lyySTGN BL£Jf&AEB,T
Eerste Binders Tan Vlaanderen.,
of de
VERHALEN UIT DE VOORGAANDE EEUW.
Haar 't uitgebreid tverk van S. Van der Ch^cltt, Kunstschilder fAalst,
47e Vervolg.
XXXVIII.— 'S NACHTS OP JACHT NAAR DE DIEVEN IN AALST.
Pikaar, riep Laurent Peers, toen zij door de Lange Ridder
straat tot het aangeduiide huis waren genaderd, Pikaar! zoek!
zoek! Het beest "snuffelde langs alle kanten, maar kwam weldra
met een droef voorkomen en ingetrokken steert, bij zijnen meester
terug.
L)e vogels hebben hun kooi nog niet verlaten, fluisterde de
opperboschwachter... Wij moeten venterdekke, voorzichtig zijn,
om hier zelf niet betrapt te worden.
Dit zeggende trok hij uit zijnen zak twee zwarte stokskes, onge-
veer een voet lang en plaatste ze schuins tegen de deur. Ziet,
zegde hi), indien men de deur opent, zullen deze stokskes vallen,
zooniet,blijven zij rechtstaan; 't weer is stil; wij moeten niet vreezen
dat de wind hen zal omversmijten, en vermits zij zwart zijn ge
verfd, kunnen ze door onze kwanten niet bemerkt worden.
Fijn uitgezocht, zegde Steven.
O, dat heb ik meermaals metgoed gevolg gepleegd omnacht-
loopers en wildstroopers te vangen. Kom, we gaan nu een wande
lingsken doen en zuilen straks weêrkeeren, om te zien of de twee
liefhebbers vertrokken zijn.
Ze gingen, al wandelende, eenige straten der stad door, en als ze
terugkwamen, lagen de stokskes omver.
Ha, mompelde Peers, nu onze beurt; Pikaar! zoek! zoek!
De hond snuffelde een weinig rond, en aan zijn steertkvvispelen
zag Laurent dat hij 't spoor had gevonden. Pikaar liep voort, ge
durig omkijkende of zijn meester volgde.
Dat hij kon, zegde Steven, hij z«u spreken!
Man, antwoordde Peers, er zit meer verstand in die honden,
dan wij soms wel meinen. Laat ons het dier volgen.
Zoo gingen zij, altijd Pikaar volgende, langs de Vrijheidstraat,
de Keizerlijke plaats en hetgene nu de Zonnestraat is, tot buiten de
Pontstraatpoort; toen trok Pikaar de Zeebergbrug over en sloeg
links in, door de meerschen. Hier bleef hij staan, scheen iets te
bezien dat zich recht voor hen bevond en wendde dan het hoofd
om, alsof Lij had willen zeggen: Meester, hier is onraad!
Laurent en Vinck keken in de richtingdoor den hond aangewezen
en ja! bij het flauw licht der maan, zagen zij aan den kant der rivier
een zwart voorwerp! Pikaar, achter! mompelde Peers; Vinck, opge
past! en beide trokken hun pistolen uit en naderden omzichtiglijk!
Geen tien stappen hadden zij gedaan, als zij het zwart voorwerp
zagen van ka steken; haastig! haastig! mompelde Peers; zie! 't is
een 'boot; er zit volk op, 4. 5, 6 manschappen; 't is burger Tram
met zijn dievenbende! Ja, Klinke en Weylandt zullen daarbij zijn!
Indien wij schoten! sprak Steven.
Wat zou dat baten!
Die woorden waren niet koud, als de boot zijn volk had afgezet.
Venterdekke! sprak Peers, wé zijn gefopt! Zoek nu waar de
schelmen gaan stelen; er zijn wel 5o huizen die met hun tuinen aan
den Dender palen! Hoe kunnen wij weten waar de schelmen bezig
zijn met stelen!... Venter, venterdekke.
't Is waar, bemerkte Steven, en om langs de Pontstraatpoort
rond te loopen....
Eer wi) daar zijn, is hun schelmstuk reeds volbracht.... Ven
terdekke! laat ons hier blijven; wij verschuilen ons in 't lange gras,
misschien komen zij langs hier weêr, na hun diefte.
Zoo g ;zegd, zoo gedaan! Ze legden zich plat neder in 't gras, doch
op zulke wijzedatzij toch den boot konden volgen die nogaltijd aan
den overkant was blijven liggen; niemand was op den boot; een
goed kwartuurs nalien zagen zij een zwarte schim tot den boot
naderen, rechts en links rondzien, in 't vaartuigje stijgen en de
koorde losmaken; zij hoorden een zacht gedompel van riemen in
't water en de boot roeide Dendt rwaarts op.
