GASTON BLAIfSiEBT
Eerste Binders van Vlaanderen^
of de
VERHALEN UIT DE VOORGAANDE EEUW.
Naar 't uitgebreid werk van S. Van der Oucht, Kunstschilder f Aalst.
Ai" Vervolg.
XXXIV. IN 'T HUIS VAN CITOYEN CARDOES.
Laurent Peers bezag nog eens wel terdeeg Karei Klinke, om zich
te overtuigen dat hij zich niet bedroog, maar het was wel dadelijk
den moordenaar en ouden wildstrooper, hij kon er niet langer aan
twijfelen.
Een min doorziende oog als degene van den gewezen boschwach-
ter,zou Karei echter moeielijk hebben herkend, het was denzelfden
persoon niet meer van eertijds, toen hij de boodschappen van den
Pastor van Hekelgem verrichtte en in de kerk het serpent speelde,
en al bleef bij nog zunnig gekleed, echter was hij thans door het
toenemen der jaren en misschien wel ook door de wroeging van
zijn geweten, zeer veranderd. Zijn eerste gedacht was van hem op
te volgen om te zien waar hij, na de ronde met de man te paard te
hebben gemaakt, zijnen intrek zou nemen; maar hij, Laurent, was
drager van eenen korf,waar twee bazen m lagen, die hij naarhunne
bestemming moest brengen en welks gewicht hem dapper begon te
vervelen. Hij vervcorderde dan al preutelende zijnen weg, daar hij
de sluwheid van baas Karei in 't geheel niet betrouwde.
Bij citoyen Cardoes gekomen, verstond hij door de meid dat
dezen in zijne kamer met eenen vreemdeling in onderhandeling
was. Laurent ging in de keuken, zette zich, in afwachting dat hij
zou toegelaten worden, op eenen stoel en ontstak zijn pijp; maar
het gesprek duurde zoo lang dat zijn pijpje reeds uitgesmoord was
en hij verdrietig beginnende te worden, de hazen aan de meid over
gaf en het voornemen maakte van te vertrekken. Hij stond dan
recht en nam zijn afscheid van de meid, op wiens getater hij maar
zeer weinig had geluisterd en die hem nog altijd een weinig wilde
doen vertoeven, en begaf zich langs den doorgang van het huis om
naar buiten te gaan, toen de kameurdeur schielijk werd geopend en
Cardoes met den vreemdeling te voorschijn kwam, dieu hij tot aan
de voordeur geleidde.
Zoo, burger Commissaris, zegde hij, ik zal er voor zorgen,
morgen vroeg klampt gij den Priester; en de burger Blankaert ^al
in kontraventie geslagen worden.
Ik wil hem dezen namiddag vooreerst zelve eens spreken, gaf
de vreemdeling,die door Cardoes Commissaris werdt genoemd, tot
antwoord, ik zal niet gebaren dat ik weet dat hij aan eenen priester
schuilplaats verleent, maar daar hij totdusverre de Republikaansche
gezindheid zeer toegedaan heeft geweest, zullen wij ons misschien
met elkander kunnen verstaan.
En een oogje pinkende, deed hij een teeken even alsof hij geld in
den zak zijner voorvest stak.
Verstaan, zegde Cardoes lachende.
Hiermee druktenzij elkander de hand en de Commissaris vertrok.
Had Laurent Peers verschoten, toen hij korts te voren in den
toonborddrager der municipaliteit,Karei Klinke hgd erkend, nu was
hij nog meer versteld, van in den Commissaris den aartsschelm
Florus Blankaert te vinden
Inderdaad, die onheilspellende vogel was niemand anders dan
de broeder van den Graaf Gaston, die na zijne talrijke misdaden
hier te lande te hebben ontvlucht, zich naar Frankrijk had begeven
om met de sansculotten meê te doen en hij moest aldaar door zijnen
bloeddorstigen iever de aandacht der overheid op zich hebben ge
trokken, daar hij nu afgezonden was om als Commissaris der cen
trale Deputatie zijn eigene landgenoten te komen plagen.
Deze twee onverwachte ontmoetingen brachten den goeden Peers
in geene kleine verlegenheid, de eerste deed hem voor zich zei ven
vreezen en de tweede voor zijnen weldoener de Graaf. Hij ma
tigde echter zijne ontroering en toen Cardoes, zich omkeerende,
hem vriendelijk aanzag,sprak hij op vrij lossen toon:
Burger, ik heb uwe twee hazen aan de meid afgegeven, uw
onderhoud met den Commissaris duurde zoo lang dat het mij begon
te verdrieten.
