GASTON BLANKAERT Eerste Binders Tan Vlaanderen., of de VERHALEN UIT BE VOORGAANDE EEUW. Naar 't uitgebreid werk van S. Van der Gueht, Kunstschilder t Aalst. 13® Vervolg. XL DE OPPERBOSCHWACHTER LAURENT PEERS. Niemand wilde gelooven dat het Pannenhuis ging bewoond wor- den;en toen eenigeder nieuwsgierigste, die mogelijk een bijzonder belang hadden om de waarheid te kennen, toen zij naar Afflighem- bosch gingen en terugkeerden, zeggende wat zij gezien hadden met eigen oogen: werkvolk bezig met de takken der boomen rondom af te snoeien, metsers bezig met de natte muren te witten eu het dak te herstellen, schrijnwerkers aan deuren en vensters, slotma kers aan de sloten, dan waren er nog die twijfelden of dit huis der dood ooit door levende schepsels zou bewoond worden. Maar op 2 September, omtrent 4 ure 's namiddags, kwam een klein gespan uit 't kasteel van Meldert en daalde den modderigen aardeweg af die naar 't bosch geleidde. Het was een soort van wa gen, en de voorwerpen die er op lagen, schenen eenige meubels te. zijn en ander ingepakt huisgerief. Een voerman geleidde het peérd bij den toom, om het de ongelijke kanten en diepten van den weg te doen vermijden; twee vrouwlieden, als boerinnen gekleed, waren van vo reu op de wagen gezeten en een wakkere hond met zijn twee pooten op de pakken geplaatst, toonde zijn spitsvoudig en geestrijk hoofd tusschen hun beide. Een dezer vrouwen, reeds bejaard, was groot van gestalte, mager en bleek; beschaamd en droefgeestig van aanzien, en geleek aan eens verschrikte hinde. De andere, zijnde eene dochter van 18 ii 20jarigen leeftijd, had een frisch uitzicht, zachte oogen en een soort van zwierige beweging; men had haar met de levendige en blijgeestige ree konnen vergelijken. Men zal reeds moeder en doch ter geraden hebben, die vreesachtig alles gadesloegen. Achter de kar kwamen twee personen aangestapt, die bijzonder lijk de aandacht der dorpelingen gaande maakten. De eerste was dc toezicht m Bertus Buyssehers, dus geen vreemdeling; raaar de tweede, niemand kende hem; 't was een klein manneken van 53 jaren, een weinig diklijvig, met een uitstekend buiksken. Echter kon men aan zijn vaste bewegingen en breede schouders oordeelen, dat zijn diklijvigheid nog geenen invloed had gemaakt op zijne krachten. Zijne groenachtige oogen misten geenen glans, zijn lippen ston den op 'ne fijne lach getrost en lieten twee rijen witte tanden zien; goedaardigheid scheen op dit platwezig aangezicht met dubbele kin, tevredenheid, goede luim, maar ook sterkte en wilskracht. Nu, zijn kleeding: heel eigenaardig, groene jas, lijnwaden broek, lange lederen getten rond ziju gespierde en- wel gemaakte beenen, een driekantige hoed op zijn hoofd, en een kleine, wel geprangde keu, op de wijze van 'ne raltensteert wemelde op de kraag van zijne jas. Maar hetgene geen twijfel lietaau zijnen rang, was eenen breeden draagband met kopere plaat, die zijn borst versierde, daarbij een karabijn met leeren overtreksel dat op zijn schouders ruste. Niettegenstaande twee aardewegen de nabijheid van het Pannen- huis doorsneden, was het echter bijna onmogelijk zich eene stand plaats in te beelden, die eeóiger en treuriger kon zijn. Aldaar aan gekomen zijnde bleef de wachter staan opzijn karabijn leunende, en tusschen de tanden een deuntje schuifelende, bewonderde hij ziju nieuw verblijf. Na eenige stonden van waarneming, murmelde hij binnensmonds: Ach veuterdekke! Geen ander woord gebruikte hij