GJtSTOT? BLAKSmf Eerste Binders Tan Vlaandr 'en, ol de VERHALEN UIT HE VOORGAANDE EEUW. Naar 't uitgebreid werk van S. Van der Gucht, Kunstschilder t'Aalst. 20c Vervolg. XVIII. RIKUS PRIEM EN VERDERE STROOPTOCHTEN. De bestolene sukkelaar Rikus Priem was nu als een uitzinnige uit d'herberg den Engel gaan loopen; Polinus tierde als 'ne ketter en wilde achter zijn zwager loopen, om zich te wreken; maar baas Karei met zijn twee gezellen hield hem tegen, zonder zich te be kreunen met mank Pbrken, dat insgelijks schreeuwde als een ver ken. Hoe is het (och mogelijk, sprak baas Klinke; wat mag Rikus in den kop gehad hebben! hij zal waarschijnlijk in de stad te veel gedronken hebben en zich daarna laten bestelen; en ziet eens, hoe hij zijn vriend Pierken heeft mishandeld! Morgen zal hij daar spijt over gevoelen, dat ben ik zeker, want alhoewel een domme kerel, kwaadaardig is hij toch niet. Dit troostte Polinus, maar voldeed hem geenszins; echter kwam hij een weinig tot bedaren, en de bazinne Lisebeth kwam met veel teekens van vriendschap en compassie ea ze wasclitte zijn aange zicht met kille water, tot eindelijk alle sporen van bloed verdwenen waren. Polinus bleef nog een tijdje rusten, dronk een glasje bran dewijn, betaalde zijn vertier en vertrok, na de bewoners der her berg hertel ijk bedankt te hebben; Want de man had geen enkel kwaad vermoeden. En Rikus Priem, waar was hij gevaren? G'heel den nacht had hij als 'ne weerwolf in d'omllggende bossehen gezweefd; en zonder het zelf te weten, stond hij voor zonnenopgang binnen stad van Aalst, richtte zijn schreden naar de Molenstraat en begon te bellen aan 't huis van den Notaris Vermeulen; eikendeen sliep daar nog; men «pende niet; en Rikus Priem begon dan voor de deur te tieren en oen leven te houden van al d'helsche duivels, den Notaris, een op recht eerlijk man, uitmakende voor schelm en diel, op de deur tamboerende, bijzooverre dat de nachtwakers den razeuden kerel vastgrepen en naar de Wacht deden! Daar brak hij bijna t kot af, en 's namiddags ondervraagd wordende door den Schout, was het onmogelijk een redelijk woord uit zijnen mond te krijgen; de on gelukkige was zinneloos geworden. Eenige dagen nadien zat hij te Gent in 't zothuis. Zijn droef geval was verscheide dagen het voorwerp der alge- meene besprekken; van t naaldeken tot het draaiken weid ei \ei- teld, hoe hij naar Aalst om zijn erfdeel was gegaan, met mank Pierken, plaveien had gekocht en was teruggekeerd, met kalsei- steenenin plaats van geld. Niemand in Hekelgem, Aalst, Erembo- degem of Meldert had eeuig kwaad vermoeden op baas Klinke, uitgezonderd den toezichter des kasteels van Meldert, Berlus Buys- schers; nooit had hij baas Klinke met goede oogen aanzien; zijn valsch en arglistig wezen stak hem tegen; van a!s bakker Carrier veroordeeld werd voor de moord op dë nïchte van Klinke, had hij sterk vermoeden tegen dien vent, en nu dai er ne mensch bestolen was, die al zijn vertrouwen op baasKlinke had gesteld, nu wilde hij onderzoeken wat er van de zaak was; Bertus deed dus de reis naar Gent, om uit den mond van Rikus iets te vernemen; doch dit was vruchteloos; delandkerel kor. geen twee wijze woorden achtereen uitbrengen en beeldde zich in, gedurig door dieven vervolgd te worden. De opzichter keerde dus naar huis onverrichter zake, doch