Eerste Binders van Vlaanderen,
Parlement.
of de
VERHALEN UIT DE VOORGAANDE EEUW.
tfaar 't ttitgebreid werk van S. Van der Gucht, Kunstschilder f Aalst.
58e Vervelg.
XXXII. - GRAAF GASTON VOORZIET DE JAREN 93.
Drie maanden na de in vrijheidstelling van den Graaf Gaston
Blanckaert, zat deze 'ne voormiddag in de eetzaal zijns kasteels aan
den haard, waar een goed eikenhoutvuur in gloeide, in zijnen zetel
stoel diepzinnig te denken. Berfus Buysscbers stond op weinigen
afstand van bem, met de armen op den schouwboordleunende, zijn
oom met veel deelneming te aanzien; hij zag dat hij leed en zou zijn
leven hebben willen wagen om zijne smarten te leenigen, hij ver
stoutte zich dan van eindelijk toch een vraag te doen: Oom, zegde
hij, gij lijdt, dat is zichtbaar, zijt gij dan ziek of is er iels dat u
bedroeft! daar gansch uwe handelwijze zoo zeer verschilt met die
van vroegere dagen.
De mensch, gaf Gaston tot antwoord, is niet altijd bekwaam
om zijne gemoedsaandoeningen te bedwingen; ik heb misschien
ongelijk gehad, u allen zoolang door mijne treurigheid te ontstellen,
maar alles heeft zijnen tijd, ik wil nu voortaan, zooveel ik vermag,
alle diepzinnigheid vermij len; mijn gezondheid is, Godlof, zeer vol
doende; veel heb ik geleden, dat is de waarheid, doch daar de Heer
het nog al ten goede heeft gekeerd, zou ik zeer ondankbaar zijn,
indien ik in de algemeene vreugd niet meer wilde deelen; mijne
zuster zie ik gezond weer, uw vrouw en kind zijn schiers genezen
en gij, mijn beminde neef, zijt met mij even als te voren vereenigd.
En het Vaderland, zegde Bertus met geestdrift, dat wij zoo
zeer beminnen, is van de Oostenrijkers verlost!
Dat is juist, hetgeen mij diepdenkende maakt, meende de
Graaf; het Belgische Volk heeft een goede stap voorwaarts gedaan,
dat is waarheid, want de slag van Turnhout mag met recht den
naam voeren van het begin der Belgische Vrijheid; maar de gemoe
deren dergene die heden het bewind in handen hebben, zijn te zeer
verdeeld om te kunnen gelukken en men laat zich wegvoeren door
©verdrevene denkbeelden
Deze reden klonken niet zeer aangenaam in de ooren van Bertus;
begeesterd met vaderlandsliefde, zag hij niet dan bloemen in de
vrijheid van 't Volk.
Vergeef, edele oom, zegde hij, maar mij dunkt dat de heeren
Staten het zeer eensgezind zijn.
Ja, antwoordde de Graaf, de Staten zijn het zeer eensgezind
om gezamentlijk wetten en besluiten te maken en af te kondigen.
Alsof er ter wereld geene vijanden meer bestonden, laat mm Van
der Meersch met zijn leger zonder geld en krijgsbehoeften in het
Naamsche liggen; op zijne klachten slaat men weinig acht, want de
twee kopstukken der omwenteling. Hendrik Van derNoot en Vonck
zijn te zeer verdeeld in hunne politieke gedachten. De Staten, met
Van der Noot aan 't hoofwillen de oude gebruiken en godsdien
stige plechtigheden behouden. Vonck integendeel, wilt dat men van
de oude voorrechten afdet om eene nieuwe algemeene grondwet in
te voeren, dit staatkundig leerstelsel is verderfelijk en ontleend aan
de fransche Philosofen, die bezig zijn met in hun land den konink
lijken troon te ondermijnen. Heb ik dan; dit alles overwegende,
geene reden om bekommerd te zijn, want ik vrees dat, vooraleer
men er zal aan denken, de Oostenrijkers ons zullen herwonnen
hebben, of ons geliefd Belgenland door deFranschen zal ingepalmd
worden.
