QASTON BLANKAEBT Eerste Binders van Vlaanderen^ oi de VERHALEN UIT DE VOORGAANDE EEUW. Naar 't uitgebreid werk van S. Van der Gucht, Kunstschilder VAalst. 34e Vervolg. XXVII. ACHTER DE MOORDENAARS. Terwijl Bertus Buysschers de ongestadigheid des menschenlevens aan de bedsponde zijner geliefde huisvrouw overwoog, wierd er zeer behoedzaam op de deur van het slaapvertrek getikt. Bertus dacht niet beter of het was de meid die hij met de bewaking van Clara had gelast. Hij stond recht en opende de deur. In plaats van de meid vertoonde zich den opperboschwachter Laurent Peers voor zijne oogen. Mijnheer de toezichter, zegde hij, eerbiedig groetende, daar bet gevaar alhier eenigzins schijnt gewe ken te zijn, kom ik u de toelating versoeken om met twee mijner mannen eene herkenning in het omliggende te doen; ik zal, indien gij het toelaat, drie manschappen alhier achterlaten lot veiligheid van her kasteel en om baas Klinke te bewaken, die in uw kantoor vastgebonden ligt, want ik wil u overkapitein Florus wreken, voor aleer morgen vroeg de zon den aardbodem zal verlichten. Bertus wasdoorgaans zeer oploopend van gemoed en inhet geheel geenen lafaard, maar hij was zoo onverwacht door de smart neer gedrukt geweest, dat hij volkomen had vergeten de moordenaars te vervolgen, nu zelfs op den stond dat den getrouwen Laurent hem zijne plicht scheen te herinneren, kon hij met verstaan hoe hij daar niet spoediger had aan gedacht. Laurent, zegde hij, ik ben waarlijk beschaamd van niet aan stonds deze vervolging werkstellig te hebben gemaakt, verschoon mij, de droefheid had mijn hart verkropt en mijn verstand bene veld, vertoef eenige stonden, ik zal u vergezellen. Neen, mijnheer, gaf den eerlijken opperboschwachter tot ant woord, dit mag niet zijn, uwe tegenwoordigheid is alhier hoogst noodig en wij zijn met ons drijën mans genoeg om onze onderne ming te doen gelukken. Blijf hier er. laat de twee wachters Jan Dumster en Steven Vinck mij vergezellen. Bertus Buysschers wist schiers niet wat besluiten, hij stond en stamelde,hij brandde van verlangen om met Peers de kans te wagen en bij verliet niet gaarne zijn lijdende gezin; eindelijk nam de hui selijke plicht de overhand op zijn gemoed. Gaat, zegde hij, en dat God uwe onderneming doe gelukken, want waarlijk, ik heb den moed niet van mijne vrouw en kind te verlaten. Het weze dan zoo, sprak Laurent, met eerbied het hoofd buigende, heer toezichter ik dank u over het vertrouwen dat gij mij verleent en hij verliet dkamer. Weinige stonden daarna had Laurentreeds detwee bovengemelde boschwachters uitgekipt, besterad om hem te vergezellen; de drie andere onderrichte hij hoe zij zich gedurende zijn afwezen behoor den te gedragen en verbood den huisknecht, Jan Snep, de poort van hel kasteel, zonder detoelating van den toezichter,voor iemand te openen; dan schuifelde hy zijnen hond die hij zoolang in de keu ken opgesloten had. De drie vastberadene mannen stonden nu gereed om met hunnen aanleider het kasteel van Meldert te verlaten, maar vooraleer zich te verwijderen, besloot Peers als een voorzichtig maji die hij was, den gevangenen moordenaar, Karei Klinke te ondervragen. Niet dat hij zich vleide van dezen schurk veel waarheid te vernemen, verre van daar, maar hij wilde echter geene pogingen verwaarloo- zen, daar een onvoorzichtig woord, door den moordenaar uitgespro ken, voor hem kon goud waard zijn. Zij begaven zich dan geza- mentlijk naar het kantoor, waar zij den baas uit den Engel terdeeg vastgebonden hadden laten liggen. Maar,o teleurstelling! zij konden kwalijk hunne oogen gelooven!nergens wasnog aldaar eenen Karei Klinke te vinden! De fijne schelm had gedurende het kortstondig afwezen van dezen die met zijne bewaking was gelast en die hem gansch onscha delijk had beoordeeld, zijne banden weten los te krijgen, door de kamervenster gesprongen