GüSTOlf BLAHSAEHT
Êerste Binders Tan Vlaanderen^
of de
VERHALEN UIT DE VOORGAANDE EEUW.
Naar 't uitgebreid werk van S. Van der GucM, Kunstschilder f Aalst.
31® Vervolg.
XXIV. Dieven bestolen.
Florus Blankaert was een laaghartige schelm welkers geweten
bezoedeld was met moord en dieverij, en die in de gewoonte ver
keerde van alle soorten §van euveldaden koelbloedig te berekenen;
maar de wreedheid die hij kwam te plegen, zonder die op voorhand
te hebben beraamd en waarvan de gevolgen zeer noodlottig konden
zijn, deed hem sidderen, en inderdaad, hij kon zich betrouwen op
de gunsten van den minister Trautmansdorff en de toegenfgenheid
van den generaal d'Alton, zoolang zijne handelwijze een schijn van
recht zou hebben gehad; maar nu dat hij zich in de woonst zijns
broeders pLcbtig had ga maakt aaneene driedubbele moord, vreesde
hij met reden naar verdiensten te worden gestraft.
Florus bleef echter niet lang besluiteloos en weldra had hij in
zijnen vindingrijken geest een voornemen gesnibd, dat, alhoewel
gewaagd, hem zeer uitvoerbaar dacht te zijn.
Hij had zijn peerd in de herberg den Engel gestald, vooraleer
zich met baas Karei naar het kasteel van Meldert te begeven en hij
spoedde zich nu met een duivelsch inzicht derwaarts terug, dat
slechts üit een brein kon voorkomen van eenen doortrapten fiel,
gelijk hij werkelijk was. Te Bouchout gekomen trad hij zoo koel
moedig mogelijk de herberg in. De waardin en hare meid bevon
den zich alleen in het huis, kalanten waren er niet aanwezig, en
mank Pierken was naar Aalst eene boodschap gaan verrichten. De
twee vrouwlieden waren bezig met eenige bierpotten te reinigen
en zeer blijgeestig gestemd.
Liesbeth had van den stond dat zij Florus de eerste maal had
gez'en, veel genegenheid voor den kapitein der dragonders gevoeld
en grootf betrouwen in hem gesteld. Zij groette hem dan met veel
beleefdheid. Florus beantwoordde haren groet, zette zich neer en
vroeg een elas brandewijn.
Liesbeth verhaaste zich om hem te bedienen, en terwijl zij den
gevraagden drank aanbood, vezelde hij haar in het oor: Bazin, ik
ben gezonden door uwen man en zou u eens in het bezonder wen-
schen te spreken. Zeer goed, mijnheer, luidde haar antwoord,
ik ben ten uwen dienste, zijt zoo goed met mij in de achterkamer
te komen.
Florus volgde de waardin in de aangeduide kamer, deze sloot de
deur achter hun en bleef hem vragende, inde oogen kijkende staan.
Vrouw, zegde hij, hetgene ik u te zeggen heb, is van de grootste
aangelegenheid; men komt mijn broeder Gaston aan te houden en
zijne meubels en geldkisten vast te zegelen, uwen man is, gelijk gij
reeds weet, aangesteld als zegelbewaarder, waarvoor hij deftig zal
betaald worden, maar hij mag voor het oogen blik zich van het
kasteel niet verwijderen. Karei zag er vrij mottig uit, ik vroeg hem
naar de oorzaak en hij gaf tot antwoord dat het was van spijt omdat
hij zijnen post niet mocht verlaten. Nu slechts een uur geleden riep
hij mij alleen en zegde: Zie, heer Florus, ik aanzie u als een zeer
eerlijk man; ik viel hem in de rede voor hem te zeggen dat ik mij
mocht roemen nooit iets oneerlijk te hebben bedreven. Ik geloof
dan ook, hervatte hij, dat ik mij aan u ten volle mag betrouwen,
en hij begon mij te verhalen dat gij beide al het geld dat gij bezit,
uit vrees van bestolen te worden, bij nacht, dicht aan het karrekot,
in den grond had gedolven, dat hij dacht zijn geld in veiligheid te
zijn, toen hij zooeven toevallig had ontdekt dat gij beide afgespied
zijt geweest door een der bosch wachters van den graaf, diehet voor
nemen heelt gemaakt het bij nacht te komen rooven.
Zijt nu toch zoo goed, voegde hij er eindelijk bij, van mijne vrouw
te verwittigen dat zij het geld uit den grond moet ophalen en in
onze kist sluiten.
Deze bekentenis van uwen man verwonderde mij niet, daar ik
wel gis dat vele landslieden, uit vrees der beroerde tijden hun geld
verbergen, ik stond dan bereidwillig zijne vraag toe en beloofde
hem zelfs u eene behulpzame hand aan te bieden.
