ILMS&E1T Eerste Binders Tan Vlaanderen^ Parlement. geen nadeel doen. De lucht Tan Luik is Dog al zacht. Maar het deugt nier niet voor den werkman dje metzijne handen dén kost moet ver dienen,want het werk slabbakt hier, zoowel als den handelen on der het zedelijk opzicht in de lucht hier verpestend zoowel als die der andere groote steden. Dus moeten de Ylamingen bij U vooral het refrein herhalenOost West; te huis best. OntvaDg, geachte Werkman, de bewijzen onzer hoogachting en dankbaarheid- X. of de VERHALEN UIT DE VOORGAANDE EEUW. ■Naar 't uitgebreid werk van S. Yan der Gucht, Kunstschilder t'Aalst, 44e Vervolg. XXXVI. EEN DIEVENBENDE T'AALST. Dit huisje werd bewoond door den burger Tram, deze /ent was zeer aanvallig en uitstekende slim, doch tevens eenen schrikkelijken dief, vijf mannen stonden onder zijn gebied en zijn huis diende tot bergplaats yan bet gestolen goed, dat zij zeer behendig aan den man wisten te brengen. Het was nacht, in eene achterkamer zat de meester van het huis, Tram, met zijne mannen, tusschen het rooken hunner pijp en het drinken van een glas jenever, onderling te praten. In den hoop be vonden zieh twee onser kennissen,Karei Klinke en Dorus Weylandt; deze wareri"'s nachts,toen FlprusBlanckaert den schat had geroofd» gevalliglijk bij elkander geraakt. Baas Karei, na zijne vrouw te hebben vermoord, was naar de woonst gevlucht van de gebroeders Weylandt; hij had hen aldaar geruimeti tijd vruchteloos afgewacht Om hen te verwittigen dat alles was ontdekt; ten laatste, vermoeid van wachten en tevens haastig om zich nog bijtijds uit de voeten te maken, had hij het huis verlaten, als Dorus hem op slechts eene boogscheut van daar ontmoette; dezen gaf hem de dood zijns broe ders te kennen en verhaalde hem haastig wat er in den Engel met Laurent Peers en de twee boschwacbters omgegaan was, en beide namen, zonder nog veel te tammelen, gezamentlijk de vlucht. Zij hadden zich haar Frankrijk-begeven en aldaar in de bijzonder ste steden meegedaan met slecht volk, en deftig helpen plunderen; doch daar de natuur gewoonlijk naar den geboortegrond trekt, zoo wel voor dieven als eerlijke lieden en zij beiden dachten dal hunne schelmstukken, die zij aldaar uitgerecht hadden, begonnen vergeten te worden,, waren zij met eenige andere rabóuwen naar het Vader landterug gekomen en het was korts na hunne aankomst dat Lau rent, baas Karei bad ontmoet in gezelschap van den man te paard, welkers proklamatie hij droeg. De manschappen, bij burger Tram, waren zonder eenigen twijfel vergaderd om eenen gewichtigen aanslag te plegen, dit was zicht baar, want Tram na zijne pijp uitgeklopt te hebben, deed teeken met de hand om eenieder te doen zwijgen en opmerkzaam te ma ken, en sprak: Makkers, zegde hij, ik heb u heden bijeen geroepen om eene belangrijke zaak die, indien zij lukt, ons allen zal verrij ken; Siienus Vyzers is den aanbrenger, aan hem de eer van in uwe tegenwoordigheid nadere verklaringen te geven. Eenieder zweeg en het was zoo stil in de kamer geworden dat men bescheidelijk een muis op den vloer zou hebben hoorenloopen en alle oogen waren gericht op dengene die den aanleider, Stienus Vyzers had genoemd. Het was eenen kerel van middelbarigen leeftijd, mager, maar sterk gespierd; hij stond recht, trachtte eene belangrijke houding aan te nemen en sprak: Vrienden, even gelijk de meester u komt te verklaren, ben ik het die de zaak heb voorgesteld; luistert met aandacht, want het is wel de moeite waard en ik zalu die,met alle andere bijzonderheden trachten te verhalen. Gij weet allen dat er over eenige jaren, ten einde der Pontstraat een huis werd gebouwd door densasmeester Arige DeRies.die kort daarna afgesteld werd .als vijand der Republiek en zoo spoedig mo gelijk de stad heeft verlaten. Ik ben metser van