©JkSTOWT BL&NSAERT Eerste Binders Tan Vlaanderen^ of de VERHALEN UIT DE VOORGAANDE EEUW. Naar 't uitgebreid werk van S. Van der Gucht, Kunstschilder fAalst. 29° Vervolg. XXIII. EEN SLUWEN MOORDENAAR. Toen de Graaf Gaston gevangenilijk weggevoerd was en Bertur hetzelfde lot slechts door de vlucht was ontkomen, bevond zich Florus Blankaert met Karei Klinke zich tijdelijk alleen in de eetzaal van het kasteel; een helsche vreugd vertoonde zich op net aange zicht van den kapitein en hij grijnsde van genoegen, metdenzelfden lach als Caïn, toen bij het voornemen had gemaakt vanzijn broeder te vermoorden. Alles was naar zijne verwachting afgeloopen en den snoodaard dacht niet beter dan zich als heer en meester op het kasteel van Meldert te vestigen; bij had zich in de eetzaal, in den zetelstoel van zijnen broeder geplaatst, terwijl baas Karei half verlegen aan de tafel was blijven staan. Een zilvere bel, door welks klank de Graaf gewoon was de dienstboden tot zich te roepen, stond in zijn bereik, hij vatte die vast en belde. Eenige stonden daarna vertoonde zich de knecht, benauwd ge noeg en in het geheel niet in zijnen schik. Hoe is uw naam, vroeg Florus, hem verachtelijk aanziende? Joannes Snep, antwoordde de bevende jongeling. Gij zijt waarlijk een rechte snep in uwe handelwijze, hervatte Florus lachende, daar mij dunkt dat gij even vreesachtig zijt dan de vogel wiens naam gij voert. Nu Jan, haalt mij eens twee fles- schen spaanschen wijn en brengt twee schoone roomers voor ons beide. De knecht haastte zich dit bevel te volbrengen. Gaat nu, zegde Florus, de overige dienstboden roepen en brengt hun bij mij, ik wil u allen mijne bevelen geven. Jan Snep verwijderde zich om korts daarna zich met de twee dienstmaagden aan te bieden. Inmiddels had kapitein Blankaert met zijnen gezel reeds eenen goeden teug spaanschen wijn gedronken, Karei, liet het zich zeer weismaken, nooit had dezen zulken kostelijkcn drank verzwolgen, echter verwonderd van al hetgene hij zag gebeuren, vergenoegde hij zich met den zoon zijns vaders eens wel te doen en onderwijl alles stilzwijgende na te zien. Toen de verschrikte dienstboden zich in zijne tegenwoordigheid bevonden, strekte zich kapitein Blankaert met een soort van zelfs- voldoening in den zetelstoel uit, even als eenen Prins, hij vreef zich de handen en sprak met walgelijken hoogmoed. Gij weet, zegde hij, dat de Graai Gaston Blankaert, uwen heer en meester, aangehouden is; ik ben deszclfs broeder en ik wil dat gij allen mij gedurende zijn afwezen zult gehoorzamen, even gelijk gij den Graaf gewoon zijt te doen. Dit zullen wij zoo goed mogelijk trachten te volbrengen, stamelde de knecht. Goed zoo, houdt u dan gereed, en gij, sprak hij tot *ene der dienstmeiden, geleid mij, 'erwijl uw gezellin ons een goed noenmaal zal vervaardigen, naar de kamer mijner zuster, Clara van Montal- van, ik wil haar spreken. Ik ben bereid, antwoorde het benauwde meisje. Florus stond recht, Karei Klinke meinde hem te volgen: Neen, zegde Florus, neen, blijft gij hier, het onderhoud tusschen ons beide moetin het geheim geschieden. L En hij vergezelde de meidnaarde kamer zijner ongelukkige zuster. De edele vrouw was reeds, gelijk wij gezegd hebben, door de zorg harer dochter Cecilia, tot bewustzijn wedergekomen en niet zoodra kon zij spreken, of zij bracht de jonge vrouw het gevaar voor oogen, waar zij zich in bevond door het aanwezen op het kas teel van gewapende soldaten: Vlucht, zegde zij, vlucht met uw kind naar de hoeve van uwen schoonvader, den ouden Buysschers en laat mij alleen, daar de verachtelijke Oostenrijksche