en langs de tuindeur ontvlucht; deze ont snapping was echter zoo schichtig gepleegd, dat den kwaaddoener had vergeten een deel van het geld meê te nemen, dat zich onder zijn bereik bevond. De opperwachter Peers sloeg, door teleurstelling, met de ge spalkte vuist op de schrijftafel dat zij dreigde in spaanderen te vlie gen. Door haastigheid was hem den naam ontvlogen van dezen aan wien hij de moordenaar had toevertrouwden nu moest het gansch den drom der boschwachters bezuren. Venterdekke! riep hij uit, weet gij dan niet van wat groote aangelegenheid het was van Karei Klinke behoorlijk te bewaken? Den kwant is honderdmaal meer schelm en dief als kapitein Florus dien wij vervolgen;hetis bovendien eenen doortrapten moordenaar, die eertijds zijn eigen moei heeft gedood om haar geld te kunnen erven, en nu onlangs, de twee üjnwaadkoopmans hielp aimaken toen zij eene aanzienlijke som geld naar de Pastorij van Hekelgem brachten. Spijt, groot spijt dat hij door uwe achteloosheid is ont snapt! De boschwachters verontschuldigden zich beurtelings zooveel het hun mogelijk was, maar hun opperhoofd was zoo nijdig kwaad dat hij er niet wilde van hooren; hij wierp van kwaadheid onder het uitbulderen van Venterdekke,zijnen driekantigen hoed op den grond en tierde geweldig. Laurent Peers was echter den man niet om zich lang door de gramschap te laten vervoeren; het gevoelen van plicht nam weldra de overhand op zijn gemoed en bracht hem van lieverlede tot beda ren. Vermits er aan een bedreven feit toch weinig is te veranderen, besloot hij aan den toezichter niets van den voorval te gebaren, en dadelijk zijn voorgenomen onderneming ten uitvoer te brengen. Wie weet, sprak hij bij zich zeiven of ik den kwant, gelijktijdig met kapitein Florus, niet zal kunnen achterhalen en de strafbare nalatenheid mijner wachters herstellen, want waarlijk, bet is venter- dekke eene schande voor hun beroep. Zijn besluit was dan haast genomen en na nog eenige bitsige woorden tot zijne manschappen te hebben gesproken verliet hij' met hun het kasteel. De zon was reeds onder en de grauwe avondstond verspreidde zich langzaam over velden en bosschen, echter kon men den weg bescheidelijk volgen, daar de heldere maan de landstreek verlichtte. Laurent had reedste voren het venster eens terdeeg in oogenschou w genomen langs waar kapitein Florus, met gevaar zijn levens, was ontvlucht. Nu bestatigde hij naar den buitenkant, de strooibossen die den val van den vluchteling hadden gebroken en zag het spoor zijner gelaarsde voeten, die in den grond gedrukt stonden, behoor, lijk na; beide speuren richtten zich rechtwaarts heen. Peers bleef op zijn karabijn leunende s aan, knikte met een grimken van vol doening het hoofd en sprak: Kapitein Florus en Karei Klinke zijn twee fielen van eenen winkel, ik wed dat beide vluchtende zich naar de herberg den Engel tc Bouchout hebben gericht, volgen wij dan slechts het spoor van kapitein Florus en ik ben zeker dat ik mij in mijne gissing niet zal bedrogen hebben. Maar of de vogels aldaar nog aanwezig zullen zijn, dat is venterdekke een raadsel. Spijt, groot spijt, dat wij de opzoeking niet een uurtje vroeg r heb ben kunnen beginnen. En het hoofd schuddende,begaf bij zich terug onder het venster waar de indruksels der laars van Florus redelijk diep in de aarde waren gedrukt, deed aldaar zijnen hond het spoor door den reuk waarnemen en even als een jager eenen haas, volgde hij het snuffe lende dier. Achter hem volgden de twee boschwachters, beide onversaagde kerels, maar zeer verschillende van aard. Jan Dumster was een moe dige en vast beraden persoon, maar al was hij een zeer goeden schutter, echter liet zijne lichaamskracht zeer veel te wenschen; integendeel was zijnen gezel, Steven Vinck, begaafd met vele spier krachten, maar tevens buitenmate bijgeloovig; bij nacht was hij in