Parlement. GASTOXf BUkNSAiill? Eerste Binders ran Vlaanderen^ of de VERHALEN ÜIT DE VOORGAANDE EEÜW. Naar 't uitgebreid werk van S. Van der Guckt, Kunstschilder tAalst. 27e Vervolg. XX. LAURENT PEERS EN HET SERPENT DER PAROCHIE. Daags na dat Karei Klinke met zijne vrouw hun geld aan den achterleist van hun huis in de aarde hadden verborgen, omstandig heid die door Florus Blankaert afgespied wierd, wie het 's morgens in de kerk der Parochie van Assche een prachtige uitvaart, tot lafe nis der ziel eener rijke pachteres, nicht van Liesbeth, de bazin uit den Engel,en baas Karei was met zijne vrouw door de kinderen der overledene uitgenoodigd om deze plechtigheid te komen bijwonen. Eertijds zou de snoodaard zich daar maar zeer weinig aan be kreund hebben, bijzonderlijk als hij er, zooals hetnu hetgeval was, niet kon van erven; maar nu dat hi) een welstellende burger was eworien en hij zijne Liesbeth, uitgedoscht met een zwart zijden leed en omhangen met kostbare gouden juweelen, kon opleiden en zich zeil deftig aankleeden, had bij besloten mank Pierken met eene werkvrouw t buis te laten, om de herbergkalanten te gerieven en met zijne vrouw naar de uitvaart te gaan. Hij had niet veel moeite gehad om Pierken te overhalen, daar de jonge deugeniet zeer wel wist wat een boeren-zielendienst inhield, en hij genood zaakt zou hebben geweest ten minsten twee uren in de kerk te verblijven, waar hij bijzonder vijandig van was, en voor wat het noenmaal betrclte, waar men zich na de plechtigheid op vergaste, dit had Karei ook volkomen uit zijn hoofd gezet, met hem te belo ven dat hij met de werkvrouw, gedurende hun afwezen eens dapper mocht banketteren met bet beste dat zich in huis bevond. Reeds zeer vroeg in den morgendstond was Karei met zijne Lies beth te been. Hun zondagspak was weidra aangespeeld; daar het reeds tijd was om zich in aantocht naar Assche te begeven, wilden zij zich niet blootstellen te laat in de kerk tekomen, hetgeen alsdan zeer afifrontelijk zou hebben geweest. Na gesmakelijk te hebben ontbeten en mank Pierken nog eens met de huiszorg te hebben belast waren zij vertrokken. De roosversvige dageraad begon reeds den oostkant der lucht te doen blozen, maar de heldere zonneschijf was nog niet opgerezen, bijgevolg lag de aarde nog in eene halve duisternis gehuld, toen Karei Klinke met zijne waarde wederhelft hun huis verlieten. Toen zij een einde wegs den steenweg, in de richting van Assche opgestapt waren, kroop er iemand zeer behoedzaam van achter een dikken eikenboom, die langs den overkant van den dijk, zeer hoog opge wassen was, en welkers boedel met veel struikgewas was bezet. Die persoon keek eens rechts en links om zich te verzekeren dat hem niemand zag en terwijl hij zijn geladen karabijn op de rechte schouders legde en met de linkerhand zijnen hond streelde, die zich zoo dicht mogelijk nij hem bevond, sprak hij tot zich zeiven met eenen spotaebtigen lach: Goed zoo! baas Karei is met zijne wederhelft naar Assche ver trokken; dit begeerde ik met mijne eigen oogen te zien; toen zij laat in den achtermiddag, halt bedronken wederkomen, moet ik hun onderwege afwachten en bedektelijk yoleen, onj hun gesprek trach ten al te luisteren; man en vrouw, toen zij alleen bij malkander zijn, spreken openhertig; wie weet of ik daardoor niet wijzer zal worden dan ik ben, want zie, ik heb, venterdekke, eene kwade oog op dien Karei Klinke! En Laurent Peers, want de geheimzinnige persoon was niemand anders als dezen onvermoeibaren wachter, trok al lachende bosch- waarts heen. Het was juist, gelijk Laurent zeer