stiel en heb dit huis nelpen bouwen, lang is het onbewoond en opgesloten gebleven tot dat het slechts over een veertiental dagen is verkocht; nu vijf dagen ging ik, mat mijn pijpje in den mond, daar al ronkende voorbij; daags te voren hadden wij straf gerlbotteert en ik had geen goeste om te gaan werken. Men was bezig met het huis op te schikken en ik bleef zoo een weinig staaa lanterfanten, om dit alles eens wel na te zien. Een der aanwezige arbeiders kende mij, hij sprak mij aan en nu waren wij aan het praten en ik verstond weldra dat het huis aangekocht was door eenen zekeren Dujardin, leverancier van her leger, hij zegde mij ook dat er aandithuis niets ontbrak ombewoon- baar te zijn, maar dat het schrikkelijk was vervuild. Het sloeg dan juist acht ure, hst was den tijd dat het werkvolk gebruikt om hun morgendtnaal te nemen, eenige trokken naar huis, andere, wiens woonst te ver afgeleg'en was, namen hunne boter hammen uit hunne handzakken om aldaar te eten, Gedurende de man zijnen boterham opat, riep hij mij binnen en toonde mij de nog ongeplaasterde muren van het gebouw, ja, wij daalden zelf tot in de kelders en stonden er eene wijl te lachen en te praten, de vent was zeer malen wild, en legde mij alles met zoovele gebaren, zoo wel uit,dat hij, door het openslaan zijner armen, mijn pijpje kwam te breken; het ongelukkig baardbranderken viel op den keldervloer in vele stukken. Hij maakte "zijne verschooning die ik maar koelhartig ontving en mits ik nog lust had om te rooken, bleef ik aldaar niet langer meer vertoeven en nam weldra mijn afscheid om een ander pijpje te gaan koopen. Gisteren avond kwam ik van mijn werk, ik had geschil gehad met mijnen baas, omdat ik zoo dikwijls afwezig ben en hij had mij bedreigd mij dadelijk weg te zenden, indien ik in het vervolg niet beter oppaste dan ik deed. Dit gezegde had mij lastig gemaakt en ik vervoorüerde al preutelende mijnen weg. Ik woon, gelijk gij weet, buiten de Nieuwstraatpoort, op.het ge hucht Schaarbeek, niet zeer Yer van de herberg, het kwaad Rok- kelijf, zoodat ik genoodzaakt ben den Gentschen steeeweg te volgen om mij huiswaarts te begeven; niet zeer ver van het octroi- huis ontmoette mij eenen heer, hij naderde mij en vroeg of ik een metselaar was, gelijk mijne kleeding het uitwees? ik antwoordde van ja; hij bleef eenige stonden mij volgen en zegde dan aan mijn oor: Wilt gii geld winnen en dat veel? O jal gal ik tot antwoord, daartoe ben ik altijd gereed. Gaat dan met mij meê. Dat zal ik geern doen, doch eerst vooral moet ik weten of hetgene gij mij zult gebieden, niet gevaarlijk is? In het gehpel niet,en men zal u deltig betalen. Hoeveel zal men mij geven? -- Honderd franken. Indien de zaak van geene aangelenheid ware, gij zoudt mij zooveel niet aanbieden; nü, geeft honderd vijftig fran ken en ik ben ten uwen dienste. Toen uw werk voltrokken is, zal ik u i5o franken geven; volg mijl Ik ben steeds altijd gewapend,daar het bedrijf dat wij uitoefenen, dit noodzakelijk maakt, mijnen dolk had ik volgens gewoonte bij mij, ik vreesde niet en was nieuwsgierig om de ontknooping van dit raadsel te kennen, ik volgde dan den heer. Op eenigerl afstand van daar stond een karos, bespannen met twee paarden, daar leidde hij mij naartoe. De koetsier, die in gereedheid stond, opende het portel, wij traden in het rijtuig, hij sprong op zijnen bok en reed stadwaars in. In de karos bevond zich een jonge ling van een 25jarigen leeftijd, zoodat wij een drietal uitmaakten. Toen wij gezeten waren, stopte mii den heer, met wie ik was geko men, tien vijffrankstukken in de hand. Zie, zegde hij, daar zijn vijftig franken op voorband, doch, daar gij niet weten moogt waarheen wij u voeren,moet gij gedoogen van geblinddoekt te worden; echter zweer ik u bij mijne trouw dat u geen