in zijn oogen bleef Klinke een gevaarlijke schelm. Bewijzen had hij niet; hij moest dus zwijgen en wachten.... Had hij alsdan den boschwaehter Laurent Peers wat beter gekend, deze zou zijn argwaan tegen Klinke nog bevestigd en vermeerderd hebben; want de subtiele boschwachter was verzekerd dal niemand dan Karei Kliake, den eersten nacht van zijn verblijf in 'tMannenhuis, den tooveraar was komen spelen; doch vermits de boschwacater nu al drij maanden het wou 1 doorkruistte zonder een enkeljichtmisdrijf te konnea bestatigsnen datde wildstrooperij merkelijkaangroeide, zoo was de achting van den Toezichter voor zijnen Opperbosch- wachter merkelijk gedaald en hij sprak hem zeer zelden aan. Een nieuwe aansl ig van Karei Klinke en zijn gezellen, bracht Toezichter en boschwachter in gezamentlijke werking. 't Was op 'nen donderdag avond, eenige maanden na de diefte van dit erfdeel; d'herberg van Karei Klinke stond gesloten met slot en grendel en geen licht blonk door de kleine vensterruiten; nog- tans er was volk, en volk bezig met iets zeergewichtig te beramen: Karei Klinke zat aan den heerd met Jaak en Dorus Weylandt, elk een baardbrunderken in den mond; op de tafel stond een flesch genever met drij glazen: 't Is, zegde baas Klinke, 't is een onderneming die ons alle drij gaat verrijken! 't Mag wel, sprak Jaak, want er is tegenwoordig zeer weinig *ailSen- pi l L Sedert dat wij Rikus Priem zoo schoon van zijn erfdeel heb ben beroofd, zegde Dorus, is er maar zeer weinig uitgerecht; doch is 't waar baas, kom< Rikus Priem naar huis? Hij komt niet, Dorus, maar is hij thuis. Genezen! Ja, wederom bij zijn zinnen! Zooveel te slechter, haas! In 't geheel niet, Jaak, want Rikus zal nooit kunnen raden dat wij hem bestolen hebben. Kwestie, sprak Jaak, ik had voor mijn deel liever gewensclit dat hij voor zijn leven lang zinneloos ware gebleven. Zwijgt toch van die oude vodden, zegde Dorus verdrietig en Iaat ons liever van ons zaken spreken. Ge zegt dus, meester, dat er 'ne groote slag te doen is? Ja, de somme van twee en vijftig duizend gulden. 52 duizend gulden! ging het als uit éenen mond. En aan wie behoort dit geld? vroeg Dorus met ongeduld; kunnen wij het inpalmen? Aan de kerk van Hekelgem! En waar berust het? sprak Jaak; wanneer kunnen wij den ponk gaan rooven? Laat den baas spreken, beet Dorus zijn broeder toe. Baas Klinke,wij luisteren! Baas Klinke schonk nogeens de geneverglazekes vol, en begon te vertellen, hoe hij ter Pastorij van Hekelgem uit- en inging als 'ne vriend van den huize en doorM.de Pastoor als een zijnerverkleefd- ste Parochianen was aanzien; en hier sprak de schelm niets dan de waarheid; hij speelde't serpent in de kerk, was kleiend en gedien stig, ja alle uren van den dag gereed om boodschappen te doen, overal waarM. de Pastoor en zijn meid wilden, en weigerde telkens eenige vergelding te aanveerden; zoo stond de deur der Pastorij voor hem open, en was hij in staat menig geheim af te luisteren. Dezen morgend, zoo verhaalde hij aan zijn twee handlangers, was ik in de Pastorij en heb een belangrijk nieuws afgeluisterd; M. de Pastoor sprak met iemand en door hetsleutelgat kon ik zien, dat deze persoon een Pater Capucien was van Aalst. Maar, onderbrak Dorus, die paters zijn arm en ge spreekt van geld Dorus, laat mij uitzeggen en oordeelt