huurlingen, indien zij u herkennen, bekwaam zijn van ulaaghertiglijk te mis handelen. Cecilia, die reeds de eetzaal had verlaten als haar gemaal uit de handen der Dragonders zoo vaardig was ontsnapt, wist niets van dien voorval, ook verkeerde zij, even als hare moeder, in de mee ning dat de soldaten het kasteel nog niet hadden verlaten. Niette genstaande zij ten volle het gevaar besefte, waar zij meinde in te verkeeren, gaf de moedige vrouw tot antwoord: Moeder, laat ons te samen vluchten, dit sta ik toe, maar u verlaten, nooit! Schier op denzelfden stond dat deze woorden werden gesproken, opende Florus de deur; hij trad in de kamer, nam eenen stoel en plaatste zich vooraan den leuningzete'l waarin de edele Clara zich bevond. Niet zoohaast vielen hare oogen op het wezen van dezen die haren teêrhartigen echtgenoot had vermoord en het overig van haar leven met bitterheid had vervuld,ol aangsdaan van eene soort argwaan, waarvan zij zich zelf ge«n rekening kon geven, dacht zij dat al de onheilen die haren broeder Gaston overkwamen,door het beleid van Florus kwamen uitgevoerd te worden. Cecilia bad uit kiescbheid zich inmiddels met haar kleine wicht op den arm, op eenigen afstand verwijderd. Clara, zegde de schelm, naar hare hand grijpende, kent gij mij nog? De edele vrouw trok hare hand terug maar antwoordde niet. Clara, hernam hij, zijne stem trachtende te verteederen, zijt gij van mij vervaard? Op deze woorden ging er iets bijzonders om in het gemoed der edele vrouw en hem-met eenen blik van dieper afkeer beziende: Ik veracht u te zeer, antwoordde zij, om u te kunnen vreezen. Niettegenstaande zijne diepe bedorvenheid kon hij den blik zijner zuster niet verdragen, hij sloeg de oogen neder en bleef eenige stonden zonder spreken. i Ach, zuster, gij beoordeelt mij te streng, sprak r.ij eindelijk, -j Gij zijt eenen moordenaar, snauwde Clara van Montaivan hem toe met een bolle stem. Door deze woorden wierden de kwade gemoedsdriften wederom opgewekt, die Florus in zijn binnenste had trachten te verbergen, hij stond recht en sprak toornig: Ben ik een moordenaar?.... dat is mogelijk, maar nu in het vervolg zult gij wel gehouden zijn onder de bevelen van dien moor- denaar te bukken, daar gij voorzeker Gaston niet meer zult zien. Nog steeds meer en meer aan het hert gefolterd, ging inmiddels de gemoedsontsteltenisder edele vrouw door aandoening schierstot zinsverbijstering over. Moordenaar! hervatte zij krachtig; moordenaar van mijnen man, moordenaar van mijn kind! Uw kind is dood ter wereld gekomen, Clara, ik zweer het u. Mijn kind is niet dood geboren, meineedigen schelm, God heeft het gered, gelijk de edele vrouw die hier tegenwoordig is, het kan getuigen. Florus zag om, hij had vergeten dat hij zich niet alleen bij Clara bevond. Jufvrouw, zegde hij, verlaat deze kamer, ik wil alleen met mijne zuster spreken. Neen, nep Clara op eenen smeekenden toon, o neen! Cecilia, verlaat toch uwe moeder niet! Hare moeder! sprak Florus verwonderd, zich de armen over elkander leggende en de beide vrouwen vertwijffeld beziende. Ja, monster, hare moeder, stamelde Clara. Op eens scheen Florus een besluit genomen te hebben. Verlaat aanstonds deze kamer, sprak hij tot Cecilia, op eenen gebiedenden toon. Deze bleef besluiteloos staan; het kin,d, verschrikt door zijne schreeuwende stem, begon te weenen. Florus schoot als eenen bezetenen toe: Men wilt mij door praat jes en leugens om den tuin leiden, riep hij uit, bij alle duivels, dit zal niet gebeuren! En de teêrc Cecilia bij den arm grijpende dril le hij haar uit de kamer. Door deze onstuimige behandeling ontviel