omzijue tevredenheid of teleurstelling uit te drukken. Met zijn vrouw en dochter was het anders gelegen: Goeden God! sprak Rika Peers, diep zuchtende, wat is het hier treurig! Het is een graf, vervolgde moeder Stiene, op een wanhopige wijze, ja, een graf is 't; kind! wij zullen erin kreveeren. De vader des huisgezins,Laurent Peers, nadeide dr'ftig: Wilt gij gaan zwijgen, onnoozele hennen dat gij het alle twee zijt, sprak hij op stillen maar bijsteren toon; is het alzoo dat gij de goedheid her kent, die men voor ons heeft? Een zoo goede plaats! Eu zulken deftigen loon! indien men u hoorde!'s Avonds is idles treurig, morgen zal het wel anders wezen.... In afwachting, vervolgde hij luider, kom van het rijtuig, want Mr den Toezichter zal ongetwij feld haastig zijn om naar 't Kasteel terug te keeren. Terwijl moeder en-dochter afstegen, schuifelde hij Pikaar, zijnen hond; het dier sprong vrolijk van den wagen, draaide twee, drij maal kwispelsteertende rond zijnen meester, en ging dan aan de muren van 't huis snulfelen, als om op zijne beurt kennis te maken met de nieuwe woonst. Inmiddels begon de boschwachter,bijgestaan door den voerman, het rijtuig te ontladen. Bertus trok eenen sleutelbosch uit zijnen zak, en was erin gelukt, na vele vruchtelooze pogingen de deur te openen, die nu op hare verroeste hangels opendraaide. Men stapte in de voorplaats: er lieerschtte daar een benauwende duisternisse, 'r.e walgelijke vochtige reuk en een ijskoude lucht, die de leden deed trillen. i u. De toezichter opende de eikenhouten vensterluiken, om de lucht te ververschen en alsdan was het mogelijk deze bijzonderste plaats van 't huis in oogenschouw te nemen: Een redelijk groote kamer met vloer van roode plavijen en eenen breeden steenen schoorsteen, en de vensters aan beide kanten waren voorzien van groote ijzere* staven. Eenige pogingen waren gedaan om deze plaats te reinigen en bewoonbaar te maken; maar door de gewitte murfen kon men nog gemakkelijk de waterlinken vatidenregen bespeuren; en eenige zeer eenvoudige meubels zooals een bedstede, tafels, stoelen en kassen waren in volle wanorde. Vervloekt werkvolk! murmelde Bertus Buyssehers, in zijn eigen, is het zoo dat gij mijn onderrichtingen hebt. gevolgd? Doch als men er niet bij is, om alles na te zienZouden de fielen dit met op zet gedaan hebben? 't is alsof gansch de landstreek zich met de wildstroopers verstond! De ligging van 't huis kennende,trokhij naar boven, om insgelijks de zoldervensters te openen. Inmiddels bleven de twee vrouwen niet onwerkzaam; de eerste schrik voorbij, begonnen zij met alles in orde te brengen en Riku ging naar buiten eenige drooge boom takken halen, en ontstak het vuur; langs den anderen kant hield de opperboschwachter zich ook met het eene en andere bezig, toen de zonderlinge gebaren van Pikaar hem opmerkzaam maakten. Het dier, met de nieuwsgierigheid eigen aan zijn geslacht, al de hoeken der kamer doorsnuffelende, bleef schielijk staan aan den zijkant van den steenen vloer, legde zich neder en begon een klagend ge huil. Te plattenlande wordt het gehuil van 'nen hond doorgaans als een kwaad voorteeken gehouden. De vrouw Peers, die zeer bijgeloo- vig was, wilde hern verjagen; maar Pikaar, na twee drij maal rond de kamer geloopen te hebben, kwamterug aan dezelfde plaats en herbegon zijne weeklachten. Juist was er eene roetkaars ontsteken; Rika nam ze van de tafel en lichtte op den grond, om de oorzaak der ontsteltenis van den