wel had geraden, diepinden namiddag, en het begon reeds voor goed donkerte worden als Karei met zijne Liesbeth terugkwam van de plechtige uitvaart zijner nichte. De boschwachter zat op zijnen loer en volgde hun langs den overkant der baan, door bosch en heesters, bedektelijk op; van jongs af aan zulke dingen gewoon, was hij veel te vaardig in zijn vak om door een der twee aangemerkt te worden. Het was klare maanschijn, Laurent zag het koppel bescheidelijk gaan en daar zij beide te veel hadden gedronken, spraken zij onder elkandermet zoo weinig omzichtigheid dat hij hen gemakkelijk kon verstaan. Hebt gij bemerkt, zegde Karei, hoealjonstig de vrouw van den smid u heeft bezien? het is toch jammer dat haren man geen geld genoeg heeft om haar ook eene goude keting met slot en kruis te kunnen koopen Ik bekreun mij luttel aan de vrouw van den smid, antwoordde Liesbeth, maar ik was deftiger gekleed dan de zuster van den Nota ris en dit deed mij genoegen. Nu dat ons stieltje zoowel heeft gegaan en de jacht van den Graaf ons nog al een aardig stuivertje opbrengt, zal ik u nog defti ger kleeden, ik wil dat gij gansch de wereld overtreft. Toen zoudt gij moeten beginnen met mi) een paar oorslingers te bezorgen die zwaarder en grooter zijn dan degene die ik nu draag. Die zult gij hebben. Ja, als gij het niet vergeet, gij had mij dit reeds van over een Eansch jaar beloofd, maar mijnheer moest zich alsdan eene goude orlogie koopen, schoon sieraad, dat meest al in den zak steekt en niemand kan zien. Zwijgt, vrouw, dit was mijnen slaat, bijgevolg wil ik daar niets meer van houren, ook heb ik u op uwen naamdag niet vergeten, maar u met een zilveren snuifdoos bestoken. Een schoon juweel, zij was zelfs niet meer nieuw, uwe snuildoos, ik geloof, dat gij die elders had gestolen. Ik? Gij of eenender gebroeders Weylandt? O neen! dit ware te gevaarlijk, antwoordde Karei, terwijl hij al trekbeenende voortging, al het goud en zilver dat wij kunnen roo- ven, zetten wij te Aalst of Brussel aan den man en daar wordt het gesmolten. Maar, sprak Liesbeth,schielijk blijvende staan en haar gemaal eens terdeeS beziende, zijt gij dronken, dat gij zoo bezwaarlijk voortstapt? Ik ben juist niet bedronken, meende Karei, niettegenstaande het laatste glas brandewijn mij niet zeer wel bekomt, maar den gesp van mijnen schoen is losgeraakt, en dit doet mij lo Ideren; zie, laat ons hier een weinig verioeven, ik zal inmiddels hem trachten vast te riemen. Maak dan spoed, want het wordt reeds veel te laat om hier lang te blijven wachten. Aan den zijkant der baan lag eenen overgrooten hoop graspeën en onkruid, hetwelke door eenen vlijtigen landsman nit den bouw grond was geraapt en aldaar bij elkander verzameld; de grond was droog, zoodat men er zich tijdelijk als van een zitbank kon van be dienen, zonder zich te bevuilen. Baas Karei zette er zich op neer en begon aan zijne schoenen te vroeten; inmiddels sloeg hij een ver- rukkenden oogslag in het rond. Wat heldere maneschijn, zegde hij, het is bijna zoo klaar als bij dag; welk een verschil, niet waar, vrouw, tusschen dezen avond en dengenen toen wij de twee Lijn- waadkoopmans de baan hebben afgelegd, dan was het pikdonker. Echter is dié zaak ook zeer suikerzoet vergaan, man. Ik geloof het wel, twee en vijftig duizend gulden met ons drijën te verdeelen! En den eenen ruiter, die het schier ontkomen was, met zijn gevulde valies van achter op zijn paard, naar onze herberg zijnen toevlucht nemen, die kon waarliik niet beter geleverd worden, ik moet er schier nog ten barsten om lachen als ik er op peis. Toen