Wat mag dit bedieden? vroeg Steven, gaat die kerel zijn mak
kers in brand laten?
In brand laten!... Neen! weet gij wat? Die gasten zijn den
duivel te plat; de Binders zijn langs den tuinkelder in een huis ge
drongen; z'hebben reeds den ponk ontdekt en nu gaan ze weg langs
de voordeur; bijgevolg, hebben ze den boot niet meer noodig...
LaaLons den boot volgen.
Ze volgden als spoken den boot, die nu zoo snel als een schicht
over 't water gleed,onder de Zeebergbrug, in de richting van Erem-
bodegem; aan de brug gekomen moesten de boschwach'.ers over
den steenweg kruipen; dit duurde maar eenige oogenblikken, en
weldra waren zij in de meerschen van den overkant; maar de roeier
had hen bemerkt; de schaduwe in den boot bukte zich, nam iets
van de bank, een schot ging los, hij had op de boschwachters ge
vuurd en met zulke juistheid dat een kogel den hoed van Steven
doorboorde en door zijn hair vloog, gelukkiglijkzonder hem eenige
wonde toe te brengen.
Helsche verdommenis! riep Vinck; dat zult ge mij betalen; en
hij ging zijn pistool afschieten, als Peers hem bij den arm greep,
zeggende: Venterdekke, neen! dat niet! 't Is maar een oogenblik
werk; ik zal den schurk eens bewijzen dat ik beter kan schieten
dan hij!
Neen, «eg ik u! laat hem gerust; zijne dood zou ons niet
baten; zelfs wij vervolgen hem niet meer!
En wij zullen naar huis terugkeeren, als twee laplanders,
onverrichter zake?
In 't geheel niet; maar wij verwijderen onste zeer vande stal;
er zijn ander middels om ons oogmerk te bereiken.
L\.zou ik willen kennen, sprak Steven; neen, neen! onzen
aanslag is mislukt en wij zijn bij den bok gezet!.En Steven zag met
droefheid dat de boot achtereen kromte der rivier verdween.
Steven, zegde Peers, men is geen 40 jaar boschwaehter, om
de zaak zoo spoedig op te geven.
Maar, wat gaan wij doen, meester?
Luistert: de flinders hebben in de Pontstraat gestolen!
Ja, in een der rijke huizen!
Daar zullen zij hunnen ponk niet deelen!
Dat peis ik ook!
En al gebeurde dit nog, burger Tram. baas Klinke en Dorus
Weylandt zullen te samen naar hun huis gaan, niet langs
de stad! Dat mein ik cok! Maar langs d'Houtmarkt en de
stadvesten. En verder?
Och, begrijpt gij dat niet? wij verbergen ons in 't geboomte
op weinigen afstand van den Moelenberg en als de gasten aanko
men, wij vallen erop.
Peers, zegde Steven, ge zijt een vernuftig man, uw gedacht is
goed 'k Geloof het, venterdekke, wél! Kom,geenen tijd verlo
ren, naar den Moelenberg
Terwijl de boscbwachters daar in de stilte van den nacht ver
scholen zitten, zullen wij eens de Dievenbende volgen.
Zooals wij gezien hebben, waren zij onder geleide van burger
Tram, op den boot van Rikus den Beer, den Dender overgevaren
om bij Dujardin, leverancier van 't leger in te breken. De meester
des huizes was afwezig en de twee heeren, zijn bedienden die hem
geholpen hadden de kofferkes weg te metselen, logeerden in de
stad. Gtsamentlijk met Dujardin hadden zij groote winsten gedaan,
en niet geern hebbende dat hun rijkdom gekend was, hadden zij al
dit geld voor eenigen tijd in den kelder verborgen, op de wijze ge
lijk Stinus Vyzers in de dievenvergadering had verteld.
De Roovers hadden den Dender overgesteken, waren, op eenigen
afstand van den tuin, over eenen waterloozen gracht gekropen,bra
ken door d'faaag en weldra stonden zij aan d'achterdeur van 't huis.
Er was geen wachthond in dit buis, om de dieven te verontrusten
ze stonden daar dus met kloppend hert; ze luisterden en hoorden
niet dan 't getik eener horlogie die in de keuken horig; Tram
beproefde om de deur te openen; maar zij was in 't nachtslot en ge-
grendeld.