Alle rijk dat tegen zijn zeiven is verdeeld, zal vergaan, dit is eene
groote waarheid, waar wij onvermijdelijk de ongelukkige gevolgen
zullen van zien. Gedurende de drie dagen die ik te Brussel ben ver
bleven, ontving ik het bezoek van eenen franschen uitwijkeling, de
Burggraaf de St Claris. De zedeschets die hij mij van zijne landge
noten deed, vervulde mijn gemoed met afgrijzen en schrik. Hoog
moedige gasten, zegde hij, hebben er reeds lang met berekenden
vlijt het Volk opgemaakt tegen al hunne overheid; Parijs zal wel
haast ontploffen in razende woede, de zwangere zee dermenschelijke
driften zal hare baren voortrollen tot over de Fransche grenzen en
Belgenland overrompelen.
Deze reden brachten mij tot nadenken en bedroefden mij; toen
hij van mij afscheid had genomen en ik alleen in mijne kamer was
blijven zitten, ontrolden voor mijne oogen de schrikkelijkste denk
beelden der toekomst, ik bleef meer dan twee uren als opgetogen
zitten en toen ik mij eindelijk-uit mijnenleuningstoeloprichtte, bad
ik bij mijn zeiven een voornemen opgevat, dat ik weldra zal ver-
wezentlijken.
Is het mij geoorloofd dit voornemen te kennen, edelen Oom?
Zekerlijk, Bertus, maar doordien het geheim noodzakelijk is
om alles te doen gelukken, moogt gij de zaak niet ruchtbaar maken.
Dit beloof ik u stellig, heer oom, derhalve weet de edele
Graaf reeds lang dat Bertus Buysschsrs kan zwijgen.
Daar het Volk der groote steden, hervatte Gaston, bijzonder
vijandig is op de kasteelheeren en andere rijke edellieden, die zoo
lang hunne meesters hebben geweest en deze ongetwijleld de eerste
in hunne woede zouden verpletten, wil ik om dit gespuis te voor
komen, al mijn erfgronden en eigendomen verkoopen en met het
geld dat er van komt, mij met u alien naar eene kleine stad begeven
om gedurende het onweer, als half vernietigde burgers in vrede
gerust en gelukkig te leven, totdat de stroom der regeringloosheid
die ons bedreigt, geweken zal wezen,
Om tot mijn oogmerk te geraken en dit zoo listig en verstandig
aan boord te leggen, ah het maar mogelijk is, zullen wij eenieder
doen gelooven dat ik met groot geldboeten doorde Oosten rij kschs
Regeering heb aangeslagen geweest en nu kortelings merkelijke
verliezen heb gedaan en dus volgens gedwongen ben van alles te
verkoopen en ten gelde te maken wat ik bezit.
Maar, merkte Bertus op, het gevaar is toch zoo dreigend niet
om tot zoo een uiterste middel zijnen toevlucht te nemen, gij zijt
immers 'ne Votksvriend en ik geloof dat men u niet licht op het
kasteel van Meldert nog zal komen stooren.
Deze antwoord, zegde de Graaf, Bertus treurig beziende
verwondert mij niet, gij zijt nog jong en hebt vast betrouwen in d«
toekomst, maar geloof mijne woorden, vooraleer een jaar verloopen
is, zijn de Oostenrijkers hier terug, het nijdig Frankrijk zal den
oorlog aan den Keizer verklaren en weldra zal dit gespuis ons duur
baar Vaderland inpalmen en zijne razende vrijdenkers zullen hier
voor goed meester spelen. Gelukkig alsdan het buigzaam riet dat
door het orkaan wordt geploeid, terwijl de sierlijke eikenboom werd
neêrgerukt en sterft.
De statige en overtuigende toon dezer profetische woorden maakte
Bertus diepzinnig, hij dacht dat dit alles wel waarheid kon worden
en hij bleef eenigen tijd met de oogen ter aarde geslagen in mijme
rende gedachten, doch eensklaps naderde bij tot den Graaf, nam
hem bij de hand welke hij eerbiedig kuste en sprak:
Edele oom, doet volgens uw goeddunken, gij zijt meester en
ouder en wijzer dan ik, maar werpt toch die treurige stemming af,
die uwe gezondheid ondermijnt en gansch uw maagschap bedroefd
verre van u; wij zijn immers allen in de handen van God. en behoe
ven ons niet te zeer te kwellen met hetgens nog zou kunnen ge
schieden.