hond te ontdekken. Alsdan zag men bescheidelijk op den steenen vloer verscheide zwartachtige plekken. Heilige Mara! sprak de vrouw van den boschwachter; men zou zeggen, dat het uitgedroogde bloedplekkeu ziju! Bertus Buyssehers fronslte de wenkbrauwen, Schelmsclie werklieden! murmelde hij, ik had hun zoowel bevolen van alles zeer zunnig af te wasehen.... dat is moedwillig heid geweest, vast en zeker. Laurent Peers alleen behield zijne onveranderlijke bedaardheid. Bloed! antwoordde hij, op zijne beurt de vlekken onderzoe kende; veuterdekke! dat dunkt mij ook!... Eens, na een jachtpartij zal men alhier eenen haas of damhert hebben gelegd; die gesloten huizen ziju vochtig en niets kan er volkomen droogen!... Baheen weinig water zal dit alles wel wegnemen! Bertus, de toezichter, voelde een smartelijke beklemdheid aan zijn hart, hij nam schielijk zijn afscheid en daar Laurent hem met veel beleefdheid naar de deur vergezelde, vezelde hij hem in door: Het bloed is niet van een haas of damhert.... denk er aan, vader Laurent, denk er dikwijls aan enGoeden avond! ge zoudt mij meer willen doen zeggen als ik begeerGoeden moed! armen Laurent Peers! Dit zeggende wendde hij het hoofd om,even alsof het aanzien van dezen eenvoudigen en eerlijken man dien hij in het vervloekte oord achterliet, zijne wroegingen deed ontwaken; hij steeg op 't wagen tje nevens den voerman en het rijtuig verwijderde zich spoedig. De opperboschwachter keerde met kalm gemoed terug in de groote kamer van 't Pannenhuis; en wat zag hij daar? Zijn vrouw en dochter, die zaten te snikken en te weenen. Och, mijnen goeden armen man, sprak de vrouw, iu haar bittere droefheid; laat ons vertrekken, verblijven wij hier geen oogenblik; de steenen zijn hier met bloed bevlekt; laat ons dit schrikkelijk huis ontvluchten! Als de toezichter erbij was, heb ik mij niet willen beklagen, uit vreeze van hem te vergrammen, maar sedert een uur zie ik in welke afgrijselijke gesteltenis wij zijn; laat ons vertrekken zeg ik u, wij zullen liever in 't bosch gaan slapen; maar hier 'ne nacht overbrengen, zie, ik zou van vrees bezwijken of mijn verstand verliezen! Ach, te Moorsel leefden wij zoo gerust en zoo gelukkig! en hier, 't is 'ne moordkuil, waarin wij ons be vinden! De boschwachter was ontsteld door dezen vloed van woorden en wist niet wat antwoorden; doch hij kon niet ook; want nu begon Rika hare jammerklachten af te geven. t Vervolgt.) OVERZICHT EN PARLEMENT, PER TELEFOON. Keizer Wilhetn. Kanselier Bismarck! Een stem. Zal gaan komen, de Doc- teurs zijn er bij geweest.. Hij is er. Bisniarck. Kaiserlijche Majosteit! Keizer Wilhem. Wat nieuws? Hoe is 't met ou? Bismarck. Beter, Keizerliche Majos teit, ik mag al opstaan en peis van binnen de maand u te komen bezoeken. En de ge zondheid euer Majos'eit? Keizer. - Tamelijk wohl, den ouden dag, en bij elke verandering vanweêr, piju inden arm, waarop die Socialistea geschoten hebben.Kanselier, wat geveD de gazetten en de depêcheu? Bismarck. Dgrosshortogin van jMecklemb irg die dood is. Wühem.— Imtriedea moches die rusten, 't Was een oud m-onsch.. Ferter.... Bismarck. Do kroning van den Czar Alexander III. Wilhsm. Gott m >ge hem pewarea; maar 't is tanchereus! Bismarck. Dea Rus zal op zijn n zak niet zitten; een zijner prachtrijtuigon zal getrokken worden door 188 peerden. Wilhem. - Glanzend, herrlich; aber, als dit rijtuig maar zijn graf

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1883 | | pagina 3