baar het kind, Florus greep het vast en smeet het achter de moeder; den kleine kwam te recht op den muur, van daar op den grond en gaf toen geen teeken van leven meer. Cecilia had zich gelukkiglijk weinig bezecrd.de moederlijke liefde deed haar eigen leed vergeten om naar haar kind te grijpen; helaas, het bloed liep het kleine wieht uit mond en neus en het verroerde zich met meer. Alsdan maakte de razende gramschap zich meester over de anders zoo zachtmoedige Cecilia, het hair rees haar ten berge en de oogen puilden door woede uit haar hoofd, schuimende even als eene leeuwin die men hare jongen ontneemt, stormde zij de kamer binnen en vloog den lafhartigen Florus naar de keel: Moordenaar, riep zij bitzig uit, zijnen stroot zoo zeer knellende dat hij schiers niet ademen kon, terwijl zij met de andere hand zijn aangezicht met de nagels openhaalde, moorder van mijn eigen vleesch en bloed! Zoo sprak zij, het schuim sprong haar door woede uit den mond en zij bleef als eene bloodzuigende hechel aan zijnen hals gekleefd hangen. Florus wendde zich in alle gedaanten; voorzeker, zijne kracht overtrof verre degene der jonge vrouw, maar hij had zich goed op d:n grond te laten vallen en te poogen Cecilia doordezwaarte zijns lichaams te versmachten, zij bleef onbarmhartig aan zijnen hals vastgekleefd. Daar wentelde hij zich nu, hij, 'ne kapitein der dragonders, tusschen de bloedige drukking eener vrouw, schaamte en spijt maakte zich meester van zijn gemoed en bezielde hem met nieuwe krachten. Door vringing en behendige beweging had hij het toch zoo ver gebracht dat hij de rechte hand aan Jen boezem had gebracht en en aldaar eenen moordpriem had vast gegrepen dien hij als eenen echten kwaaddoener, gewoon was op zich te dragen. Hij ruktehem uit de schede en plofte hem tot aan het gevest in het lichaam der vrouw! Een pijnlijke gil ontvloog haren mond, haar hoofd zeeg neder en terwijl het bloed vloeide, loste zij de handen en viel on beweeglijk op den berden vloer der kamer. Florus sprong recht, bezag met verdwaalde oogen zijn slachtoffer beschaamd over het lafhertig schelmstuk dat hij had gepleegd; bij wendde zich om, maar daar stond, recht voor hem, het wraakne- mende wezen zijner zuster, even als een wit marmeren beeld. Moordenaar, sprak deze meteen holle stem, moordenaar van mijnen geliefden man en teerbeminde dochter! Dit zeggende speurde zij den Iafhertigaard verachtelijk in het wezen. Maar even alsof hare overgeblevene lichaamskrachten door deze laatste wraakwoorden uiigeput waren, zeeg zij insgelijks bewuste loos neêr. Alsdan maakte zich den gemoedsangst,zoo gemeen aan demoor ders, meester van Florus; voorzeker, bij was te ver gegaan en mis bruik gemaakt van zijne macht; hij vreesde over zijoc wandaden gerechtelijk te worden gestraft en hij bleef in vertwijfeling en half besluiteloos staan. Maar zoo op eens hoorde hij beneden in de zaal een verward gedruis van stemmen, gevolgd door het losbranden van een vuur wapen, welks gekletter door het gewelf der kamer heênklonk; dit verdubbelde zijnen schrik en denkende door de patriotten overvallen te worden, opende hij een vensterraam en lietzich, met gevaar zijns levens naar beneden glijden; hij kwam gelukkiglijk zonder z'ch veel te bezeeren, te recht op eenige strooibussels; hij sprong op en vluchtte in de richting van het bosch. ('t Vervolgt.) Te St LiEVENS-EsscHE is d'ander week boven d'Oiieman- straat'ne jongeling van Steenhuyse, 18 jaar oud, in 'ne zavelput versmacht; hij was bezig met zavel te steken, er valt een brok op

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1883 | | pagina 3