De verbaasde Liesbeth stond als verstomd als zij hoorde dat hun
geheim was ontdekt en al was zij eene doortrapte heks, toch had
zij geen argwaan van Florus Blankaert.
Ik had het hem wel gezegd, sprak zij knorrende, dat hij zoo
luidruchtig niet behoefde te spreken en dat dikwijls de muren en
boomen hooren hadden; maar wat wil ik er aan doen, mijnheer,
mijnen Karei heelt altijd eenen stommerik geweest; toen den geld
pot met aarde was bedekt, sprak hij eenige onvoorzichtige woorden
en den opperboschwachter Laurent Peers, die bijna alle nachten,
even als eenen Lesbeer rondzwerft, zal dit hebben gehoord, geluk
kig voor ons allen dat hij van zijn ambt afgesteld is.
Florus, die reden had het gesprek zoo kortbondig mogelijk te
maken, hernam op eene slijpende wijze: Maar bazin, zouden wij
niet beter doen, in plaats van hier zoo blijven te tateren, het geld
dadelijk uit de aarde te halen? men kan waarlijk niet weten wat er
zou kunnen gebeuren, en ik moet noch heden dezen namiddag
naar Aalst.
Zekerlijk, mijnheer, maken wij spoed, ik beef van benauwd
heid als ik denk dat het misschien reeds te laat is geworden. i
Laat ons gaan zien? Neen, neen, zegde Liesbeth, zich schielijk
bedenkende en Florus bij den arm terughoudende, eerst vooral
moet ik de meid uit het huis verwijderen, ik zal haar naar de stad
om mank Pierken sturen, dezen is bij den kruidenier om winkel
waren en zij kan die helpen dragen.
Zoo gezegd zoo gedaan, de meid werd weggezonden en Liesbeth
eg sloot d» deur achter ha?r in het nachtslot, wenkte Florus en begaf
zich 'r, schuins over den paardenstal op
Len '*t:' n schelm sloeg eenen
oogslag naar de plaats waar hij schuil had gezeten en derhalve zeer
wel herkende. Alles bevond zich aldaar nog in denzelfden staat.
Liesbeth onderzocht onderturschen den grond en kon schier eene
uitroeping van blijdschap niet bedwingen, toen zij zag dat de aarde
niet aangeroerd had geweest, en even als het eerlijkste vrouwper
soon des werelds, vouwde zij de handen te samen.
God zij gelofd, zegde zij, dat men het geld, hetgene wij met
onzen zuren arbeid en in het zweet ons aanschijns hebben vergaard,
niet heeft gestolen, God zij geloofd!
Zoo sprak die valsche helleveeg en trad in het karrekot, waar zij
seffens terug uitkwam, voorzien van eene spa; toen zette zij zich op
haren hurk en begon met veel oplettendheid den muur te onderzoe
ken. Florus was nieuwsgierig genaderd.
Ziet, zegde zij, eene schrap aanwijzende, dat met een snijdig
werktuig in eenen steen was gemaakt, van aan dees teeken op vijf
voet afstand in de richting van den paardenstal, daar ligt het geld.
En even gezwind als een jonge kerel nam zij de maat met baren
voet, en zonder geholpen te willen worden, begon zij driftig te del
ven. Florus zelf was verwonderd van een vrouwpersoon zoo vaardig
met de spa te zien wrochten, echter duurde het hem ndg veel te
lang, daar hij vreesde alle oogen blikken overvallen te konnen wor
den. Dat deze, even als ik heb gedaan, zich eens had misgrepen,
dacht hij in zich zeiven, en in plaats van haren schat een menschen-
geraamte uitgraafde, wat zou zij zéggen?
Maar Liesbeth was veel te fijn om zich zoo grof te bedriegen, de
beenderen die Florus toevallig had ontdekt, kwamen voort van den
koopman dien Karei Klinke eertijds in zijn herberg had vermoord
en uitgeplunderd, en zijne vrouw wist op een duim, de plaats waar
hij hem had begraven.
Eindelijk stootte zij met de spa op den ijzeren pot, en ditmaal
kon Florus door het geluid bestatigen dat hetgeene dorreraenschen-
beenen waren die daar klonken.
De fiel hielp baar den pot uit den grond ophalen, naar binnen
dragen en in de kelderkamer verbergen.
Nu zal ik eerst Vooral, om geen achterdocht te verwekken,
sprak Liesbeth, dén put gaan vullen, en daarna open ik de deur en
blijft er mij niets over dan u, mijnheer, hartelijk te bedanken.
En ik, sprak den valschaard, ga mijn peerd zadelen en vertrekken;
dankbaar behoeft gij mij niet te zijn, daar het mij waarlijk genoe
gen doet van gedurende mijn kortstondig aanwezen alhier, eenig
goed te hebben kunnen verrichten.