gezelschap zijner makkers goud waard om de bosschen te doorkrui sen, maar alleen zijnde, een lafhartige kerel, want Steven vreesde geweLig de spooken en geesten, waarvan hij gedurende de avond stonden die hij bij de andere boschwachters overbracht, zeer veel wist te vertellen. Laurent Peers had zich niet bedrogen,het spoor dat hij volgde, leidde hun door het gebosch,recht naar de herberg den Engel, en dat baas Karei dezelfde richting had gevolgd,bracht gee oen twijfel, daar zij nu en dan de afdruksels zijner voetstappen in de nabijheid ontwaarden. Toen zij eindelijk aan de herberg gekomen waren, stond deszelfs deur slechts op het slot, maar in het huis was geen licht; dit kwam Peers zonderling voor, echter traden zij, als onversaagde mannen die zij waren, zeer voorzichtig op hunne teenen naar binnen. De herbergkamer was leeg, maar zij zagen lient door de deur der kel derkamer flikkeren. Laurent naderde met veel behoudzaamheid de deuren keek door de «pleet. Hetgeen zich voorzijne oogen vertoonde, deed hem schiers de haren te berge rijzen! hij zag bescheidelijk de huismeid, die hij zeer wel kende, dood en de bazin Liesbeth zielto gende, beide in hun bloed badende neven elkander op den vloer uitgestrekt liggen! Detwee gebroeders Jaak en Dorus Weylandt stonden op hun karabijn rustende, dit bloedig tooneel te aanzien. Peers keerde zich om: Mannen, zegde hij, opgepast, springen wij hier gezamentlijk binnen en maken wij ons meester van de twee fielen Jaak en Dorus Weylandt, die zich in deze kamer bevinden, het zijn beide moordenaars en medewerkers van Karei Klinke. Zijt gij gereed? Ja, fluisterden de boschwachters. Nu, op het woord. Voorwaarts heen! En Laurent de deur opensmijtende, sprong met zijn gevolg naar binnen. Ongelukkiglijk was de opening een weinig versperd door eenen stoel die zich naar den binnenkant bevond, zoodat dit hel gelijktij dig indringen der boschwachters eenigzins belemmerde. Den hond sprong Jaak Weylandt naar de keel, dezen verschoot en trok het hoofd achterwaarts zoodat Pikaar zijn doel missende, hem slechts bij den halsdoek had gegrepen; dit belette nogtans de moordenaar gebruik te maken van zijn karabijn, maar vaardig gelijk den wind trok hij zijnen moordpriem en plofte hem in de schouders Ivan het dier. Dit niettegenstaande bleef dezen, volgens de gewoonte der honden, die niet licht iets loslaten hetgenezij vastgegrepen hebben, als een Leeuw aan zijnen hals hangen. Laurent poogde inmiddels zich van den moordenaar meester te maken en eene zeer ongelijke worsteling begon, daar Jaak een feilen manskerel was en den hond het zichtbaar niet uithouden kon. Gedurende den kortstondigen oogenblik dat dit gebeurde, had Dorus Weylandt den tijd gehad om achterwaarts te springen ten einde den aanval der twee bocshwachters, die hem kwamen toege» vlogen, af te weeren;hij legde op hun aan, het schot brandde los en den ongelukkigen Jan Dumster, in volle borst getroffen, stortte morsdood op den vloer! Dan sprong de moordenaar rap als de weer licht voorwaarts, gaf den anderen wachter Steven Vinck een verra derlijken slag met den kolf zijner karabijn op de beenen, dat hij ter aarde stortte en stoof de deur uit naar buiten, zonder dal men den lijd had van op hem te vuren. De boschwachter keek nu toevallig- lijk naar den kant waar zijn opperhoofd met Jaak bezig was; hij verschootl want Laurent lag reeds onder! Steven, razende van gramschap en ternauwernood kunnende gaan om zijn meester te helpen, schoot, van de plaats waar hij zich bevond, den moordenaar door het hoofd, juist op den stond dat hij den arm oplichte, om den opperboschwachter met zijnen moordpriem te treffen, ('t Verv.) Te koop in onze Bureelen: Jan Clerker of de Binders 5,35 franco 2,Ü0. Ver ders de schoone leesboeken reeds dikwijls geuekl.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1883 | | pagina 3