Zeer wel, citoyen Peers, maar kom eens met mij naar.binnen,
ik heb u te spreken.
Laurent trad zonder opmerking te maken de kamer in; Cardoes
zette zich neêr op eenen stoel en den anderen, als vriend van den
huize, deed hetzelfde.
Cardoes trachtte inmiddels een statige houding aan te nemen,
hetgene door de mismaaktheid zijner wezenstrekken hem in het
geheel niet gelukte. Het was inderdaad eenen zeer leelijken vent,
zoowel van ziel als van lichaam en daarenboven eenoogig, want
deze was hem in zijne jonkheid door een zijner speelgenoten met
een ijzere schichtje uitgeschoten geweest.
Ik heb gehoord, hervatte hij, op eenen toon gelijk hij weleer
de Edellieden had hooren spreken, dat vele personen dikwijls in de
omstreken van Afflighem komen jagen, dit wil ik niet meer gedoo-
gen; ik heb ben al verscheide maal doen verwittigen, doch zij laten
zich weinig aan mij gelegen; ik zou dan van u begeeren dat gij dit
in mijnen naam verbiedt en hun zegt, de eerste maal dat ik nog ie
mand zal aantreffen, ik den vermeteling eenen kogel door het hoofd
zal schieten. Is dit gemeend, vroeg Peers? Zeer wel gemeend.
Dan is het goed, ik zal het hun zeggen.
Ook zou ik begeeren dat gij bij de Meyer van Meldert het
signalement van den gewezen Pastor der Parochie gaat afhalen, ik
heb het noodig es zal u te dien einde een briefje meegeven.
Morgen, antwoórdde Laurent, zal ik u dit behandigen.
Cardoes opende eene schuif waar hij een zegelpapier uithaalde,
nam pen en inkt en zette zich aan tafel. Hijhadde schuif laten open
staan en terwijl hij schreef,sloeg Laurent eenen nieuwsgierigen blik
in deszelfs inhoud en hij zag tusschen vele papieren, in den hoek
der schuif, een pakje vrijgeleide, geteekend in blanco, liggen waar
de hoofden der omwenteling steeds van voorzien waren.Venter-
dekke, sprak hij in zich zeiven, indien ik zoo een ding kon machtig
worden, de Pastor van Meldert en de Graaf waren gered.
Maar hij hadden tijd niet om daarverder optedenken ofCardoes
had het briefje geschreven, zand op gestrooid en hem behandigd.
Ziet, zegde hij, numoogtgij doorgaan, of ten ware, hervatte
hij, zich een weinig bedenkende, dat gij mijn karabijn eens wildet
kuischen, dit is voor u slechts een half uurije werk en gij kunt u
inmiddels de meid eens doen tappen.
Wel, waarom niet? als ik u daarmee dienst kan bewijzen,
behoeft gij maar te spreken.
Goed, gij zijt een ware Citoyen, ik moet mij straks naar den
Club begeven, waar men mij wacht, misschien zie ik u thuis ko
mende, niet meer weêr, weer dan gegroet en vergeet mijne bood
schap niet.
Daar moogt gij' u ten volle op betrouwen, citoyen sasmeesler.
Cardoes overhandigde zijn karabijn aan Laurent, dezen trok er
meê naar de keuken terwijl den anderen de jas aantrok, om zich
naar de bijeenkomst der sansculotten te begeven.
Er bleef niemand in het huis aanwezig dan de meid en Laurent.
Het gevaar waarin de graaf Gaston en de Pastor van Meldert zich
bevonden, zweefde den ouden boschwachter gedurig voorde oogen
en hij besloot op de eene of de andere wijze eene poging te wagen
om hun beide te redden. De meid was zeer praatzuchtig,:-.ij was 'ne
pot bier in den kelder gaan tappen, nam een glas van den schouw-
boord en plaatste deze beide voorwerpen onder zijn bereik op de
tafel: Diar.zegde zij, schinkt en drinkt nu naar genoegen.«Maar
daar zij zag dat de goede Peers zich onledig hield met het karabijn
eens wel na te zien, vooraleer hij het begon te kuischen, zonder
haar te antwoorden, hervatte zij, hem grimlachende beziende: De
citoyen Cardoes mag u wel geerne zien, daar gij hem bijna weke
lijks zoo wel voorzietvan wild en dan nog zijne wapens komt schoon
maken, velen zouden dat niet doen.
Laurent had niet veel lust om te praten, zijn gemoed was te zeer
beklemd met andere zaken, echter antwoordde hij schier onver
schillig.
