaf iemand in dienst nam, zonder hem daar over op voorhand te spreken. Het zal den Lezer misschien zonderling voorkomeu, dat de toe zichter zich met zulke gedachten inliet, daar een meester niet ge houden is zijne zaken aan den neus van een zijner onderhoorigen te hangen: doch men dient hier te weten dat toezichter Bertus geen gewone toezichter was, hij genoot al 't vertrouwen van den graaf, die hem over alles raadpleegde en nooitaansprak dan met d'uiterste vriendschap, even alsof het zijn broeder ware geweest. Deze handelwijze had sedert lang d'aandacht opgewekt, van al die toegang hadden hij den heer van Meldert; vele gissingen waren daar over gemaakt, doch niemand kende dit geheim en men was nu gewoon met den toezichter te handelen, even als met den heer des kasteels. Ten anderen, Bertus was zoo verstandig als gespraak- zaam en zijn vrouw Cecilia had de goedheid van 'nen engel voor al degeen die voorspraak of hulp noodig hadden. Welke was nu de oorzaak van 't groot gezag dat Bertus voerde? waren er banden die Gaston Blankaert aan Bertus vastkleefden Wie deze vragen be antwoord wil zien, gelieve een bijzondere aandacht te verleenen aan 't volgende Verhaal. ('tVervolgt.) GENT,^ Jan. Zaterdag namiddag was een boer den draf komen aaien in eene stokerij te Gent. Daar hij een paar uren moest wachten, ten gevolge van wij weten niet welke belemmering inde stokerij, ging hij in de herberg en dronk er verseheide glaasjes genever, tot dat hij dronken was. Ziende dat hij al te dronken was om naar huis te kunnen terugkeeren, hadden de werklieden hem in den stal gebracht om hem te laten rusten en zijnen roes uit te slapen. Toen men hem wat later wilde wekken, bemerkte men met schrik dat hij dood was. PARLOIR. Van Mm w° J. M. te W. 5,00 tot t feb. 1884. Van Mlle A. V. I,. te V. 2.90 tot 1 feb. 4884. Van M. .1. V. H. te G. 2.90 tot febr. 188-4. Van N. J. V. N. te W. 2,50 voor 1883, Dit Sw. van M. V. D. R. 2,50 voor 1883. kit s. van M. V. II. de 38 en oneffen. Van Mr J. A. te W. L. 5,00 tot 44 nov. -1883. M. V. D. K. te Br. 't is veranderd volgens uw vraag. Ont. van M. II. d. Tr. te G. 2,50 voor 1883. Uit G. van M. L. M, 7,50 voor 3 ab. 1883. Uit Syng. 2,5u van HI. We V. M. tot Juli 1883. M. A. V. II, te G. Uit App. van M. V. L. 2,50.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1883 | | pagina 3