Vijf jaren zijn verloopen en ons voortijds zoo gelukkig Vaderland
heeft reeds de veranderingen ondergaan, die de graaf Gaston weiheer
had voorzien. De Keizer Josephus w„s den 20 Februarius 1790 uit
hartzeer gestorven en zijnen opvolger Leopoldus, had schier zonder
slag of stoot, het jaar daarna, bezit komen nemen van onze landen.
Inmiddels was de groote Fransche omwenteling Iosgeborsten. De
oorlog tusschen Frankrijk en Oostenrijk ging beginnen toen Keizer
Leopold, den 1 Maart 1792 insgelijks overleed; hem volgde in het
rijk, Frans den tweeden endezen had nauwelijks dentroon beklom
men. of hij zag zich gedwongen al zijne krach en te gebruiken om
zijn Rijk tegen de Franschen te verdedigen.
De generaal Dumourier aan het hoofd van 40,000 man, behaalde
eene beslissende overwinning te Jemappes, eten 6 November. De
Oostenrijkers trokken over de Maas en lieten de Franschen van
geheel België bezit nemen.
In den aanvang van het volgende jaar kwam het Oostenrijksche
leger, veel machtiger en beter uitgerust, opnieuw te velde, onder
bevel van den Prins van Coburg. Dezen vertloeg Dumourier in
een bloedige veldslag te Neerwinden en de aartshertog Karei Lo-
dewiik, broeder des Keizers, werd als Landvoogd over België aan
gesteld; de oorlog ging' intusschen zonder merkelijk voordeel van
weerszijden voort.
Inmiddels hadden de Franschen hunnen Koning van de kroon
vervallen verklaard en de Republiek uitgeroepen. De ongelukkige
Vorst Lodewijk XVI, door zijne eigene onderdanen ter dood veroor
deeld, stierf onder het mes der guillotin den 21 Januari 1793.
In het midden des jaars 1794 zakten de Franschen meteen sterk
leger terug naar onze gewesten en behaalden, onder bevel van ge
neraal Jourdan, te Fleurus een beslissende zegepraal, die gansch
België onder de macht der Republiek deed vallen.
Wij moesten alsdan eerst leeren waar de uiterste palen des onge-
luks en der verdrukking gelegen zijn. Als eene wolk roofzuchtige
gier.en kwam het schuim der Fransche Natie van ons Vaderland
bezit nemen; onbeschofte snorkers nestelden zich in onze steden,
om in naam eener leugenachtige vrijheid enze voorvadeien, erger
dan gekochte slaven te behandelen. Niets werd geëerbiedigd, noch
godsdienst, noch zeden, noch eigendom, noch wetten der mensche-
lijkheid; men verbrijzelde of ontroofde de werken der kunst; men
stampte en verpletterde de 'gouden en zilveren vaten der kerken in
tonnen, om naar Frankrijk te worden gevoerd; men hoonde een
nog onbedorven Volk door de bitterste spotternijen tegen zijne
kuische engodvruchtige inborst; men legde de Belgen eene schatting
op van tachtig millioen en voerde in vijf maanden tijds voor twee-
en-dertig millioen gemunt geld naar Parijs.
Alle winkels en pakhuizen werden uitgeplunderddoor ambtenaars
der Republiek, die voor eene waarde van vele duizenden, den ver-
stomden burger een nietig papierengeld dwongen te ontvangen en
niettemin de ondragelijke schattingen in zilveren of gouden munt
deden betalen. Wie zich van zulke vrijheid dwars toonde en met te
veel droefheid al wat hij bezat,zelfs zijnen nooddrift zag wegvoeren,
werd welhaast door de sabel der dwingelanden tot stilzwijgen ge
bracht of in den kerker gesmeten. ('t Vervolgt.
Naar de Geschiedenis \an België door Hendrik Conscience.
(Sara, Clara en Sabina
Clara.Dag
Sara en Sabina,
en hoe is 't?
Sabina.God
zij gelold, re
delijk wel, Gla
ral
Clara.- Maar
Sara, ge ziet er
zoo grammoe
dig uit 1
Sara. 'k
Wil'tgeloovenl
Wie zou zijn
kalamteit be
nouden, als ge
zulke monstru
ositeiten moet
hooren!
Clara.Waj
is er toch Sarei