wij Rikus Priem zijn erfdeel hebben afgezet, dit was toch vermakelijker en min gevaarlijk. Dit is waarheid, maar men vliegt al dikwijls met kleine zaken in de kas, dat men integendeel zich schiers, zonder argwaan te ver wekken. van eene moord kan ontdoen: Zie eens, toen gij te Assche uwe moei hebt doodgeslagen, heeft nooit iemand u voor den daler aanzien. Dat wil ik niet betwisten, beste vrouw, maar dit heeft mijn meesterstuk geweest. Praatjes, gij waart alsdan niet zoo slim als nu, maar het geval heeft u gediend. Daar, sprak Karei zich oprechtende, nu is mijnen schoen in order, laat ons nu, zooals het eerlijke lieden van onzen staat be- taamd, onzen weg voortzetten in deugd en onschuld. En de schelm borst uit in eenen schaterenden lach. Laurent Peers, die zich in de nabijheid van den peehoop had verborgen, bleef zitten en liet het sluwe moordenaarspaar vertrek ken; de doortrapte boschwachter dacht het overbodig te zijn van hen nog te vervolgen; hij wist genoeg, vreef zich vergenoegd de handen en toen zij tusschen de avondschemering verdwenen waren, begaf hij zich, het hoofd schuddende, tusschen veel geheimzinnige gedachten, in een tegenovergestelde richting naar huis. Ik had het wel gedacht, mompelde hij binnensmonds, dat baas Karei niet alleen 'nen dief, maar ook eenen moordenaar was Den daaropvolgenden dag was het bijzonder schoon weer voor den tijd van 't jaar, de zon was 's morgens glansrijk opgerezen en alles voorspelde een heerlijke dag. Karei Klinke had tot diep in den voormiddag geslapen en toen hij ontwaakte, was hij nog eenigen tijd peizende in zijn bedde blijven liggen. Daags naliet onderhoud dat Bertus Buysschers met den opperbosch wachter Laurent Peers had gehad, waren reeds de twee aangeduidde wachters gehouden geweest hunne wapens in te brengen en den dienst van den Gcav* Gaston te verlaten. Ook had de toezichter, volgens zijne belofte, overal verteld dat Laurent Peers insgelijks opgeschorst was van zijn ambt en hij binnen eenige dagen het Pannenhuis zou hebben ver laten. Die mare was weldra ook aan de ooren van Karei Klinke gekomen en had zijn gemoed met blijdschap vervuld, want eens van Laurent ontslagen, waande hij zich meester van het woud. Het was op dit alles.dat hij in zijn bed lag te denken en hij besloot om zich ten volle van de waarheid te overtuigen, een klein uitstapje te doen langs het Pannenhuis. Stiene, de vrouw van den opperboscbwachter Laurent Peers, was aan de voordeur harer woonst bezig met eenig huishoudelijk werk te verrichten, toen langs den bekenden aardeweg 'nemanmet een droefslijpig wezen haar naderde. Het was Karei Klinke, de baas uit den Engel. Karei, meteen klein korfje aan den arm, scheen als naar gewoonte, eene boodschap te gaan doen voor zijnen Pas toor. ('t Vervolgt.) Sabina. Dag, Clara en Sara, en wat nieuws? Clara. Och, wat nieuws zou er zijn als die schromelijke belastingen! Sara. -- 't Is schrikke lijk 22 keeren die groote somrae van een miljoen! Clara. En niet voor éea jaar, maar voor alle jaren Sara. 22 miljoenl ik meinde dat g'heei de we reld op mijnen kop viel, als ik hoorde dat ze gaan 22 miljoen trekken uit den mond van 't volk22 miljoen die wij,werkende menschen moeten opbrengen. Sabina. 't Is 4 fr. per kop. Clara. In een huishouden van 6 menschen, 't is 24 fr zonder al de lasten die reeds bestaan. Sara. Leg ze mij daar 1 Sabina. Zoo valsch en zoo slecht wist ik toch niet, Sara. Dat de liberalen en Geuzen, gemein en slecht volk ren, wisten wij al lang I 's jaars, wa-

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1883 | | pagina 3