dan; en bass Klinke vertelde dat de pater Capucien kwam handelen over een restitutie op zijn sterfbed gedaan door den deurwaarder Jacobus Caiiko, van een som van 52 duizend gulden, welke hij onrechtveerdig bezaten die moest geworden aan de kerk van Hakelgem, voor deszalfs herstelling en 't hergieten eener klok. De Pastoor van Hekelgem was ten uiterste verheugd, want onze kerk, zegde hij, is zeer bouw vallig aan den westkanten eene nieuwe klok hebben wij noodzake lijk van doen. En dit geld is reeds in de Pastorij? vroeg Jaak. Neen, antwoordde baas Klinke, maar morgen zal het naar Hekelgein gebracht worden, door twee mannen van vertrouwen, twee lijnwaadkoopmans uit Brussel, die in Aalst groote aankoopen komen doen; bij klaren dage komen zij te peerd nu t hunnegevulde valies,en na hunne betalingen ge laan te hebben, keerenzij 'savonds terug, want dan is er geen vrees dat zij zullen aangerand worden. Zoo zijnde zaken geschikt en geregeld, mijn goede vrienden; nu, wat is uw gedacht? Die 52 duizend gulden zijn aan ons, sprak Dorus met vast beradenheid. Ja, maar op welke wijze? Wel, niets is gemakkelijker als in de Pastorij te breken. Neen, zegde baas Karei, neen, neen dit mogen wijniet doen. Vooreerst, wij zijn zulk een spel niet gewoon. 't Moet eens den eersten keer zijn, sprak Doms. Daarbij, ging Klinke voort, de Pastoor heeft benevens zijne meid, eenen knecht in zijn huis, er woont veel volk in de gebuurte en er is een noodklok op 't dak. t Is waar, zegde Jaak. Wat dan gedaan? vroeg Dorus. Niets eenvoudiger volgens mij toch, gij kunt altijd oordee- Ien, den aardeweg die u van den steenweg naar Hekelgem dorp brengt, loopt halfweg door een bosdije, daar m eten wij ons ver steken, voorzien van ons geladen jachlroer en de komst der twee lijnwaadkoopmans afwachten; zoohaast zij opdagen, schieten wij hun van hunne peerden, grijpen de dravers bij den toom, rooven de rijkgevulde valiezen en begeven er ons meê op de vlucht. Gemakkelijk om uitvoeren, zegde Dorus, maar ais er daar eens volk omtrent is! Dees lijd van 't jaar en rond 9 ure is daar nooit volk. Wie kan 't weten? wierp Dorus nogmaals tegen. Hoort, broêr, sprak Jaak, dit behoeven wij niet te vreezen; kwam er iemand gevalliglijk langs deze baan, het gebruis onzer geweeren zal genoeg zijn, om hem te doen vluchten. Zekerlijk, zegde Klinke, dat is ook mijn gedacht; wilt Dorus nu wachten totdat het geld in de Pastorij ligt, achter slot en gren del en God weet, waar verdoken, want in veel huizen zijn geheime bergplaatsen. Verbergplaatsen, zegde Dorus, hebben wij het middel niet om den Pastoor te doen spreken? Voor zijn eigen geld, ja, maar lieverzou hij sterven als't geld zijner kerk over te leveren, dat weet ik! In alle geval, hernam Dorus, uw gedacht is goed, en lukt het daar niet, wij kunnen altijd later in de Pastorij probeeren. Zoo gezegd zoo gedaan! sprak Klinke, nadat hij de glazen nog eens volgeschonken had; makkers, 't is tijd van scheiden; en tot morgen, om te doen gelijk wij gezegd hebben. Is er eenige veran dering, mank Pierken zal u komen verwiitigen. ('t Vervolgt.) 't Geld en 't Geweten. Een Engelsch ketter, iemand van veel fortuiu.had eindelijk ingezien dat de Katholieke Kerk de ware Kerk iB. Hij had dit zelfs openlijk aan

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1883 | | pagina 3