Ba, de citoyen sasmeesteris mij riet vijandig,en vrienden zijn
venterdekke. gemaakt om elkander te helpen.
De citoyen bemint doorgaans die hem beminnen, maar wee
deze die hem bespot of veracht, want hij weet zich te wreken
Daarin heeft hij gelijk.
Zoo is het gegaan met de weduwe Lampereel hierin de straat
woonachtig; gij weet dat de citoyen dees huis, waar wij ons hier
bevinden, uit den grond nieuw heeft doen opbouwen; toen het was
voltrokken, stond hij op de straat dit met voldoening te aanzien"
de weduwe Lampereel bevond zich toevallig aan hare voordeur hij
naderde haar vriendelijk even als eenen goeden gebuur zou doen
en zegde:
Wat dunkt u, gebuurvrouw, heb ik nu niet een schoone
woonst?
De weduwe was van hem jaloersch en deelde in het gevoel van
zijne vijanden, die hem als eenen kwaaddoener verachten zij ant
woordde dan, half knorrt nde:
Ja zeker, dit huis is maar veel te schoon voor u.
En zij sloot, hare voordeur en begaf zich naar binnen
Eemge voorbijgangers, dit hoorende, hadden gelachen, maar de
citoyen nam dit zeer hoog op.
De weduwe had een eenige zoon; den volgenden nacht werd hij
door de gendarmen van zijn bed gehaald en naar het leger gestuurd
zune moeder, die waarschijnlijk nooit haar kind meer zal zien on
troostbaar latende.
Het verhaal dezer laf hertigheid walgde den eerlijken Peers echter
om alle achterdocht te vermijden, vergenoegde hij zich met zijne
gewoonlijke uitroeping: Goed zoo, venterdekke, dit zal haarleeren!
Zekerlijk, en waarom ook moest zij zoo verachtelijk spreken!
Zie, anders is de citoyen den besten mensch van de wereld maar
hij is doorgaans wat haastig; zoo heeft hij zich laatstmaal, wij woon-
den alsdan in ons ander huis, waar ziin vrouw en kinderen nog
tijdelijk verblijven, in de Parochie van Lede leelijk misgrepen- Een
landskerel had hem behendiglijk misleid, hij kende hem persoonlijk
met, maar wel zijnen naam, echter zwoer hij zich te zullen wreken-
hij begaf zich naar Lede en vroeg aldaar waar de kerel dim hij be'
doelde, woonachtig was; niet ver van daar woonde 'ne landbouwer
die ongelukkiglijk dcnzelfden naam droeg, maar nergens aan plich
tig was; men wees hem derwaarts en hij begaf er zich met zijn ge*
laden geweer naartoe. De boer zat aan den haard, tusschen rime
vrouw en kinderen, een pijpje te rooken. - Zijt gij wei waarliik
boer Van Dries? vroeg de citoyen. - Ja mijnheer, antwoordde de
man, zeer beleefd rechtstaande en zijne tipmuts afnemende Zonder
te antwoorden, legde hij op hem aan, de scheut brandde los en de
sukkelaar viel dood neer, zijne vrouw en kinderen met zijn bloed
bespattende.
Dat is schrikkelijk!
Ja, maar het was toch zijne schuld niet geweest, eenieder kan
zich bedriegen. Natuurlijk. Ook heeft deze daad den citoven
Cardoes naderhand hartelijk gespeten.
MENGELINGEN.
Slecht verstaan. Rechter: Beschuldigde, zeg zelf
wat gij liever hebt, twee dagen arrest of tien franken?
Och, heer Rechter, ik zal maar de 10 franken aannemen.
Misverstaan. Koetsier, ge vraagt een paar hand
schoenen! welken numero hebt gij? Koetsier: Madam
drij honderd en negentig.
Alleenspraak vaneen Policieagent: Wel, zezeg-
gen altijd dat ae zondag een rustdag is. De grondige week
heb ik niemand aangehouden, en nu is het reeds de 12»
persoon, dien ik naar 't Arresthuis breng. Aardige rustdag!
Bleue zaak goed.
Een dief, uit 't prison komende, maakte de bemerking
dat voedsel, slapen, behandeling enz. zeer slecht waren;
eene zaak is daar zeer goed. En wat is dat? vroeg men
De sluiting!!! cgtf -r;,,™»»
('t Vervolgt.)
I So-g-g
22 2§
5- T3
a> s-. a
if- O) fl O
W CD CD "CS 3
0/3 "g^ O
-J SS
gcSoo
a .2 O q
cd -
o O o c3 o
'O g o-p jo
o tfjzZtï
O CD O CS O
CX-O