't Gereedschap! vezelde burger Tram; de boer De boor
werd hem gebracht en op eenige stonden was er een gat in de deur
boven het slot; dan nam burger Tram een handzaag, stak dezelve
in d'opening en begon te zagen; spoedig was 't slot los; hij nam het
weg, stak zijn hand langs binnen en schoof den grendel weg.
De deur ging zonder gerucht open; zij ontstaken twee dieven,
lanteerns en gingen gesamentlijk naar den kelder die zeer dicht aan
den boventrap paalde; de deur was slechts in den kling: Makkers,
zegde burger Tram, 't en zal hier niet vandoen zijn da menschen
in hunnen slaap te stooren; twee blijven hier als schildwacht staan;
met ons drijen gaan wij den kelder in, en zooals de schat in ons
bezit is, langs de voordeur uit! Rapen gezwind aan't werk! Dit
gezegd zijnde, daalde hij met Klinke en Stinus Vyzers den metser,
in den kelder, terwijl de anderen, met een dievenlantecrn, en het
dolkmes in d'hand, den ingang bewaakten.
Stinus Vyzers had rap de plaats gevonden, waar de kofferkes
ingemetseld waren; de kalk was nog malsch, en na eenige oogen
blikken, stonden de twee kofferkes op den keldervloer; de kofferkes
openen was moeielijker, doch goede gereedschappen hadden zij en
het duurde niet lang of de deksels waren er al. Welken schat! het
eene kofferken was vol goud, bet andere lag gevuld met zilveren
specien en beschreven perkamenten! Zes oogen glinsterden! van
goud alken, kon daar eer. Honderd Duizend Franken zijn, en met
zes man mochten zij dat de: ten!... Het was cm zot te worden van
blijdschap: Vrienden, sprak Tram, aan 't werk! Men had vijf groote
lijnwaden zakken meegebracht; daarin werd 't geld voorzichtig
gegoten; de perkamenten liet men liggen, en de gasten trokken
verheugd naar boven, bij de twee schildwachten; deze staken hun
dolkmessen weg, namen ook 'nezak geld op, en aldus geladen trok
ken zij voorzichtig den gang door, openden langs binnen de voor
deur en waren spoedig buiten: Volg mij, gebood burger Tram, wij
gaan den ponk eerlijk en rechtveerdig verdcelen, achter den Moe
lenberg! ('t Vervolgt.)
--J-KgttffiJMIIl' pa— Inils
SPREUKEN. Nijd, gramschap, haat, Baart louter kwaad.
Stil, zacht en mild, Een gouden schild. Die 't goede doet, is welge
moed. Een kind goedaardig, gehoorzaamt vaardig. - Weet dat hij
geen geloof meer vindt, die leugentaal bemint. De vuige geldzucht
doet versteenen 't zachtst gemoed. Geen geld of goed maar deugd,
Is't sieraad van de jeugd. Zijt gij u van geen kwaad bewust, Dan
smaakt gij vast de zoetste rust.
VAN HIER EN VAN DAAR, VAN ALLES WAT
De Werkman.
Uw ootmoedige dienaar
't Is maar om te vragen, 'k zou mij geern abonneeren I
Welgekomen, willekom [proficiat!
Hoe kan dat geschieden
—Zeer gemakkelijk,ge schrijft ons per brief of postkaart uwen naam,
bedrijf en woonst, met numero van 't huis, ge wordt aangeteekend, en
we doen de Post 't, gekl ontvangen.
Moet ik wachten tot Nieuwjaar
In 't geheel of ten deele niet; de Bureelen zijn open, op alle tijd
stippen des jaars, die, b. v. nu inschrijft, wordt aangeteekend van No
vember 1883 tot november 1884... En als 't Godblieft, met den bijstand,
we zullen dezen winter meer dan ooit oppassen, om in korte woorden,
't bijzonderste nieuws te geven, de beweging van don tijd en d omstan
digheden te volgen, schoon verhalen te geven, kluchten en bijna alle
weken, eenliêken.
In dank nemen wij dit aan, Werkman
En nu, als er zijn op de plaatsen waar de Werkman niet verkocht
wordt, die een KANTOOR VAN VERSPREIDING zullen inrichten, /O
geheven ons te schrijven en d'inlichtingen zullen dadelijk tot elks vC 1-
doening geworden. Elk 'ne goeien dag,!