Inmiddels had Liesbeth den put gevuld, *ij plaatste de spa aan
den eenen kant en begaf zich naar binnen. Florus liet zijn paard
staan en ging haar op zijne teenen achterna; dooden wilde hij haar
niet doen, daarvoor had zij zich te gemakkelijk laten misleiden,
maar toen zij aan de achterdeur was gekomen, gaf hij haar een zoo
geweldigen vuistslag op het hoofd dat zij bewusteloos op den grond
neerstortte. Rap als de weerlicht stopte de moordenaar, om het
schreeuwen te beletten, het wijf zijnen neusdoek in den mond en
bond haar aan handen en voe'en zeer stevig vast met eene ptoeglijn
die hij in den paardenstal had gestolen.
Zoo vastgemaakt liet hij haar liggen, spoedde zich naar zijn paard,
nam zijne ïjdele valies van den zadel, bracht ze naar de kelderkamer
en vulde die aldaar met muntstukken uit den geldpot, zooveel als
zij er kon bevatten, dan stak hij er nog een deel in zijne zakken,
zoodat er maar zeer weinig meer overbleef.
Toen, zoo vaardig mogelijk, opende hij de voordeur, sprong te
paard en vluchtte te viervoet, in de richting van Aalst.
Laten wij hem vluchten, om eens te gaan zien wat Bertus Buys-
schers ondertusschen overgekomen was, na zoo gelukkig de handen
der dragonders te zijn ontkomen. ('t Vervolgt.)
ntrrTiiT~r-Tiif iWiiiiJi
MOERBEKE-KOEWACHT. Op Donderdag 5 Juli was de Gemeente Stekene
in volle feest, schier alle huizen wapen met vlaggen en wimpels versierd, ter
gelegenheid van de geboorte en plechtigen Doop van den zevenden zoon van
Ferdinand Dias en zijne gade Clementine Engels; te dien einde had Zijne Ma
jesteit de Koning het Peterschap aanveerd, en werd in die hoedanigheid bij
den Doop vervangen door M. Muyshondt, Burgemeester aldaar; en de J. Wed.
Smet, zuster van den heer A. Van Hecke, lid van den Provincialen Raad en
moeder van den Sehepene der Gemeente, was meter van den knaap. Na afloop
der plechtigheid begaven allen zich beurtelingsnaar de woning van M. den
Burgemeester, van de Meter en eindelijk naar die van den Vader. Hier wenschte
den Burgemeester de Echtelingen nog eens geluken overhandigde hen in naam
des Konings eene som van 150 frank. De knaap ontving in den doop de namen
van Leopold Theophiel Antoinette.
BRUGGE. De zoon van M. Geucot verkenBslachter in d Ezel
straat, is in 't kamp te Beverloo van zijn peerd doodgevallen. Was het
van d'hitte niet? En is 't menschelijk van in dees saisosn kamp te
houden? Te Wyngene hebben laffe schurken in de bleekenj van
M. Mayaert gebroken en 25 stukben lijnwaad met vitriool bestreken.—
De bakker Pierloot is verongelukt met op den trein te willen springen
als hij reeds in gang was; hij kwam te Ghistel alwaar hij zijn oom had
gezegd dat hij ging komen helpen bakken met de kermis vanGodeliave.
Te St Laureins is dander week een vrouw door den bliksem
doodgeslagen.
RAMPEN EN MISDADEN IN 'T BUITENLAND.
In Bombay (Indië) is zalke afgrijselijke overstrooming dat er 5000
huizen ingestort zijn. Men vreest voor besmettelijke ziekten, bij't
vallen der waters. Te Marseille is werkstaking; de fabrikanten
zijn op 't punt hunne fabrieken te sluiten. Ze moeten trachten over-
een te komen. Te Parijs, rue de Gharenton, is een groote houtza
gerij afgebrand; in dito Parijs was er zaturdag een vrouw die in de
Policiebureelen haren zoon ging zoeken; hij was sedart lang van huis
en als landlooper aangehouden; toen zij haar kind ontwaarde, viel
zij in zijn armen en zakte dan levenloos ineen; 't measch was dood.
Te Toulouse zijn verscheide katholieken veroordeeld tot boeten
eervolle boet, omdat zij met vrome manhaftigheid de leugens en
1 valschheden hadden doen uitschijnen, welke in een barak vertoond
werden. Te Madrid is een kartouche met dynamiet ontploft in de
poort van een fabriek. Geen persoonlijke ongelukken zijn te betreu -
reQ Te Earrisburg in Amerika, is 't Gesticht van zianeioozen
afgebrand; een vrouw heeft door haar presentie van geest al de
krankzinnigen gered.
SBB