leed zal geschieden, zoohaast wij op onze bestemming zullen aangekomen zijn zal den blinddoek u afgedaan worden. Ik had reeds te veel ingewilligd omdit te weigeren, ik stemde dan toe en men bond mij een zijden halsdoek voor de oogen. Inmiddels reed de karos in volle vaart voort, ik gelooi dat zij met mij de bij zonderste straten der stad doorkruisten; na een halve uur hield men eindelijk stil, de portel werd opnieuwgeopend.de trede neergelaten en wij stegen af. Mijne twee gezellen leidden mij, zonder een woord te spreken, naar binnen; eene deur werd geopend en wij daalden gezamentlijk eenen trap af, naar beneden; toen bleven wij staan en schiers op denzelfden stond viel den blinddoek van voor mijne oo gen; ik keek verbaasd rond en bevond mij' in eenen kelder! Het was reeds avond geworden en het zou aldaar volkomen don ker geweest zijn, maar alles was behoorlijk verlicht door twee brandende lampen; in den muur was eene groote opening gemaakt en op den grond stonden twee kleine ijzere koffers, daarnevens karreelsteenen en moortel met al het noodig meisersgerief. Zie, zegde de beer die mij eerst aangesproken had, wij zullen u een handje helpen om de koffers in deze opening te plaatsen, dan moet gij alles zeer zunnig toemetsen en dit wel zoo regelmatig dat men geen onderscheid in den muur kan bemerken, tot welks einde hier al noodig gerief is geplaatst. Ik zette mij, zonder eenige opmerking te maken, dadelijk aan het werk, de zware kofferkes, diezonder eenigen twijfel volgeld waren, wiérden in den muur geplaatst en ik begon den kuil toe te metsen. Inmiddels keek ik eens behoedzaam rond, mij dacht dat ik dezen kelder kende, echffcr kon ik niet raden in welke woonst ik mij be vond, maar toen ik eenige steenen nam om mijn werk te vervoor deren, zag ik op den vloer een gebroken pijpje liggen, ik bezag dit eens terdeeg en het was wel zeker het pijpje dat ik vijf dagen gele den in den kelder had gebroken, toen ik het huis had komen be zichtigen dat door den burger Dujardin, leverancier van het leger, aangekocht was. Toen ik mijn werk had voltrokken, drukte ik, zonder aangemerkt te worden, mijhen duim in den natten moortel van den muur, om later zonder zoeken de plaats te kennen, waar den ponk geborgen was; men gaf mij vervolgens nog 100 franken en liet mij een goede flesch wijn ledigen,daarna wierd ik opnieuw geblinddoekt en wij stegen terug in de karos. Wederom reed zij langen tijd, eindelijk hielden wij stil, men deed mij afstijgen en het rijtuig verwijderde zich als eenen wind, ik stond nog mei den doek voor de oogen, als het reeds niet meer hoorbaar was; gewaar wor dende dat mij niewand ontblindde,trok ik den doek van voor mijne oogen en ik bevond mij ter plaatse waar de vreemde heer met mij eerst had gehandeld. ('t Vervolgt.) MARCUS. Dries, 't begint 's a- vonds en 's morgends koelkes te worden. Dries. Marcus, jongen, dat is alle jaren 't zelfde liêken De zwalm- kes zijn vertrokken, en 'ne gardecon- voi heelt mij gezegd dat er in Luxem burg al sneeuw is gevallen. MARCUS. In Godsnaam, gelijk 't liêken is moet het gezon den worden. DriES. Maar, Marcus, dat is daar grof geweest te Parijs met den Koning van Spanje Marcus. 't Is dezelfde soort voor wie dat ze de Processiën en de Berechtingen hebben moeten verbieden. DRiES. Als er maar geen klodden uil voortkomen, Marcus. Marcus. En zeg niet mini de Spanjaards zijn kwaad van al d'helsche duivels, en hoe gaat het als er rusie komt Alles wordt dan opgehaald; ze spreken nu, van als den Napoleon den Eersten in Spanje zijnen duïvel is komen scheeren, van Sarragossa en van Pampeluna. DriES.™Daar hebben deJSpanjaards zich lerm gedeffendeerd; de Napoleonisten spraken er3van,met volle monden elk huis was

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1883 | | pagina 3